• No results found

Participatie bij de ontwikkeling van multifunctionele accomodaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Participatie bij de ontwikkeling van multifunctionele accomodaties"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Participatie bij de ontwikkeling van

multifunctionele accommodaties

Over de participatie van niet-overheidsinstellingen bij de ontwikkeling van

MFA’s en het effect hiervan op de functionaliteit van een MFA

Auteur: Edwin Meeuwissen

Studentnummer: s4260945

Universiteit: Radboud Universiteit Nijmegen

Faculteit: Faculteit der Managementwetenschappen

Opleiding: Master Bestuurskunde, specialisatie Beleid & Advies

Soort document: Masterthesis

Begeleidend docent: Prof. Dr. T. Brandsen

Opdrachtgever: Gemeente Wijchen

Contactpersoon c.q. begeleider: Ir. J.A. Sneller

Functie contactpersoon: Directeur / adjunct-gemeentesecretaris

Datum: 1 juli 2014

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de thesis die ik in het kader van de master Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit heb geschreven. De masterthesis vormt voor mij het sluitstuk van een zesjarige studententijd (vier jaar Academie Diedenoort Facility Management aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en twee jaar Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit).

Eind 2013 ben ik via de opleiding in contact gekomen met de heer Sneller van de gemeente Wijchen. In eerste instantie heb ik gesolliciteerd op een evaluatieonderzoek over een nieuwe sporthal in Wijchen. Nadat bekend werd dat deze opdracht om diverse redenen geen doorgang kon vinden, ben ik samen met de heer Sneller op zoek gegaan naar een alternatief. Een evaluatieonderzoek over multifunctionele accommodatie (MFA) de Brink in Wijchen bood mij de mogelijkheid om alsnog een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren en dit onderzoek was nóg interessanter. In dit evaluatieonderzoek staat participatie van niet-overheidsinstellingen centraal en dat maakt de opdracht maatschappelijk zeer relevant.

Door uitvoerig overleg met betrokken personen kreeg het onderzoek al snel de juiste fundering. Door verschillende theorieën met elkaar te combineren zijn vanuit de theorie twee beoordelingskaders opgesteld. Deze beoordelingskaders vormden de leidraad in het verdere onderzoek. Door middel van een documentenanalyse en het afnemen van een groot aantal interviews was het mogelijk om een gedegen antwoord te geven op de vraagstelling.

Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om diverse personen te bedanken. Allereerst wil ik graag de gemeente Wijchen bedanken voor het bieden van de mogelijkheid tot afstuderen bij deze interessante organisatie. Tevens wil ik via deze weg de respondenten van de interviews bedanken. Of het nu gaat om personen binnen de gemeente Wijchen of personen vanuit de betrokken organisaties, door allen ben ik enthousiast ontvangen. De projectleiders van MFA de Brink en MFA de Zandloper hebben ervoor gezorgd dat ik mezelf de eerste weken kon verdiepen in beide MFA’s.

In het bijzonder wil ik directeur / adjunct-gemeentesecretaris en tevens mijn begeleider vanuit de gemeente Wijchen, de heer Sneller, bedanken voor zijn bijdrage aan dit onderzoek. Niet alleen onze gesprekken over het onderwerp hebben mij veel informatie opgeleverd, ook de kritische blik op het geleverde werk en het uitgooien van de juiste lijntjes hebben mij enorm geholpen bij het onderzoek. Ook de begeleider vanuit de opleiding, de heer Brandsen, heeft mij voorzien van tussentijdse feedback waardoor ik op het juiste spoor bleef.

Rest mij u veel leesplezier toe te wensen.

Edwin Meeuwissen Elst, juli 2014

(3)

Managementsamenvatting

De masterthesis “Participatie bij de ontwikkeling van multifunctionele accommodaties” is geschreven in het kader van de master Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit. Participatie van niet-overheidsinstellingen (burgers en maatschappelijke organisaties) is een trend die is ingezet in het New Public Governance. Niet-overheidsinstellingen worden betrokken bij het uitvoeren van de publieke taak. Op gemeentelijk niveau wordt op verschillende manieren aan participatie van niet-overheidsinstellingen gedaan, zo ook bij de gemeente Wijchen. Voor de gemeente Wijchen was de aanleiding van dit onderzoek dat de gemeente erachter wilde komen in hoeverre het bouwheerschap van stichting Kans & Kleur, een scholengemeenschap binnen de gemeente Wijchen, bij de ontwikkeling van MFA de Brink succesvol is geweest. Wat is het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA? Vooraf was de gedachte dat de functionaliteit van een MFA hoger zou zijn als potentiële gebruikers het bouwheerschap van een MFA op zich zouden nemen, maar is dit ook daadwerkelijk zo?

Om het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA zichtbaar te kunnen maken, is MFA de Brink door middel van een vergelijkende casestudie vergeleken met een MFA waarbij in mindere mate participatie heeft plaatsgevonden: MFA de Zandloper. Door theorieën met elkaar te combineren zijn twee beoordelingskaders opgesteld: één beoordelingskader voor succesvolle participatie en één voor functionele accommodaties. Op basis van deze beoordelingskaders was het mogelijk om de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink te beoordelen op succes en beide MFA’s te beoordelen op functionaliteit. Aan de hand van deze beoordelingskaders is het gelukt om inzicht te krijgen in het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA.

Om het bouwheerschap van stichting Kans & Kleur bij MFA de Brink te beoordelen, is gekeken naar de vijf voorwaarden voor succesvolle participatie: duidelijke verwachtingen, doelen en rollen, geschikte problematiek, betrokkenheid en ondersteuning, werkbare verhouding tussen beide partijen en voordeel voor beide partijen. Onder beide partijen wordt in dit onderzoek de gemeente en stichting Kans & Kleur verstaan. De participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink scoort op de vijf voorwaarden verschillend. Betrokkenheid en ondersteuning en voordeel voor beide partijen scoren goed tot uitstekend. Duidelijkheid van verwachtingen, doelen en rollen, geschikte problematiek en werkbare verhouding tussen beide partijen scoren daarentegen door verschillende oorzaken slecht tot redelijk.

Om beide MFA’s te beoordelen op functionaliteit, is gekeken naar de vijf voorwaarden voor een functionele MFA: samenwerking, begrijpelijke indeling, flexibiliteit, aanpasbaarheid klimaat en aantrekkelijkheid accommodatie. Beide MFA’s scoren redelijk gelijk op de voorwaarden flexibiliteit, aanpasbaarheid klimaat en aantrekkelijkheid accommodatie. Op de voorwaarden begrijpelijkheid van de indeling en samenwerking scoren de MFA’s echter verschillend. Waar in de literatuur veelal positief wordt gesproken over participatie van niet-overheidsinstellingen, blijkt uit dit onderzoek dat het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA gedifferentieerd is. Het bouwheerschap, in dit geval van stichting Kans & Kleur, heeft een positief effect op de begrijpelijkheid van de indeling en een negatief effect op de samenwerking tussen de gebruikers.

Om bij toekomstige projecten te voorkomen dat participatie een negatief effect heeft op de samenwerking tussen gebruikers in de exploitatiefase, is het van belang dat potentiële gebruikers van een MFA met elkaar en met de gemeente samenwerken op basis van gelijkwaardigheid. De gemeente bewaakt en investeert in een goede relatie tussen betrokkenen. Een goede relatie gedurende het proces komt de samenwerking tussen gebruikers in de exploitatiefase ten goede. In deze samenwerking is het van belang dat de gemeente aandacht besteedt aan de voorwaarden voor succesvolle participatie, zodat zowel de potentiële gebruikers als de gemeente tevreden zijn over het proces en het resultaat.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Managementsamenvatting ... 3 1. Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Relevantie ... 7 1.3 Probleemstelling ... 7 1.3.1 Doelstelling ... 7 1.3.2 Vraagstelling ... 8 1.4 Kernbegrippen ... 8 1.5 Leeswijzer ... 9 2. Achtergrondinformatie ... 10

2.1 Wat is een multifunctionele accommodatie? ... 10

2.1.1 MFA de Brink ... 10

2.1.2 MFA de Zandloper ... 11

2.2 Stichting Kans & Kleur ... 11

3. Theoretisch kader ... 13

3.1 Participatie als trend ... 13

3.2 Vormen van participatie ... 13

3.3 Voorwaarden voor succesvolle participatie ... 15

3.4 Voorwaarden voor een functionele MFA ... 18

4. Methodologisch kader ... 22 4.1 Onderzoeksdesign ... 22 4.2 Dataverzameling en onderzoeksfasen ... 23 4.2.1 Documentenanalyse ... 23 4.2.2 Interviews ... 23 4.3 Operationalisatie ... 24

4.3.1 Voorwaarden voor succesvolle participatie ... 24

4.3.2 Voorwaarden voor een functionele MFA ... 26

5. Analyse... 28

(5)

5.1.1 MFA de Brink ... 28

5.1.2 MFA de Zandloper ... 30

5.1.3 Conclusie ... 31

5.2 Voorwaarden voor succesvolle participatie bij MFA de Brink ... 31

5.2.1 Duidelijke verwachtingen, doelen en rollen... 32

5.2.2 Geschikte problematiek ... 33

5.2.3 Betrokkenheid en ondersteuning ... 35

5.2.4 Werkbare verhouding tussen beide partijen ... 36

5.2.5 Voordeel voor beide partijen ... 37

5.2.6 Conclusie ... 38

5.3 Voorwaarden voor een functionele MFA ... 39

5.3.1 MFA de Brink ... 39

5.3.2 MFA de Zandloper ... 44

5.3.3 Conclusie ... 49

5.4 Effect participatie op functionaliteit MFA ... 49

6. Conclusies en aanbevelingen ... 52

6.1 Conclusies ... 52

6.2 Aanbevelingen ... 54

7. Reflectie op het onderzoek ... 58

7.1Methodologische kwaliteit van het onderzoek ... 58

7.2 Vervolgonderzoek ... 59

Literatuurlijst ... 60

Bijlage I: Gebruikte documenten ... 63

(6)

1. Inleiding

Participatie van niet-overheidsinstellingen bij het uitvoeren van de publieke taak is iets dat de laatste jaren veel in het nieuws is. Burgers en maatschappelijke organisaties voelen zich steeds vaker verantwoordelijk voor elkaar en voor hun omgeving. Vanuit de overheid wordt dit gestimuleerd en ondersteund (Rijksoverheid, 2014). Het betrekken van niet-overheidsinstellingen bij het uitvoeren van de publieke taak is van belang voor de democratie, omdat burgers en maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van de publieke taak. Door deze betrokkenheid wordt draagvlak verschaft voor het uitvoeren van beleid (WRR, 2012).

Het streven vanuit politici en beleidsmakers om niet-overheidsinstellingen zoveel mogelijk te laten participeren, wordt ook wel aangeduid als de overgang van de verzorgingsstaat, gericht op de overheid die een aanvaardbaar bestaansminimum garandeert, naar een participatiesamenleving waarbij niet-overheidsinstellingen worden geactiveerd (RMO, 2008). In de troonrede van Koning Willem-Alexander van 2013 ging de koning ook in op de omslag van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving. Van iedereen wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen. Mensen en organisaties moeten niet alleen waarde toevoegen aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel (Binnenlands Bestuur, 2013). Het woord ‘participatiesamenleving’ werd eind 2013 door het Genootschap Onze Taal zelfs uitgeroepen tot het woord van het jaar (Onze Taal, 2013).

Op gemeentelijk niveau wordt op verschillende manieren aan participatie van niet-overheidsinstellingen gedaan. Burgers en maatschappelijke organisaties participeren bij het uitvoeren van de publieke taak. De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) besteedt op haar website uitgebreid aandacht aan verschillende projecten waarbij burgers of maatschappelijke organisaties worden betrokken (VNG, 2014).

1.1 Aanleiding

Ook de gemeente Wijchen betrekt burgers en maatschappelijke organisaties bij besluitvorming en het uitvoeren van de publieke taak (Gemeente Wijchen, 2011). Dit onderzoek richt zich op de participatie van een maatschappelijke organisatie bij de ontwikkeling van multifunctionele accommodatie (MFA) de Brink te Wijchen en kijkt naar het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA. Een MFA is een samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties die in één gebouw verschillende diensten of voorzieningen aanbieden. Stichting Kans & Kleur, een scholengemeenschap die verantwoordelijk is voor het verzorgen van het onderwijs op alle basisscholen in de gemeente Wijchen, is de maatschappelijke organisatie die bij de ontwikkeling van MFA de Brink, een brede school in combinatie met een wijkcentrum, heeft opgetreden als bouwheer (Stichting Kans & Kleur, 2014). Door dit bouwheerschap was de stichting opdrachtgever voor het leveren van een definitief ontwerp van MFA de Brink en verantwoordelijk voor de bouwfase en financiële risico’s. Het overdragen van het bouwheerschap van een MFA is uniek voor de gemeente Wijchen. Normaal is de gemeente Wijchen bij de ontwikkeling van een MFA zelf opdrachtgever.

Voor de gemeente Wijchen is het van belang om erachter te komen in welke mate de participatie van stichting Kans & Kleur succesvol is. Wat is het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA? Vooraf was de gedachte dat de functionaliteit van een MFA hoger zou zijn als potentiële gebruikers van een MFA, in dit geval stichting Kans & Kleur, het bouwheerschap van een MFA, in dit geval MFA de Brink, op zich zouden nemen, maar is dit ook daadwerkelijk zo? Onder de functionaliteit van een MFA wordt de functionaliteit voor de gebruikers van een MFA verstaan. Dit is bijvoorbeeld gericht op de flexibiliteit en aantrekkelijkheid van de accommodatie en de mate van samenwerking tussen de verschillende gebruikers. Door dit effect van het bouwheerschap in kaart te brengen, kunnen zowel de

(7)

gemeente Wijchen als andere gemeenten besluiten om toekomstige projecten anders of op eenzelfde manier te organiseren.

1.2 Relevantie

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie. De toenemende aandacht voor participatie van niet-overheidsinstellingen bij overheidstaken maakt het een maatschappelijk relevant en actueel onderwerp. Er wordt veelal positief gesproken over participatie van niet-overheidsinstellingen, terwijl niet altijd de effecten even aantoonbaar zijn. Op gemeentelijk niveau wordt in toenemende mate aandacht besteed aan participatie bij besluitvorming en projecten, maar wat is het effect van het bouwheerschap bij de ontwikkeling van een MFA op de functionaliteit van een MFA? Voor gemeenten is dit effect (nog) niet inzichtelijk. Dit onderzoek geeft de gemeente Wijchen en andere gemeenten inzicht in het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA. Dit inzicht kunnen zowel de gemeente Wijchen als andere gemeenten gebruiken voor vergelijkbare projecten in de toekomst. De wetenschappelijke relevantie blijkt uit de aandacht die participatie de laatste jaren in de wetenschap krijgt. Er wordt door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) veel gepubliceerd over participatie van niet-overheidsinstellingen bij de publieke taak. Op haar website besteedt de WRR uitgebreid aandacht aan publicaties met het thema “governance, rechtsstaat en burgerschap” die ingaan op het samenspel tussen niet-overheidsinstellingen en overheid (WRR, 2014). Ondanks deze publicaties over participatie is echter nauwelijks iets gepubliceerd over het effect van deze participatie op de functionaliteit van een MFA. De aandacht voor betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij besluitvorming is groot, dit in tegenstelling tot de aandacht voor het effect op de functionaliteit van een MFA. Dit onderzoek is in zoverre interessant en wetenschappelijke relevant, dat het aantoont of de participatie van niet-overheidsinstellingen effect heeft op de functionaliteit van een MFA. Op deze manier draagt het onderzoek bij aan de wetenschap.

1.3 Probleemstelling

In opdracht van de gemeente Wijchen is een onderzoek uitgevoerd naar de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink en het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA. Deze paragraaf gaat in op de doelstelling van dit onderzoek, gevolgd door de vraagstelling en de daarbij behorende deelvragen.

1.3.1 Doelstelling

“Inzicht verkrijgen in de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink en het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA, teneinde een advies op te stellen voor vergelijkbare toekomstige projecten binnen de gemeente Wijchen en andere gemeenten.”

Om het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA zichtbaar te kunnen maken, is besloten om een evaluatieonderzoek uit te voeren. Een evaluatieonderzoek is gericht op het evalueren van veranderingen die eerder tijdens een interventietraject zijn ingezet (Bleijenbergh, 2013, p. 24). Het effect wordt pas zichtbaar door MFA de Brink te vergelijken met een andere MFA, waarbij in mindere mate participatie van niet-overheidsinstellingen heeft plaatsgevonden. MFA de Zandloper in Bergharen, ook onderdeel van de gemeente Wijchen, is in 2009 ontwikkeld door de gemeente Wijchen zelf. Door deze twee cases met elkaar te vergelijken wordt het effect van het bouwheerschap van niet-overheidsinstellingen op de functionaliteit van een MFA zichtbaar.

Het type onderzoek dat is uitgevoerd is een “vergelijkende casestudy”. De twee cases, MFA de Brink en MFA de Zandloper, zijn met elkaar vergeleken, waardoor het effect van participatie van niet-overheidsinstellingen op de functionaliteit van een MFA zichtbaar wordt. Het casestudy onderzoek combineert een documentenanalyse en interviews met elkaar. Deze combinatie van

(8)

dataverzamelingsmethoden zorgt voor een vergroting van de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek (Bleijenbergh, 2013, pp. 38-39). Specifiekere uitleg over de methoden van onderzoek is beschreven in hoofdstuk 4.

Om een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de participatie van niet-overheidsinstellingen en het effect hiervan op de functionaliteit van een MFA, is het van belang om vanuit de theorie, deductief, te werk te gaan. Het theoretisch kader gaat in op ontwikkelingen in de maatschappij die eraan bijdragen dat participatie van niet-overheidsinstellingen is opgekomen. Het New Public Governance van Osborne (2009) als nieuw bestuurlijk paradigma speelt hierin een belangrijke rol. Tevens wordt ingegaan op de vormen van participatie van niet-overheidsinstellingen. Deze worden onderscheiden door de participatieladder van Pröpper (2009). Op basis van de vormen van participatie wordt bepaald van welk soort participatie sprake was bij de ontwikkeling van zowel MFA de Brink als MFA de Zandloper.

Vervolgens besteedt het theoretisch kader aandacht aan de succesvoorwaarden van participatie van niet-overheidsinstellingen, afkomstig uit het werk van Pröpper en Steenbeek (1999), Edelenbos, Teisman en Reuding (2001) en van de Wijdeven (2012). Deze voorwaarden vormen de basis voor het beoordelen van de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink. Hierna wordt ingegaan op de voorwaarden voor een functionele MFA, afkomstig uit het werk van Hoek, van Eeden en Nibbelink (2012), Wolf (2011), Geerdink, Geerdink en Knoop (2012), Oberon (2006) en Oberon en Sardes (2007). Het theoretisch kader legt de basis en vormt het uitgangspunt van het onderzoek. Nadat duidelijk is hoe functioneel beide MFA’s zijn, is het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA zichtbaar.

1.3.2 Vraagstelling

“Hoe succesvol is het bouwheerschap van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink verlopen en wat is het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA?”

Om de vraagstelling op een adequate manier te kunnen beantwoorden, zijn vijf deelvragen opgesteld. Door de deelvragen te beantwoorden wordt de doelstelling van dit onderzoek bereikt. De vijf deelvragen luiden als volgt:

1. “Welke vormen van participatie zijn te onderscheiden en wat zijn voorwaarden voor

succesvolle participatie van niet-overheidsinstellingen?”

2. “Hoe is de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink

vormgegeven, in vergelijking met de participatie van gebruikers bij de ontwikkeling van MFA de Zandloper?”

3. “In hoeverre voldoet de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van

MFA de Brink aan de voorwaarden voor succesvolle participatie?”

4. “In hoeverre voldoen beide MFA’s aan de voorwaarden voor een functionele MFA?”

5. “In hoeverre heeft de mate van participatie bij de ontwikkeling van een MFA invloed op de

functionaliteit van een MFA?”

1.4 Kernbegrippen

De kernbegrippen die naar voren komen in de probleemstelling en die om nadere toelichting vragen, zijn participatie en niet-overheidsinstellingen. Een ander woord voor participatie is deelname (RMO, 2008). In dit onderzoek wordt met participatie bedoeld: het deelnemen van niet-overheidsinstellingen aan besluitvormingstrajecten binnen de gemeente Wijchen. De besluitvormingstrajecten richten zich in dit onderzoek op de mate van participatie bij de ontwikkeling van MFA’s. Participatie bij de ontwikkeling van een MFA kan op verschillende manier worden vormgegeven. Het bouwheerschap is één van de vormen van participatie.

(9)

overheidsinstellingen worden burgers en maatschappelijke organisaties verstaan die onafhankelijk van de overheid functioneren. In dit onderzoek gaat het om maatschappelijke organisaties en andere gebruikers die hebben geparticipeerd bij de ontwikkeling van MFA de Brink en MFA de Zandloper.

1.5 Leeswijzer

Dit rapport bestaat uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft informatie over wat een MFA is, hoe beide MFA’s zijn vormgegeven en licht de maatschappelijke organisatie toe die het bouwheerschap van MFA de Brink op zich heeft genomen: stichting Kans & Kleur. Hoofdstuk 3 staat in het teken van het theoretisch kader. Dit theoretisch kader gaat in op participatie als trend, vormen van participatie, voorwaarden voor succesvolle participatie en voorwaarden voor een functionele MFA en vormt daarmee de basis van het onderzoek. Hoofdstuk 4 gaat in op het methodologisch kader dat zich richt op het soort onderzoek en de stappen die gedurende het onderzoek zijn gezet. Theorieën uit het theoretisch kader worden in dit hoofdstuk geoperationaliseerd, waardoor het mogelijk is om deze theorieën meetbaar te maken in het onderzoek. Hoofdstuk 5 gaat in op de analyse van de onderzoeksresultaten. De beantwoording van deelvraag 2 t/m 5 staat centraal in dit hoofdstuk. Hoofdstuk 6 richt zich op de conclusies, waarin de vraagstelling wordt beantwoord, en de daaruit volgende aanbevelingen. Het rapport wordt afgesloten met een reflectie op het onderzoek dat ingaat op de beperkingen en methodologische kwaliteit van het onderzoek en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

(10)

2. Achtergrondinformatie

Dit hoofdstuk geeft informatie over relevante onderwerpen in dit onderzoek. De eerste paragraaf gaat in op wat een MFA is en licht beide MFA’s toe: MFA de Brink en MFA de Zandloper. De tweede paragraaf gaat in op de maatschappelijke organisatie die het bouwheerschap bij MFA de Brink op zich heeft genomen: stichting Kans & Kleur.

2.1 Wat is een multifunctionele accommodatie?

Maatschappelijk vastgoed is te verdelen in monofunctioneel en multifunctioneel. In een monofunctionele accommodatie is één maatschappelijke organisatie gevestigd die één dienst of voorziening aanbiedt. Een multifunctionele accommodatie (MFA) is een samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties die in één gebouw verschillende diensten of voorzieningen aanbieden. Het kan gaan om scholen, kinderopvangcentra, peuterspeelzalen, wijkcentra, bibliotheken, dorpshuizen en sportclubs. Veel MFA’s hebben het concept van “brede scholen”. Een brede school is een samenhangend netwerk van toegankelijke voorzieningen voor kinderen, ouders en buurt, met de school als middelpunt (Oberon & Sardes, 2007). Dit houdt in dat verschillende organisaties samenwerken om de ontwikkelingskansen van vooral kinderen en jongeren in verschillende leefmilieus te verbeteren. De samenwerking tussen verschillende organisaties zorgt voor betere ontwikkelingskansen, maar levert ook een ander voordeel op: multifunctioneel gebruik van ruimtes. Het multifunctionele gebruik van ruimtes levert financiële voordelen op voor zowel de gebruikers als de gemeente.

Ook in de gemeente Wijchen, een gemeente in de provincie Gelderland (ten westen van Nijmegen) met 40.734 inwoners (CBS, 2013), zijn multifunctionele accommodaties gevestigd. De gemeente Wijchen bestaat uit acht woonkernen: Wijchen, Alverna, Balgoij, Batenburg, Bergharen, Hernen, Leur en Niftrik. Verspreid over deze woonkernen hebben veel MFA’s het concept van brede scholen. MFA de Brink (gevestigd in Wijchen) en MFA de Zandloper (gevestigd in Bergharen) vallen beide onder dit type MFA (Necker van Naem, 2012). In subparagraaf 2.1.1 wordt ingegaan op MFA de Brink en subparagraaf 2.1.2 gaat in op MFA de Zandloper.

2.1.1 MFA de Brink

In de buurt van het centrum van Wijchen is in de afgelopen jaren nieuwbouwwijk Huurlingsedam ontstaan. Het ontstaan van deze nieuwbouwwijk gecombineerd met een gebrek aan ruimte bij basisschool de Trinoom, onderdeel van stichting Kans & Kleur, was de aanleiding om plannen voor een nieuw schoolgebouw te ontwikkelen. De gemeente had destijds de wens om een wijkcentrum te ontwikkelen in de nieuwbouwwijk. MFA de Brink is het resultaat van een nieuwe vestiging van basisschool de Trinoom en wijkcentrum de Brink. Het initiatief voor de ontwikkeling van de MFA is in 2008 ontstaan. De MFA bestaat uit twaalf klaslokalen voor basisschool de Trinoom, een ruimte voor kinderopvang De Eerste Stap en een wijkcentrum. Het wijkcentrum wordt beheerd door stichting de Brink. Stichting de Brink heeft een samenwerkingsovereenkomst met Pluryn gesloten, wat inhoudt dat zij vooral overdag gebruik maakt van het wijkcentrum (Necker van Naem, 2012). Pluryn is een maatschappelijke organisatie voor mensen met een handicap en complexe zorgvragen en heeft als doel dat gehandicapten volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij (Pluryn, 2014).

Anders dan bij de ontwikkeling van andere MFA’s in de gemeente Wijchen, is de gemeente met stichting Kans & Kleur overeengekomen dat de stichting het bouwheerschap van de MFA op zich zou nemen. Doel van deze opzet was een effectievere en efficiëntere werkwijze, mede doordat de stichting niet gebonden is aan inkoop- en aanbestedingsregels. Door dit financiële voordeel en de grotere mate van invloed op het ontwerp van de MFA, was de verwachting dat MFA de Brink op deze manier functioneler zou worden dan andere MFA’s. Onder de functionaliteit van de MFA wordt de functionaliteit voor de gebruikers van de MFA verstaan. Deze functionaliteit betreft

(11)

samenwerking tussen de verschillende gebruikers. Het bouwheerschap, dat in mei 2008 met de stichting overeen is gekomen, heeft tot gevolg dat de stichting opdrachtgever is geworden voor het leveren van een schetsontwerp, een voorlopig ontwerp en een definitief ontwerp van de MFA (Necker van Naem, 2012). De stichting droeg zorg voor de projectorganisatie, projectadministratie en projectplanning (Gemeente Wijchen, 2008).

In de overeenkomst van 14 juli 2010 is de gemeente Wijchen met stichting Kans & Kleur overeengekomen dat de stichting ook de verantwoordelijkheid kreeg voor financiële risico’s en het verzorgen van de bouwvoorbereiding tot en met de oplevering. Stichting Kans & Kleur werkte met de gemeente Wijchen en de architect van nieuwbouwwijk Huurlingsedam samen in een bouwteamverband. Beslissingen over bouwkundige werken en installaties zijn enkel genomen met instemming van de gemeente, omdat het beheer en onderhoud van de MFA in handen is van de gemeente. De gemeente had een toetsende en adviserende rol in het bouwtraject, omdat het ging om gemeentelijke middelen en omdat de gemeente verantwoordelijk is voor het wijkcentrum. Na de oplevering van de MFA is de gemeente eigenaar geworden en daardoor is de gemeente verantwoordelijk voor de instandhouding van het gebouw en de buitenruimte (Gemeente Wijchen, 2010). In subparagraaf 5.1.1 wordt verder ingegaan op de totstandkoming van het bouwheerschap van stichting Kans & Kleur. Paragraaf 2.2 gaat in op de maatschappelijke organisatie die het bouwheerschap van MFA de Brink op zich heeft genomen: stichting Kans & Kleur.

2.1.2 MFA de Zandloper

MFA de Zandloper bestaat uit basisschool de Wingerd, bibliotheek Wijchen, kinderopvang De Eerste Stap, biljartvereniging Bergharen, stichting de Zandloper en logopedie Bergharen. Het feit dat het toenmalige dorpshuis Bergharen niet meer optimaal kon worden gebruikt, was aanleiding voor de verbouwing van de MFA in 2007 (Necker van Naem, 2012). Ook de nabijgelegen school, basisschool de Wingerd, had in verband met een tekort aan ruimte, behoefte aan uitbreiding. Het doel van de verbouwing was het creëren van een centrale ontmoetingsplaats voor iedereen in en nabij Bergharen, waarbij voorzieningen als educatie, zorg, welzijn, cultuur en dienstverlening worden verzorgd (Gemeente Wijchen, 2005). Speerpunten van de MFA zijn het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen en het vergroten van de sociale samenhang in Bergharen (Necker van Naem, 2012).

Om het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA zichtbaar te kunnen maken, is MFA de Brink vergeleken met een MFA waarbij de ontwikkeling op een traditionele manier is verlopen: MFA de Zandloper. De gemeente Wijchen was namelijk zelf opdrachtgever en was daardoor ook verantwoordelijk voor financiële risico’s. Gebruikers van MFA de Zandloper hebben in mindere mate geparticipeerd bij de ontwikkeling van de MFA. In subparagraaf 5.1.2 wordt verder ingegaan op de mate van participatie van gebruikers van MFA de Zandloper. Waar stichting Kans & Kleur bij MFA de Brink de verantwoordelijkheid als opdrachtgever op zich nam, nam bij MFA de Zandloper de gemeente Wijchen deze plaats in. De gemeente is ook eigenaar van MFA de Zandloper (Minos & Twisk, 2006).

Nu de ontwikkeling en vorm van MFA de Brink en MFA de Zandloper zijn toegelicht en het verschil in bouwheerschap inzichtelijk is, is het van belang om in te zoomen op de maatschappelijke organisatie die het bouwheerschap van MFA de Brink op zich heeft genomen. Hoe is stichting Kans & Kleur ontstaan en hoe groot is deze scholengemeenschap? In de volgende paragraaf worden deze vragen beantwoord.

2.2 Stichting Kans & Kleur

Stichting Kans & Kleur, de maatschappelijke organisatie die het bouwheerschap van MFA de Brink op zich heeft genomen, is in 2008 opgericht voor rooms-katholieke, openbare en samenwerkingsscholen in de gemeente Wijchen. Alle scholen voor primair onderwijs in de gemeente zijn hierbij aangesloten. De stichting is per 1 januari 2008 ontstaan door een fusie van

(12)

stichting Kans & Kleur en stichting Samenwerkingsscholen Wijchen – Bergharen. Stichting Kans & Kleur is de enige aanbieder van primair onderwijs in de gemeente Wijchen. In totaal zijn zestien scholen voor primair onderwijs, verspreid over verschillende woonkernen, aangesloten bij de stichting. Het gaat hierbij om vijftien basisscholen en één school voor speciaal basisonderwijs. In het schooljaar 2012-2013 had stichting Kans & Kleur 4.021 leerlingen. Basisschool de Trinoom, waarvan een onderdeel is gehuisvest in MFA de Brink, had destijds 799 leerlingen, terwijl basisschool de Wingerd, gehuisvest in MFA de Zandloper, destijds 236 leerlingen had (Stichting Kans & Kleur, 2013).

De kerntaak van stichting Kans & Kleur is het verzorgen van primair onderwijs aan kinderen uit de gemeente Wijchen. Doel daarbij is dat ieder kind door middel van onderwijs de kans krijgt om het optimale uit zijn of haar mogelijkheden te halen. De missie van de stichting luidt als volgt: “Ieder kind zijn eigen kans, elke school zijn eigen kleur.” Naast deze primaire taak acht stichting Kans & Kleur zich medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid in de gemeente Wijchen, in de eerste plaats voor de jeugd, maar ook voor de gehele bevolking (Stichting Kans & Kleur, 2012). Per 27 april 2011 heeft de stichting zich geprofessionaliseerd door te kiezen voor een organisatiestructuur met een raad van toezicht en een college van bestuur. Deze vernieuwde organisatiestructuur bewaakt de kwaliteit die de stichting levert. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de benoeming van de leden van de raad van toezicht (Stichting Kans & Kleur, 2012).

Dat stichting Kans & Kleur het bouwheerschap van MFA de Brink op zich heeft genomen is uniek. De stichting heeft niet eerder gefungeerd als bouwheer van een MFA. Wel heeft de stichting bij een eerder project het bouwheerschap gehad, maar daar ging het om een verbouwing van de binnenzijde van een monofunctioneel schoolgebouw. Dit onderzoek evalueert in hoeverre de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink succesvol is en kijkt naar het effect van deze vorm van participatie op de functionaliteit van een MFA. Het volgende hoofdstuk, theoretisch kader, gaat in op participatie als trend, vormen van participatie, voorwaarden voor succesvolle participatie en voorwaarden voor een functionele MFA.

(13)

3. Theoretisch kader

Dit theoretisch kader gaat in op theorieën over participatie van niet-overheidsinstellingen bij het uitvoeren van de publieke taak. Dit hoofdstuk richt zich in eerste instantie op participatie als trend, gevolgd door de verschillende vormen van participatie, voorwaarden voor succesvolle participatie en voorwaarden voor een functionele multifunctionele accommodatie.

3.1 Participatie als trend

Het openbaar bestuur kenmerkt zich door de verschuiving tussen drie bestuurlijke paradigma’s: Public Administration, New Public Management en New Public Governance. Public Administration legt de nadruk op het beleidstheoretisch- en juridisch perspectief. De overheid is hierin de centrale en aansturende actor. Het tweede paradigma, New Public Management, kenmerkt zich door de nadruk op het economische perspectief en marktwerking. De overheid geldt hierin als de aansturende actor op afstand. Het derde paradigma, New Public Governance, richt zich op de verweving van beleid en uitvoering. De overheid geldt hierin als één van de actoren die bij de oplossing van een maatschappelijk probleem betrokken zijn. Er wordt meer nadruk gelegd op samenwerking met andere organisaties en burgers (Osborne, 2009).

Participatie door niet-overheidsinstellingen bij de uitvoering van de publieke taak, ook wel het deelnemen van burgers en maatschappelijke organisaties aan besluitvormingstrajecten, is een trend die past binnen New Public Governance. Er is sprake van steeds meer horizontale verhoudingen tussen betrokken actoren. Valkuilen van het New Public Governance zijn onduidelijke verantwoordelijkheden, overdaad aan coördinatie en onduidelijke rollen. Wie is verantwoordelijk als een project niet op de juiste manier verloopt? Deze onduidelijkheden zijn niet nieuw, maar zijn versterkt door het New Public Governance (Osborne, 2009). De opkomst van participatie door niet-overheidsinstellingen sluit aan bij het nieuwste bestuurlijke paradigma. De samenwerking tussen overheid en niet-overheidsinstellingen kan op verschillende manieren plaatsvinden. Paragraaf 3.2 gaat in op de vormen van participatie. 3.2 Vormen van participatie

Samenwerking tussen overheid en niet-overheidsinstellingen kan op een aantal manieren plaatsvinden. Over samenwerkingsverbanden is veel theorie beschikbaar, deze paragraaf geeft alleen de meest relevante weer. Een manier om de mate van participatie van niet-overheidsinstellingen bij een bepaalde taak aan te geven, is de participatieladder van Arnstein (1969). De participatieladder, die door veel auteurs is gereproduceerd, gaat in op acht verschillende niveaus van participatie. Niveau één en twee richten zich op verkapte participatie in de vorm van manipulatie en het opvoeden van burgers. Niveau drie, vier en vijf richten zich op ‘nepparticipatie’. Niveau drie gaat in op informeren van burgers, vier op consultatie van burgers en vijf op inspraak voor en door burgers. Niveau zes, zeven en acht gaan pas echt in op burgermacht. Niveau zes gaat in op samenwerking met burgers als medebelanghebbenden. Niveau zeven staat in het teken van samenwerking met burgers als grootste belanghebbende en niveau acht gaat in op samenwerking met burgers als opdrachtgever (Arnstein, 1969).

De acht niveaus zijn oplopend vanaf geen participatie of samenwerking tot de macht bij de burger als het om samenwerking gaat. Dit verklaart waarom de theorie ook wel de participatieladder wordt genoemd. Eén van de auteurs die de participatieladder van Arnstein (1969) heeft aangepast, is Pröpper (2009). Figuur 3.1 geeft de participatieladder van Pröpper (2009) weer. De participieladder komt deels overeen met die van Arnstein (1969), maar de participatieladder van Pröpper combineert de vormen van participatie met de daarbij behorende bestuursstijl. Pröpper onderscheidt zeven vormen van participatie. Bij de drie onderste niveaus is geen sprake van interactief beleid, terwijl de andere vormen van participatie wel interactief beleid betreffen. Stel dat sprake is van een faciliterende bestuursstijl, dan wordt de participant gezien als intiatiefnemer of beleidseigenaar (Pröpper, 2009).

(14)

Figuur 3.1 Participatieladder van Pröpper (2009)

De zeven bestuursstijlen met de daarbij behorende vormen van participatie worden in deze paragraaf toegelicht (Pröpper & Steenbeek, 1999).

Faciliterende bestuursstijl

Een faciliterende bestuursstijl houdt in dat de inbreng van participanten centraal staat. Het bestuur, in dit geval de gemeente, wil de inhoudelijke vormgeving van het beleid overlaten aan de participanten, in dit geval stichting Kans & Kleur. Het bestuur is betrokken en bereid om een dienende en ondersteunende rol te spelen. Van belang bij deze bestuursstijl is dat het bestuur de participatie zo min mogelijk belemmert of terugdraait en dat de participanten ondersteuning van het bestuur aanvaarden (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 52-54). Een bekende vorm van participatie die past binnen de faciliterende bestuursstijl, is “buurtbudgetten”. Dit idee is overgekomen vanuit ontwikkelingslanden en trekt naar West-Europa. Een buurt krijgt in dit geval een budget en mag zelf bepalen wat het daarmee doet (Gemeente Best, 2014). Ook “zelforganisatie” is een bekende vorm van participatie die past binnen deze bestuursstijl. Bij zelforganisatie nemen burgers die iets gemeenschappelijks hebben, een bepaalde organisatie op zich. De overheid zorgt vaak voor een lichte vorm van begeleiding, bijvoorbeeld door middel van financiering (Platform31, 2013).

Samenwerkende bestuursstijl

Een samenwerkende bestuursstijl houdt in dat het bestuur samen met de participant tot een gemeenschappelijke beleid komt. Het bestuur werkt samen met de participant op basis van gelijkwaardigheid. Het bestuur is aangewezen op de steun en inbreng van de participant. Het bestuur is in deze bestuursstijl bereid tot grote inhoudelijke openheid en tot het geven van invloed aan participanten. Voor een goede samenwerking is het van belang dat samenwerkende partijen betrouwbaar en slagvaardig opereren (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 54-57). Een bekende vorm van participatie die past binnen de samenwerkende bestuursstijl is “coproductie”. Het bestuur en betrokkenen bepalen in dit geval samen de agenda en gaan samen op zoek naar

(15)

Delegerende bestuursstijl

Een delegerende bestuursstijl houdt in dat het bestuur aan de participanten de bevoegdheid geeft om binnen randvoorwaarden beslissingen te nemen. De rol van participanten kan zitten in het verder ontwikkelen van bepaald beleid. Delegeren houdt in dat participanten ook daadwerkelijk een doorslaggevende stem krijgen in onderdelen van het beleid. Participanten krijgen beslissingsbevoegdheid, maar moeten wel verantwoording afleggen zodat controle door het bestuur mogelijk is (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 57-60).

Participatieve bestuursstijl

Een participatieve bestuursstijl houdt in dat het bestuur de zeggenschap heeft over het beleid. De participanten mogen meepraten en advies geven, maar uiteindelijk beslist het bestuur. Het bestuur vraagt aan de participant om een advies en biedt veel ruimte voor discussie en inbreng, waardoor de participant invloed heeft op het beleid. De precieze richting en omvang van het beleid is nog onduidelijk. Het bestuur wil vooral leren van de participant. Een belangrijke voorwaarde voor deze bestuursstijl is openheid. Het gaat hierbij om zowel inhoudelijke openheid als openheid ten aanzien van de participanten. Bij de participanten is duidelijk dat het bestuur uiteindelijk het beleid bepaalt (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 60-62).

Consultatieve bestuursstijl

Een consultatieve bestuursstijl houdt in dat het bestuur de participanten vooral raadpleegt. Dit raadplegen wordt echter niet vanaf het begin van het beleidsproces gedaan. Participanten kunnen pas advies geven als het bestuur het beleid grotendeels heeft gevormd. Het bestuur raadpleegt de participant over een gesloten vraagstelling. De richting en omvang van het beleid is grotendeels duidelijk, in tegenstelling tot bij de participatieve bestuursstijl. Het bestuur raadpleegt de participanten om te kijken in hoeverre zij het voorgestelde beleid steunen (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 63-64).

Open autoritaire bestuursstijl

Een open autoritaire bestuursstijl houdt in dat het bestuur het beleid geheel zelfstandig voert. Tijdens de bekendmaking van het beleid richt het bestuur zich op het overtuigen van doelgroepen, zodat de kans op slagen van het beleid groter is. Het bestuur betrekt participanten niet bij de totstandkoming van het beleid, maar houdt mensen op de hoogte van het beleid zodat zij weten wat er gaande is. Het informeren van mensen is enkel van belang om draagvlak onder de bevolking te creëren (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 64-66).

Gesloten autoritaire bestuursstijl

Een gesloten autoritaire bestuursstijl houdt in dat het bestuur geheel zelfstandig het beleid voert en hierover geen informatie verschaft aan mensen. Afhankelijk van het beleidsvraagstuk kan het bestuur ervoor kiezen om mensen te betrekken bij het beleid. In deze bestuursstijl spelen participanten geen enkele rol. Een motief voor geheimhouding kan zijn dat het bestuur onnodige onrust wil voorkomen (Pröpper & Steenbeek, 1999, pp. 66-67).

3.3 Voorwaarden voor succesvolle participatie

Nu de vormen van participatie zijn toegelicht, is het eenvoudiger om de stap te maken naar de voorwaarden voor succesvolle participatie van niet-overheidsinstellingen. Pröpper en Steenbeek (1999), Edelenbos, Teisman en Reuding (2001) en van de Wijdeven (2012) gaan in hun werk in op voorwaarden voor succesvolle participatie. De voorwaarden van deze auteurs zijn samengevoegd tot vijf relevante voorwaarden voor succesvolle participatie: duidelijke verwachtingen, doelen en rollen, geschikte problematiek, betrokkenheid en ondersteuning, werkbare verhouding tussen beide partijen en voordeel voor beide partijen. Onder beide partijen wordt in dit onderzoek de gemeente Wijchen en stichting Kans & Kleur verstaan. In deze paragraaf worden de vijf voorwaarden toegelicht. Tabel 3.1 geeft de samenvoeging van verschillende voorwaarden tot vijf voorwaarden voor succesvolle participatie weer.

(16)

Voorwaarde Pröpper en Steenbeek

(1999) Edelenbos, Teisman en Reuding (2001) van de Wijdeven (2012)

Duidelijke verwachtingen, doelen en rollen

Duidelijkheid vooraf over de verwachtingen en doelen van de inbreng van het bestuur en de

participant.

Inhoudelijke openheid is van belang, zodat de participant weet wat de ruimte ten aanzien van nieuwe ideeën, plannen en handelingen is.

De professional staat vaak nog centraal, dit vraagt om duidelijkheid over de rol van de participant. Geschikte

problematiek De problematiek is belangrijk en heeft voldoende belangstelling. De problematiek is hanteerbaar, dat wil zeggen niet te technisch, voldoende af te bakenen en niet dusdanig gepolitiseerd. Beleidsoplossingen zijn niet op voorhand vastgelegd. Participanten kunnen daadwerkelijk invloed uitoefenen op de problematiek.

De auteur zegt niets over geschikte problematiek.

Betrokkenheid en

ondersteuning

Het bestuur biedt

ondersteuning in de vorm van personele capaciteit en middelen. Bestuur en participant hebben voldoende menskracht, geld en andere

hulpmiddelen.

De auteurs zeggen niets over betrokkenheid en ondersteuning.

De overheid moet betrokkenheid tonen. Hierbij dient de overheid sterke en persoonlijke rugdekking te geven. Soms moet de overheid de maatschappelijke urgentie verwoorden om het project een boost te geven. Werkbare

verhouding tussen beide partijen

Bestuur en participanten zijn afhankelijk van elkaar in het bereiken van doelstellingen. Beide partijen hebben een structuur en cultuur voor samenwerking en de persoonlijke verhoudingen tussen het bestuur en de participanten zijn werkbaar.

De inbreng van iedere belanghebbende is van gelijke waarde. Bepaalde actoren mogen op

voorhand niet belangrijker zijn dan andere. Formele posities en bevoegdheden mogen niet bepalend zijn voor de invloed van een actor op het proces.

De overheid mag de participatie niet enkel als instrument zien om hiermee een beleidsdoel te bereiken, maar het is ook van belang dat de overheid persoonlijke interesse toont in de participanten.

Voordeel voor

beide partijen De meerwaarde van participatie is zichtbaar. Het bestuur verwacht van de participant een bepaalde bijdrage en de participant is bereid om de verwachte bijdrage te leveren.

Beide partijen kunnen hun doel bereiken door debat en onderhandeling tussen actoren. Actoren proberen elkaar te overtuigen op juistheid van standpunten, wat leidt tot voordeel voor beide partijen.

Auteur zegt niets over voordeel voor beide partijen.

Tabel 3.1 Samenvoeging voorwaarden voor succesvolle participatie

Duidelijke verwachtingen, doelen en rollen

Vooraf is er duidelijkheid over de verwachtingen, doelen en rollen van zowel het bestuur, in dit geval de gemeente, als van de participant, in dit geval stichting Kans & Kleur. Het is van belang dat het bestuur zich bewust is van de rol die zij wil spelen en welke rol zij de participant toebedeelt. Voor niet-overheidsinstellingen is het van belang dat de verwachtingen duidelijk zijn. De participant wil graag van te voren duidelijk hebben wat de verwachtingen ten aanzien van de participatie zijn (Pröpper & Steenbeek, 1999). Inhoudelijke openheid hierbij is van belang, zodat de participant weet wat de ruimte ten aanzien van nieuwe ideeën, plannen en handelingen is (Edelenbos, Teisman, & Reuding, 2001).

(17)

Geschikte problematiek

Het gaat om een geschikte problematiek die zorgt voor voldoende belangstelling bij de participant. De problematiek dient hanteerbaar en concreet te zijn, dat wil zeggen niet te technisch, voldoende af te bakenen en niet sterk gepolitiseerd. De participant toont grote betrokkenheid bij de problematiek, omdat deze voor hem belangrijk is (Pröpper & Steenbeek, 1999). Beleidsoplossingen mogen niet op voorhand vastgelegd zijn, zodat sprake is van beleidsbeïnvloeding. Participanten hebben op deze manier invloed op beleidsvorming (Edelenbos, Teisman, & Reuding, 2001). De problemen zijn nog niet geanalyseerd en het gaat om een problematiek waarvan het niet noodzakelijk is dat aspecten geheim worden gehouden (Pröpper & Steenbeek, 1999).

Betrokkenheid en ondersteuning

Het bestuur toont betrokkenheid door middel van sterke en persoonlijke rugdekking. Het is van belang dat het bestuur soms de maatschappelijke urgentie verwoordt, waardoor het project een boost krijgt (van de Wijdeven, 2012). Het bestuur biedt ondersteuning in de vorm van personele capaciteit en hulpmiddelen. Het bestuur en de participant hebben beide voldoende menskracht, geld en andere hulpmiddelen beschikbaar (Pröpper & Steenbeek, 1999).

Werkbare verhouding tussen beide partijen

De verhouding tussen het bestuur en de participant is werkbaar. Het bestuur mag de participatie niet enkel als instrument zien om hiermee een doel te bereiken, maar het is ook van belang dat het bestuur persoonlijke interesse toont in de participant. Het is niet de bedoeling dat het bestuur het project overneemt van de participant (van de Wijdeven, 2012). Er heerst een constructieve relatie tussen het bestuur en de participant. Beide partijen zijn afhankelijk van elkaar in het bereiken van doelstellingen en hebben een structuur en cultuur van samenwerking. De persoonlijke verhoudingen tussen het bestuur en de participant zijn werkbaar. Een onderliggende sociale basis is van belang (Pröpper & Steenbeek, 1999).

De inbreng van de belanghebbenden is van gelijke waarde, waardoor de inbreng van de ene belanghebbende niet belangrijker is dan de inbreng van de andere belanghebbende. Formele posities en bevoegdheden mogen niet bepalend zijn voor de invloed van een actor op het proces. Er geldt ook een openheid van actoren, waarbij het voor actoren mogelijk is om een open en onbevangen houding in het proces aan te nemen. Er is sprake van debat en onderhandeling als actoren elkaar proberen te overtuigen van de juistheid van bepaalde standpunten (Edelenbos, Teisman, & Reuding, 2001).

Voordeel voor beide partijen

De meerwaarde van de participatie is zichtbaar. Het gaat om een slimme organisatie waar beide partijen iets aan hebben. Het bestuur verwacht van de participant een bepaalde bijdrage en de participant is in staat en bereid om de verwachte bijdrage te leveren (Pröpper & Steenbeek, 1999). Beide partijen kunnen hun doel bereiken door debat en onderhandeling tussen actoren. Actoren proberen elkaar te overtuigen van de juistheid van bepaalde standpunten. Dit draagt uiteindelijk bij aan tevredenheid bij beide partijen over het eindresultaat en voordeel voor beide partijen (Edelenbos, Teisman, & Reuding, 2001).

De vijf voorwaarden voor succesvolle participatie van niet-overheidsinstellingen zijn visueel weergegeven in figuur 3.2.

(18)

Figuur 3.2 Voorwaarden voor succesvolle participatie

Deze vijf voorwaarden vormen de basis voor de beoordeling van de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink. In subparagraaf 4.3.1 zijn deze voorwaarden geoperationaliseerd, waardoor het mogelijk is om de voorwaarden te meten. 3.4 Voorwaarden voor een functionele MFA

Nu de vormen van participatie en de voorwaarden voor succesvolle participatie zijn toegelicht en dus de deelvraag: “Welke vormen van participatie zijn te onderscheiden en wat zijn

voorwaarden voor succesvolle participatie van niet-overheidsinstellingen?” is beantwoord, is het

van belang om de stap te maken naar het tweede gedeelte van het onderzoek. In het eerste gedeelte van het onderzoek is onderzocht hoe de participatie bij de ontwikkeling van beide MFA’s is vormgegeven en is geëvalueerd hoe succesvol de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink is verlopen.

Het tweede gedeelte van het onderzoek gaat in op de vraag in hoeverre beide MFA’s voldoen aan de voorwaarden voor een functionele MFA en wat het effect is van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA. Van belang hierbij is om te kijken naar het achterliggende doel van MFA’s. Een MFA is een samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties die in één gebouw verschillende voorzieningen aanbieden. In het geval van MFA de Brink en MFA de Zandloper gaat het om MFA’s die werken volgens het concept van brede scholen. Een brede school is een netwerk van toegankelijke voorzieningen voor kinderen, ouders en buurt, met de school als middelpunt (Oberon & Sardes, 2007). De samenwerking is gericht op het verbeteren van ontwikkelingskansen van vooral kinderen en jongeren in verschillende leefmilieus.

Hoek, van Eeden en Nibbelink (2012), Wolf (2011), Geerdink, Geerdink en Knoop (2012), Oberon en Sardes (2007) en Oberon (2006) beschrijven allen relevante voorwaarden voor een functionele MFA. Door vanaf het begin van de verbouwing of nieuwbouw rekening te houden met deze voorwaarden ontstaat het optimale ontwerp (Hoek, van Eeden, & Nibbelink, 2012). In deze paragraaf worden de voorwaarden van de verschillende auteurs gecombineerd tot vijf voorwaarden: samenwerking, begrijpelijke indeling, flexibiliteit, aanpasbaarheid klimaat en aantrekkelijkheid accommodatie. Tabel 3.2 geeft de samenvoeging van verschillende voorwaarden tot vijf voorwaarden voor een functionele MFA weer. De auteurs Geerdink, Geerdink en Knoop (2012) en Wolf (2011) zijn in verband met de opmaak van de tabel samengevoegd in één kolom. Succesvolle participatie Duidelijke verwachtingen, doelen en rollen Geschikte problematiek Betrokkenheid en ondersteuning Werkbare verhouding tussen beide partijen Voordeel voor beide partijen

(19)

Voorwaarde Hoek, van Eeden en

Nibbelink (2012) Oberon (2006) en Oberon en Sardes (2007)

Geerdink, Geerdink en Knoop (2012) en Wolf (2011)

Samenwerking De auteurs zeggen niets

over samenwerking. Oberon & Sardes (2007): Vier vormen van samenwerking worden onderscheiden: back to back, face to face, hand in hand en cheek to cheek. Vanaf hand in hand is sprake van synergie en wordt nauw

samengewerkt.

Geerdink, Geerdink en Knoop (2012):

Vier manieren van delen worden onderscheiden: back to back, face to face, hand in hand en cheek to cheek. In cheek to cheek zien we het ideaaltype van een brede school.

Begrijpelijke

indeling In een gebouw met een begrijpelijke indeling vind je sneller de afdeling waar je moet zijn en in geval van een calamiteit de nooduitgang. Ruimtes kunnen optimaal worden gebruikt.

Oberon (2006):

De toegankelijkheid wordt bepaald door de

bewegwijzering, maar ook door de indeling van de ruimtes. Er wordt gekeken naar de binnenzijde van de accommodatie.

De auteurs zeggen niets over begrijpelijke indeling.

Flexibiliteit Soms is nog niet precies bekend wie de gebruikers zijn en kun je hen ook geen vragen stellen. Een gebouw ontwerp je niet alleen voor het gebruik van vandaag, maar ook voor over vijf, tien of vijfentwintig jaar. Dit vraagt om flexibiliteit in het ontwerp.

De auteurs zeggen niets

over flexibiliteit. Wolf (2012): Functionele kwaliteit richt zich op vragen als:

Ondersteund het gebouw de benodigde functies en doet het gebouw waarvoor het bedoeld is?

Veranderbaarheid en flexibiliteit spelen hierin een rol voor gebruikers van de MFA.

Aanpasbaarheid

klimaat Bij hoge temperaturen zakt de productiviteit en bij lage temperaturen krijgen mensen last van hun spieren. Mensen zijn meer tevreden als zij zelf het binnenklimaat bij kunnen stellen. Voldoende daglicht voorkomt

vermoeidheid en een lagere productiviteit. Voorkomen van

hinderlijke geluiden heeft hetzelfde positieve effect.

De auteurs zeggen niets over aanpasbaarheid klimaat.

De auteurs zeggen niets over aanpasbaarheid klimaat.

Aantrekkelijkheid

accommodatie Sommige gebouwen lijken ontworpen om ons uit de comfortzone te halen. Dit is ongewenst in een omgeving waar mensen leren, werken, wonen of herstellen van een ziekte. Gebouwen zijn er voor de gebruikers en niet andersom. Gebruikers moeten zich op hun gemak voelen.

Oberon (2006):

Waarborg het behoud van de identiteit van de gebruikers van een MFA. Als gebruikers de eigen identiteit kunnen tonen voelen zij zich thuis en zijn ze meer tevreden.

De auteurs zeggen niets over aantrekkelijkheid accommodatie.

(20)

Hand in hand

Samenwerking

Voldoende mate van samenwerking tussen de gebruikers van de MFA is een voorwaarde voor een functionele MFA. Samenwerking tussen gebruikers bevordert de multifunctionaliteit van de accommodatie. Oberon en Sardes (2007) en Geerdink, Geerdink en Knoop (2012) onderscheiden vier manieren van samenwerking: back to back, face to face, hand in hand en cheek to cheek. De vier samenwerkingsvormen zijn visueel weergegeven in figuur 3.3.

Figuur 3.3 Samenwerkingsvormen multifunctionele accommodaties

Onder “back to back” wordt verstaan dat verschillende gebruikers de accommodatie delen, maar dat zij verder niets met elkaar te maken hebben. Bij deze vorm van samenwerking is geen sprake van een MFA, maar van een bedrijfsverzamelgebouw. Ruimtes worden niet gedeeld of

multifunctioneel gebruikt (Geerdink, Geerdink, & Knoop, 2012). “Face to face” houdt in dat de gebruikers elkaar kennen en rekening met elkaar houden. Enkele ruimtes worden gedeeld, maar over het algemeen zijn de organisaties gescheiden (Oberon & Sardes, 2007).

Onder “hand in hand” wordt verstaan dat gebruikers elkaar aanvullen. Bij deze manier van samenwerking is sprake van synergie en is het idee van de brede school zichtbaar. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van elkaars ruimtes (Geerdink, Geerdink, & Knoop, 2012). “Cheek to cheek” houdt in dat de verschillende gebruikers volledig in elkaar opgaan en samen één organisatie vormen. Dit type wordt beschouwd als het ideaal van een brede school. De verschillende gebruikers presenteren zich als één organisatie. De gebruikers eigenen zich geen ruimtes toe en de accommodatie wordt gezien als voor iedereen. Ook voor de faciliteiten in de accommodatie geldt dat zij gezamenlijk worden gebruikt. Gebruikers bepalen gezamenlijk de inrichting en uitstraling van ruimtes (Oberon & Sardes, 2007).

Begrijpelijke indeling

De MFA heeft een begrijpelijke indeling, waardoor gebruikers snel de weg kennen in de accommodatie en ruimtes optimaal kunnen gebruiken. Dit houdt ook in dat de gebruikers in geval van een calamiteit direct de nooduitgang weten te vinden (Hoek, van Eeden, & Nibbelink, 2012). Onder een begrijpelijke indeling wordt ook de toegankelijkheid van het gebouw verstaan. De toegankelijkheid van de accommodatie wordt bepaald door de bewegwijzering, maar ook door de indeling van de diverse ruimtes. Bij begrijpelijke indeling wordt gekeken naar de binnenzijde van de accommodatie (Oberon, 2006).

Flexibiliteit

Flexibiliteit van ruimtes speelt ook een grote rol in een MFA. Een MFA kent meerdere gebruikers en een kenmerk van een MFA is dat een ruimte gebruikt wordt door meerdere gebruikers. Veranderbaarheid en flexibiliteit van ruimtes zijn van groot belang, aangezien gebruikers een ruimte naar eigen tevredenheid willen aanpassen. Door gebruik te maken van flexibele wanden en flexibel meubilair, is het voor gebruikers eenvoudig om de ruimtes aan te passen naar eigen tevredenheid (Wolff, 2011). Bovendien wordt een gebouw, in dit geval een MFA, niet alleen ontworpen voor het gebruik van vandaag, maar ook voor het gebruik over tien of vijfentwintig jaar. De gebruikers van de MFA kunnen in de loop van de tijd wisselen (Hoek, van Eeden, & Nibbelink, 2012).

(21)

Aanpasbaarheid klimaat

De MFA biedt de mogelijkheid tot het aanpassen van het binnenklimaat. Bij het aanpassen van het binnenklimaat gaat het om temperatuur, licht, vocht en tocht. Bij hoge temperaturen zakt de productiviteit van de medewerkers, terwijl bij lage temperaturen medewerkers last krijgen van hun spieren. In een donkere ruimte raken mensen vermoeid, waardoor de productiviteit omlaag gaat. Het is van belang dat gebruikers van een ruimte zelf het binnenklimaat kunnen bepalen (Hoek, van Eeden, & Nibbelink, 2012).

Het bepalen van dit binnenklimaat kan door middel van verschillende installaties. Hoek, van Eeden en Nibbelink (2012) wijzen erop dat het van belang is dat installaties eenvoudig te bedienen zijn. Hoe eenvoudiger de installatie, des te beter de gebruikers het binnenklimaat kunnen regelen. Eenvoudige gebouwen met een goed geïsoleerde schil, bedienbare buitenzonwering, cv-radiatoren met thermostaatknoppen, een regelbaar ventilatierooster en te openen ramen presteren verrassend goed als het gaat om functionaliteit en energiezuinigheid. Door eenvoudige installaties toe te passen is het voor gebruikers eenvoudig om problemen op te lossen als de installatie tijdelijk niet goed functioneert (Hoek, van Eeden, & Nibbelink, 2012).

Aantrekkelijkheid accommodatie

Voor de functionaliteit van een MFA is het van belang dat mensen zich thuis voelen in de accommodatie. Vooral als het gaat om een plaats waar mensen leren, werken of wonen is het van belang dat mensen zich op hun gemak voelen. Sommige gebouwen lijken ontworpen om mensen uit hun comfortzone te halen, maar dat is niet wenselijk voor een MFA. Het gebouw van een MFA is er voor de gebruikers en niet andersom (Hoek, van Eeden, & Nibbelink, 2012). Daarnaast is het van belang dat de verschillende gebruikers de eigen identiteit kunnen tonen in de MFA. Als het voor een gebruiker mogelijk is om in bepaalde ruimtes de eigen identiteit te tonen, dan voelt hij zich thuis in de accommodatie en dat vergroot de functionaliteit van de MFA (Oberon, 2006). De vijf voorwaarden voor een functionele MFA zijn visueel weergegeven in figuur 3.4.

Figuur 3.4 Voorwaarden voor een functionele MFA

Deze vijf voorwaarden vormen de basis voor de beoordeling van de functionaliteit van beide MFA’s. In subparagraaf 4.3.2 zijn deze voorwaarden geoperationaliseerd, waardoor het mogelijk is om de voorwaarden te meten. Door in dit theoretisch kader in te gaan op participatie als trend, vormen van participatie, voorwaarden voor succesvolle participatie en voorwaarden voor een functionele MFA, is een basis gelegd voor het verdere onderzoek. Het volgende hoofdstuk, methodologisch kader, gaat in op het onderzoeksdesign en de dataverzamelingsmethoden die zijn gebruikt in dit onderzoek.

Functionele accommo-datie Samenwerking Begrijpelijke indeling Flexibiliteit Aanpasbaar-heid klimaat Aantrekkelijk-heid accommodatie

(22)

4. Methodologisch kader

Dit hoofdstuk gaat in op de gebruikte methoden en technieken in dit onderzoek. De eerste paragraaf gaat in op het gebruikte onderzoeksdesign: een meervoudige casestudy. De tweede paragraaf richt zich op de dataverzameling en de onderzoeksfasen. In de operationalisatie, paragraaf 3, zijn de voorwaarden voor succesvolle participatie en de voorwaarden voor een functionele MFA meetbaar gemaakt.

4.1 Onderzoeksdesign

Het onderzoeksdesign betreft een meervoudige casestudy, oftewel een “vergelijkend casestudy onderzoek”. Een casestudy onderzoek is kwalitatief van aard en kenmerkt zich door een combinatie van meerdere dataverzamelingsmethoden. Om te kunnen spreken van een casestudy is het van belang dat minimaal twee dataverzamelingsmethoden met elkaar worden gecombineerd. In de praktijk worden vaak de documentenanalyse, het afnemen van interviews en het doen van observaties met elkaar gecombineerd (Bleijenbergh, 2013, pp. 38-39). Dit onderzoek combineert een documentenanalyse met het afnemen van interviews. In paragraaf 4.2 worden beide methoden nader toegelicht. Het doen van observaties is in dit onderzoek achterwege gelaten, omdat dit geen relevante dataverzamelingsmethode is in dit onderzoek. In dit onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode, omdat deze methode rijk materiaal oplevert. De context speelt in kwalitatief onderzoek een belangrijke rol, in tegenstelling tot kwantitatief onderzoek (Bleijenbergh, 2013, pp. 10-11). De context is in dit onderzoek van belang, omdat dit achtergrondinformatie verschaft over het effect van de participatie van stichting Kans & Kleur. Het doel van het onderzoek is niet het doen van een statistische verwerking of het toetsen van een bepaald fenomeen, zoals bij kwantitatief onderzoek, maar het verkrijgen van inzichten, ideeën, achtergronden, motieven, weerstanden en beweegredenen (Rijksoverheid, 2014). Door met een vergelijkend casestudy onderzoek op een kwalitatieve manier onderzoek te doen, ontstaat een zo’n compleet mogelijk beeld van beide cases (Bleijenbergh, 2013, pp. 38-39). De grote hoeveelheid aan informatie die kwalitatief onderzoek oplevert, zorgt ervoor dat het mogelijk is om de vraagstelling te beantwoorden. De gemeente Wijchen heeft MFA de Brink aangedragen als case. Stichting Kans & Kleur heeft het bouwheerschap van MFA de Brink op zich genomen, wat de aanleiding voor dit onderzoek was. Aangezien het gaat om een vergelijkend casestudy onderzoek, is het van belang om een vergelijkbare case te selecteren. Een belangrijk criterium dat is gesteld voor deze case, is dat het moet gaan om een MFA die ook gelegen is in de gemeente Wijchen. Daarnaast was het van belang dat de MFA in een vergelijkbare periode tot stand is gekomen. Uiteindelijk bleef één geschikte MFA over: MFA de Zandloper. In eerste instantie lijken beide cases niet helemaal vergelijkbaar, omdat de gemeente bij MFA de Zandloper de rol van opdrachtgever zelf had. Juist het feit dat de mate van participatie bij de ontwikkeling verschilt met die van MFA de Brink, maakt de vergelijking tussen beide cases wel waardevol. Door het verschil in participatie is het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA zichtbaar. MFA de Zandloper is opgeleverd in 2009 en ontwikkeld door de gemeente zelf met enige participatie van gebruikers van de MFA, terwijl MFA de Brink is opgeleverd in 2012 en ontwikkeld is door stichting Kans & Kleur met ondersteuning vanuit de gemeente Wijchen (Gemeente Wijchen, 2014).

Om inzichtelijk te krijgen hoe de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink eruit heeft gezien zijn deelvraag 1 en 2 opgesteld. Deelvraag 1 is beantwoord in het theoretisch kader en geeft daarmee informatie over de vormen van participatie en de voorwaarden voor succesvolle participatie uit de theorie. De tweede deelvraag gaat in op het motief van de participatie van stichting Kans & Kleur en de vorm van participatie. Bij deze deelvraag wordt tevens ingegaan op de vorm van participatie bij MFA de Zandloper. In eerste instantie leek daar geen sprake te zijn van participatie van gebruikers, maar uit het onderzoek

(23)

van belang om de mate van participatie inzichtelijk te krijgen, vandaar dat dit de basis vormt voor de beantwoording van de vraagstelling.

Het onderzoek is een praktijkgericht onderzoek, gericht op het evalueren van de doelmatigheid van een verandering, namelijk de participatie van stichting Kans & Kleur bij de ontwikkeling van MFA de Brink (Bleijenbergh, 2013, p. 24). Het onderzoek is deductief van karakter: eerdere theorieën vormen de basis voor het onderzoek. Op basis van de theorieën uit het theoretisch kader zijn beoordelingskaders opgesteld in paragraaf 3 van dit hoofdstuk. Het deductieve karakter zorgt ervoor dat het mogelijk is om de beoordelingskaders, afkomstig vanuit de theorie, te gebruiken bij de beoordeling van de participatie bij de ontwikkeling en functionaliteit van de MFA. Aan de hand van de eerder beschreven vormen van participatie en de succesvoorwaarden hiervan, is het mogelijk om te kijken om welk soort participatie het bij MFA de Brink gaat. Aan de hand van vijf voorwaarden voor een functionele MFA is het mogelijk om zowel MFA de Zandloper als MFA de Brink te beoordelen op functionaliteit. Na deze beoordeling is het mogelijk om het effect van het bouwheerschap op de functionaliteit van een MFA in kaart te brengen. 4.2 Dataverzameling en onderzoeksfasen

Deze paragraaf maakt onderscheid tussen de twee dataverzamelingsmethoden: de documentenanalyse en het afnemen van interviews. Per dataverzamelingsmethode is aangegeven wanneer deze is gehanteerd, welke data deze heeft opgeleverd en hoe de methoden zich tot elkaar verhouden.

4.2.1 Documentenanalyse

Het onderzoek is gestart met het analyseren van documenten. Het analyseren van documenten heeft bijgedragen aan het vergroten van de achtergrondkennis, maar gaf ook inzicht in de wijze waarop beide MFA’s zijn ontwikkeld en ook in de functionaliteit van zowel MFA de Zandloper als MFA de Brink. Door documenten op inhoudelijke relevatie te selecteren, is een overzicht van databronnen ontstaan die informatie verschaffen over MFA de Zandloper of MFA de Brink. Documenten die zijn gebruikt voor de beantwoording van de deelvragen zijn: interne notities, beslisnota’s, overeenkomsten, evaluatieverslagen en notulen van vergaderingen. Een compleet overzicht van gebruikte documenten is opgenomen in bijlage I. Het analyseren van documenten heeft informatie gegeven over de ontwikkeling en functionaliteit van beide MFA’s. De documentenanalyse heeft voorafgaand aan de interviews plaatsgevonden, zodat informatie uit de documentenanalyse is meegenomen tijdens de interviews (Bleijenbergh, 2013, pp. 45-59). De documenten zijn geanalyseerd aan de hand van de beoordelingskaders die afkomstig zijn uit het theoretisch kader. In paragraaf 4.3 zijn de beoordelingskaders meetbaar gemaakt. De documenten zijn gecodeerd op vorm van participatie, voorwaarden voor succesvolle participatie en voorwaarden voor een functionele MFA. De documentenanalyse heeft informatie opgeleverd die in de analyse is gebruikt bij de beantwoording van deelvraag 2, 3 en 4.

4.2.2 Interviews

Na het uitvoeren van de documentenanalyse zijn eenentwintig interviews afgenomen. De respondenten van de interviews zijn onder te verdelen in twee groepen: respondenten die een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van één van de MFA’s en respondenten die een belangrijke rol spelen in het gebruik van één van de MFA’s. De informatie uit de interviews met personen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van één van de MFA’s heeft grotendeels bijgedragen aan de beantwoording van deelvraag 2 en 3. Respondenten die onder deze categorie vallen zijn onder andere projectleiders, stichting Kans & Kleur en wethouders.

De informatie uit de interviews met personen die een belangrijke rol spelen in het gebruik van één van de MFA’s heeft grotendeels bijgedragen aan de beantwoording van deelvraag 4 en 5. Respondenten die onder deze categorie vallen zijn afgevaardigden van basisschool de Trinoom,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Klanten van trede drie, waarop zich eind 2009 ruim 20% van de klanten bevond, hebben het grootste aandeel in de uitstroom naar betaald werk: bijna 40% van alle uitstroom naar

Het college heeft de opdracht uit de motie zo geïnterpreteerd dat de ruimtes in de Beeck zo optimaal mogelijk worden ingezet voor maatschappelijke en sociale functies en

Doel daarin is alle per deelgebied betrokken partijen bij elkaar te houden, volledig te informeren en binnen die groep draagvlak te creëren voor het eindproduct?. Kennis:

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

It was therefore decided to assess the effect of the deletion variant on DJ-1 promoter activity under H 2 O 2 -induced oxidative stress conditions using the neuroblastoma M17

In het project de Unieke Brink hebben de gemeente Enschede, woningcorporatie Domijn en de bewoners de handen ineengeslagen om het binnenterrein van deze brinken opnieuw in

stakeholders die van invloed zijn op de snelheid van de besluitvorming en keuzes die de procesmanager kan maken, die van invloed zijn op de voortgang van de planfase. Deze

bijstellen Voorkeursstrategieën en Deltaplannen Thema- specifiek of DP- breed Nationaal Bestuurlijk Overleg Stuurgroep Delta- programma Regionale stuurgroepen / platforms