• No results found

Het bemestingsadviesprogramma in propro

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het bemestingsadviesprogramma in propro"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het bemestingsadviesprogramma

in propro

H. Snijders (onderzoeker sectie teelt PR)

Het “Praktijkonderzoekproject beperking ammoniakemissie veehouderijbedrijven” (Propro) is na de start in 1989 voortgezet in 1990. In het proefgebied rond Moergestel en Oisterwijk worden verschillende wijzen van mesttoediening op grasland uitgetest om de ammoniakuitstoot te beperken. De dunne mest wordt toegediend met een mest- of een zode-injecteur. Voor de advisering van de graslandbemesting wordt het Bemestingsadviesprogramma (BAP) gebruikt.

Doel onderzoek

Een doel van Propro is om het grasland te bemes-ten volgens het advies met minimalisering van de emissie van meststoffen naar lucht, grond- en oppervlaktewater. In dit kader dient bij de bemes-ting van grasland rekening gehouden te worden met verschillende factoren: verschillen in de wer-king van meststoffen, de wijze van aanwenden, de grondsoort en de bodemvruchtbaarheid. Hier-naast speelt mee de beoogde grasopbrengst per snede, het gewenste stikstof-niveau op jaarbasis en het gebruik. Het blijkt in de praktijk met de huidige hulpmiddelen,zoalseen bemestingskaart, lastig te zijn om met al deze aspecten voldoende rekening te houden. Met name als dunne mest geïnjecteerd wordt, zoals in Propro, is het moeilijk om rekening te houden met de bemestende waarde van de dierlijke mest. Het ook in Propro toegepaste Bemestingsadviesprogramma (BAP) van het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Ge-wasonderzoek (BLGG) te Oosterbeek, kan daarbij een goed hulpmiddel zijn.

In het BAP wordt per perceel, voor iedere snede afzonderlijk, een bemestingsadvies berekend. De veehouder beschikt daardoor gedurende het ge-hele groeiseizoen over actuele zen. Bij de berekening van de bemestingsadvie-zen in het BAP wordt rekening gehouden met bovengenoemde factoren. Tevens kan de veehou-der voor aanvang van het groeiseizoen aangeven hoeveel stikstof hij dat jaar wil geven, incl. de stikstof uit dierlijke mest (gewenst N-niveau).

Deelname BAP

Ruim 30 bedrijven die in het kader van Propro mest hebben laten injecteren en hun percelen (overwe-gend) in eigen gebruik hadden voor de rundvee-houderij deden mee aan het BAP.

Hieronder zal het effect van 2 jaar bemestingsad-visering volgens het BAP in Propro beschreven worden. Daarnaast wordt een vergelijking ge-maakt met de ervaringen met het gebruik van BAP in 1990 in het gebied van de DLV-teamsvan Boxtel, Uden en Horst. Deze gebieden vatten we

(2)

sa-Figuur 1 Inzendfrequentie per deelnemer per maand

= Z U I D - O O S T @%! P R O P R O - B A P P R O P R O - B A P 1 3 0 BEDR. ‘ 9 0 , 3 1 BEDR ‘ 8 9 , 3 2 BEDR

2 . 0 0 1.80 1.60 1.40 1.20 1.00 0 . 8 0 0.60 0.40 0 . 2 0 0 . 0 0

FEB MRT APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT MAANDEN

men onder de noemer ,,Zuid-Oost”, waarin 130 bedrijven aan het BAP deelnamen. Hierbij waren deelnemers aan het demonstratie-project “Mest-aanwending met minimale ammoniakemissie” en BAP-test-bedrijven. Bij de vergelijking van Propro en Zuid-Oost moet opgemerkt worden dat in Pro-pro elke deelnemende veehouder aan het Pro- pro-gramma mestinjectie ook gebruik maakte van het BAP. In Zuid-Oost ging het daarentegen om gese-lecteerde veehouders. De begeleiding werd in Zuid-Oost verzorgd door de bedrijfsdeskundigen van de DLV en in Propro door de begeleider van het project.

Gebruik BAP

Er wordt alleen een bemestingsadvies verstrekt als de veehouder gebruiks- en bemestingsgege-vens opstuurt. Het aantal adviezen in het seizoen is dus gelijk aan het aantal inzendingen van de deelnemer. Om telkens op tijd voor de volgende snede een advies te hebben, wordt aangeraden om zeker twee keer per maand (in het weidesei-zoen) een informatiefòrmulier op te sturen. Uit fi-guur 1 blijkt dat zelfs in de maanden met de snelste grasgroei, te weten mei, juni en juli, het gemiddelde aantal inzendingen lager ligt dan twee per maand.

In 1990 was de gemiddelde inzendfrequentie in Propro hoger dan in 1989, maar lager dan in Zuid-Oost. Betwijfeld moet worden of dit aantal inzen-dingen, en dus adviezen, groot genoeg was om de veehouder voor elk perceel telkens op tijd van een bemestingsadvies te voorzien.

De bemesting

Duidelijk is in figuur 2 te zien dat in 1990 in Propro de stikstofadvisering en -bemesting lager was dan in 1989. Het gemiddelde advies in Propro was 297 kg N per ha in 1990 en 367 kg N per ha in 1989. Eenzelfde beeld geven de stikstofbemestin-gen. De gemiddelde bemesting was 336 kg N per ha in 1990. In het eerste jaar van BAP in Propro (1989) was de gemiddelde gift 367 kg N per ha. Van Zuid-Oost zijn alleen de cijfers over 1990 beschikbaar. De gemiddelde advisering en be-mesting was resp. 343 en 378 kg N per ha. Voor de verschillen tussen de jaren zijn enkele moge-lijke oorzaken aan te geven.

Ten eerste was het stikstofadvies per snede in 1990 lager dan in 1989 door een verandering van de rekenregels in het BAP. Ten tweede was de zomer van 1990 erg droog, met name juli en de eerste helft van augustus, waardoor vele bedrij-ven in Propro een snede gemist hebben. Een verklaring voor de gemiddeld hogere stikstofbe-mesting in Zuid-Oost kan zijn dat daar gemiddeld 5.7 snedes van een perceel gehaald zijn, tegen-over 4.5 in Propro 1990. Wellicht kan dit hogere aantal snedes verklaard worden door een groter deel beregend oppervlak. Ten derde is het waar-schijnlijk dat de Propro-deelnemers in de loop van de afgelopen twee jaar bewuster en zuiniger zijn gaan bemesten. Dit onder invloed van de aan-dacht die de graslandbemesting in Propro krijgt en de ervaring opgedaan met BAP.

Opvallend is in alle gevallen het hoge percentage van de stikstofgift uit dierlijke mest (20-25 %). Dit

(3)

Figuur 2 Stikstofbemesting 1990 en 1989 - ADVIES m GIFT 4 0 0 7 2 3 5 0 a 3 0 0 8 ; 2 5 0 E 2 0 0

ZUID-OOST PROPRO ‘ 9 0PROPRO ‘ 8 9

is te danken aan de gebruikte mestaanwendings-methoden, zoals mest- en zode-injectie. Hierdoor kunnen in het seizoen vrij grote hoeveelheden dunne mest op grasland gebracht worden, met een hoge werking van de hierin aanwezige stik-stof. Ook in Zuid-Oost is er veel dierlijke mest emissie-arm aangewend, wat blijkt uit het hoge aandeel N uit dierlijke mest (21 %).

Verschil advies-gift

De stikstofgiften liggen gemiddeld op ongeveer

hetzelfde niveau als de stikstofadviezen. Dat er rond dit gemiddelde een zeer grote spreiding is blijkt uit figuur 3. Hierin wordt het percentage van de oppervlakte in BAP aangegeven met een on-der- of overschrijding van de N-bemesting ten opzichte van het advies. De mate van afwijking van het advies wordt verdeeld in 5 klassen. Het blijkt dat bijna 40 % van het Propro-grasland meer dan 50 kg stikstof boven het geadviseerde heeft gekregen. Voor Zuid-Oost is dit 30 %. On-derschrijding van het advies is minder voorgeko-men. 50 kg stikstof (of meer) beneden het advies is gegeven op 15 % van het graslandareaal in Propro en ook op 15 % van Zuid-Oost. Als er een overschrijding van het advies plaatsvond was dit meestal vrij fors. 18 % van het grasland in Propro heeft meer dan 100 kg stikstof boven het advies gekregen. Ditzelfde is gebeurd op 14 % van de oppervlakte in Zuid-Oost. Opgemerkt moet wor-den dat de advisering afgestemd wordt op het door de boer gewenste stikstofniveau (tussen

mi-nimaal200 en maximaal 400 kg N per ha). Bij een intensiever gebruik van het grasland dan gepland, is het mogelijk dat de advisering hoger uitkomt dan het aangegeven niveau. Uit andere gegevens blijkt dat in Zuid-Oost voor 25 % van het grasland geadviseerd is meer dan 400 kg stikstof te geven. In Propro was dit 36 % in 1989 en in dit jaar 8 %. In Zuid-Oost heeft 34 % meer dan 400 kg N per ha (waarvan 4 % boven de 500 kg) gekregen. In Propro is in 1989 44 % van het grasland bemest met meer dan 400 kg N per ha (waarvan 7 % boven de 500 kg). In 1990 was dit 26 % (waarvan 5 % boven de 500 kg). Uit het bovenstaande volgt dat er nog veel winst (zowel bedrijfs-economisch als milieukundig) te behalen valt uit het op de norm bemesten.

Bemesting met fosfaat en kali

In figuur 4 zijn de resultaten van de fosfaat- en kali-advisering en van de bemesting samengevat. Het kunstmestgebruik voor fosfaat en kali is zeer laag. Dit ligt dicht bij het advies, want met de dierlijke mest kan men vrijwel volledig in de be-hoefte voorzien. Als mestinjectie toegepast wordt zal men, afhankelijk van de grondanalyse, voor de eerste snede een kunstmest-/fosfaatbemesting moeten geven. Dit omdat de fosfaat uit dierlijke mest, toegediend met de mestinjecteur, slechts traag beschikbaar komt voor het gewas. Gemid-deld komen de bemestingen redelijk overeen met de adviezen. Dat de spreiding echter groot is blijkt uit figuur 5. Hierin wordt voor Zuid-Oost de

(4)

kali-Figuur 3 Teveel en te weinig stikstof Propro en Zuid-Oost (1990)

- PROPRO.31SH m Z U I D , 1 5 5 1 HA- PROPR0.170H m Z U I D . 1 0 4 0 H A

20% z 10% I 4 0% k 2 10% 20% L. A D V I E S xv A D V I E S < A D V I E S 4 A D V I E S 0 - 2 4 2 5 - 4 9 5 0 - 7 4 7 5 - 9 9 >= 1 0 0 KG N PER HA

advisering en -bemesting weergegeven, afhan-kelijk van de kali-toestand van de grond. Uit deze figuur is af te lezen dat de hoogte van de bemes-ting met kali niet afhankelijk is van de kali-toe-stand van de grond en dus onafhankelijk is van de advisering. Naarmate de kali-toestand van de grond hoger is, wordt de afwijking van het advies groter (overbemesting). Dit komt doordat in de praktijk de dierlijke mestgift (op een intensief be-drijf) meestal gelijk is op de gehele oppervlakte grasland. Bij een gift van 40 ton dunne rundermest per ha, wordt er al 220 kg kali gegeven. Bij een maaipercentage van 200 % wordt dan te weinig bij een lage en teveel bij een hoge kali-toestand van de grond gegeven. Een soortgelijk beeld vindt men ook bij de kalibemesting in Propro en bij de fosfaatbemesting in Propro en Zuid-Oost.

Conclusies

Het advies dat met het BAP wordt gegeven, wordt nog niet volledig opgevolgd. Tevens worden de

mogelijkheden van het BAP nog niet optimaal benut, gezien het gemiddeld te lage aantal inzen-dingen per maand. Bij de voorlichting en begelei-ding dient hier de nodige aandacht aan geschon-ken te worden.

Op een groot deel van het graslandareaal wordt de bemestingsnorm voor N van 400 kg per ha overschreden. Ook wordt het stikstofbemestings-advies per snede, behorende bij het door de vee-houder gekozen N-niveau, vaak over- of on-derschreden. Een overschrijding van het advies is bedrijfseconomisch en milieukundig nadelig en een onderschrijding van het advies kosten gras-opbrengst.

Er is dus nog veel winst te boeken bij het op de norm bemesten. Gemiddeld komt de fosfaat- en kalibemesting overeen met het advies, maar de spreiding is groot. Dit komt onder andere door de constante gift dunne mest, die onafhankelijk van het advies voor de fosfaat- en kalibemesting wordt gegeven.

(5)

Figuur 4 Bemesting met fosfaat en kali Propro en Zuid-Oost (1990) = F O S F A A T PROPRO F O S F A A T 0 KALI = K A L I Z U I D - 0 . PROPRO Z U I D - 0 . 2 5 0 2 0 0 I 1 5 0 % Y 1 0 0 5 0 0

ADVIES GIFT KUNSTM. DIERLM.

Figuur 5 Kali-adviezen en giften per Kali-bemestingstoestand Zuid-Oost (1990) A D V I E S r G I F T m V E R S C H I L T O T A A L T O T A A L G I F T - A D V . 3 0 0 2 5 0 2 0 0 1 5 0 1 0 0 5 0 0 - 5 0 - 1 0 0 ’ I L A A G V O L D . R U I M V . HOOG Z E E R H . T O T A A L KALI BEMESTINGSTOESTAND

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

middeld geen invloed op de groei van de tomateplant, zinkammoniumfosfaat gaf gemiddeld ongeveer 10 % minder verse massa, terwijl de grootste groeiremming werd veroorzaakt

a) Het toetsen van middelen en maatregelen en methoden voor grondgebruikers op hun effectiviteit en efficiëntie om schade te voorkomen of te beperken. b) Het toetsen van

Het gaat om de Mast (zaden, vruchten) van Amerikaanse eik (Quercus rubra), inlandse eik (Quercus robur en Quercus petraea) en beuk (Fagus sylvatica).. De inventarisatie is

Op korte termijn zijn voor deze soort maatregelen nodig omdat de trendmatige ontwikkeling sinds 2003/2005 afnemend was (van meer dan 900 (974) naar 653 broedpaar).. Om weer op

Opwarmend en koelend vermogen zijn voor nachten met een minimum- temperatuur hoger dan 20°C, berekend als de som van de temperatuurverschillen voor uren waarin het water warmer

93 volgden c-waarden per meter van 30 dagen voor oppervlakte veen, 76 dagen voor veen afgedekt door klei- en zandlagen, 380 dagen voor hard coapact veen, 50 dagen voor kleilg veen

In Nederland zijn twee vormen van Melkviooltje beschreven, Veenmelkviooltje (var. stagnina) en Heidemelkviooltje (var. lacteoides W.Becker &amp; Kloos). Deze laatste vorm werd

De auteurs ontlenen aan deze letterlijke tekst een beoordelingsvrijheid en een wegingsruimte voor het bevoegd gezag. Er moet uiteindelijk wel meerwaarde ontstaan voor het gebied