• No results found

Spoorelementenbemesting in oligotroof veen voor het opkweken van tomatenplanten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spoorelementenbemesting in oligotroof veen voor het opkweken van tomatenplanten"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

/ f t / . a<fCßfl.

TT

Dr. ir. L. S. Spithost, Proefstation voor de groenten- en fruiteelt onder glas te Naaldwijk.

Spoorelementenbemesting in oligotroof v e e n voor het

o p k w e k e n v a n tomatenplanten

Inleiding

Verschillende malen is gebleken dat jonge tomate-planten chloroseverschijnselen kunnen vertonen in-dien de opkweek plaatsvindt in een substraat van turf-strooisel met een voldoende stikstof-, fosfaat-, kali-en kalkbemesting. Deze chlorose begint bij de jonge bladeren die dan een tamelijk egale en lichte ver-kleuring ondergaan. Wanneer deze bladeren uit-groeien, krijgen ze andere afwijkingen en ontstaan tussen de grote nerven betrekkelijk grote gele vlek-ken die zich in een verder stadium uitbreiden naar de bladranden waarna de chlorose langs de bladranden het eerst overgaat in necrose. Een chlorotisch blaad-je blijft weliswaar een gladde oppervlakte behouden maar krult in zijn geheel enigszins bol, zowel langs de hoofdnerf ais van de basis naar de top. De plant heeft in dat geval een paraplui-vormige habitus, die zeer kenmerkend is voor de zogenaamde turfstrooisel-chlorose.

Deze verschijnselen zijn ook in de praktijk waarge-nomen waarbij bleek dat de desbetreffende potgron-den nagenoeg geheel of uitsluitend uit mosveen be-stonden.

Verondersteld werd dat dergelijke symptomen samen-hingen met de spoorelementenvoorziening, te meer daar een tekort daaraan bekend is bij verschillende geheel of gedeeltelijk uit mosveen bestaande gron-den [6, 7]. Ook op substraten van oligotroof veen zijn gunstige effecten geconstateerd van bemestingen met borium [9, 10, 12, 13], koper {9, 10, 11, 12, 13], ijzer [10, 13], mangaan [10, 12, 13], molybdeen [8, 9, 10, 11, 12, 13] en zink [10, 12, 13]. Het betreft echter verschillende gewassen terwijl de aanduidingen

om-trent vormen en hoeveelheden niet eensluidend zijn. Zodoende werden proeven genomen om na te gaan, of het optreden van 'turfstrooiselchlorose' bij jonge tomateplanten kon worden bestreden met bemestin-gen van spoorelementen.

Methode van onderzoek

Het substraat bestond uit turfstrooisel met een alge-mene bemesting van N, P2O, K2O en CaO.

De proeven werden uitgevoerd met bloempotten van kunststof, die een bovendiameter hadden van 12 cm. Deze potten waren geplaatst op schotels van kunst-stof, terwijl het geheel was opgesteld op betonnen tabletten in een verwarmde kas.

In elke pot groeide één tomateplant. Voor de water-voorziening werd uitsluitend gedemineraliseerd water gebruikt.

Aan het einde van de proef werden de planten visueel beoordeeld op de mate van chlorose volgens een schaal van 0 tot 10, waarin 0 = geen chlorose en 10 = zeer ernstige chlorose met necrotische bladranden. Daarna werden de stengels vlak onder de cotylen doorgeknipt om aansluitend de verse massa van de spruit te bepalen.

Oriënterende proeven

Volgens eenvoudige proeven kon de 'turfstrooisel-chlorose' worden bestreden door een bemesting met Sporumix-B. Deze meststof bestaat uit een mengsel van kieseriet met spoorelementen en bevat 25 % MgO, 0,7 % Cu als CuSCu, 0,6 % B als H3BO3, 0,05 %

(2)

Co als C O S C M , 0,3 % Zn als ZnSCU en 0,025 % Mo als

( N H 4 ) « M 0 7 0 M .

Verder bleek dat bij een gift van -h g S p o r u m i x - B per I t u r f s t r c o i s e l de c h l o r o s e niet optracä; voor de verse massa van de spruit w a s het o p t i m u m o n g e v e e r 1 g p e r I.

Een o n d e r z o e k met v e r s c h i l l e n d e e i e m e n t e n t o o n d e aan dat de g r o e i van j o n g e t o m a t e p l a n t e n w e r d ver-beterd d o o r Cu, Mo en B. B e m e s t i n g e n met Fe of Mn haden geen i n v l o e d , t e r w i j l Zn e e n g r o e i v e r m i n d e r i n g v e r o o r z a a k t e .

K o p e r b e m e s t i n g

In een k o p e r p r o e f b e s t o n d e n de t r a p p e n uit 0, 2, 5 en 10 mg Cu per I en de v o r m e n w a a r i n de k o p e r b e m e s -t i n g w e r d g e g e v e n ui-t k o p e r s u l f a a -t (CuSCN.ShhO), ko-p e r s l a k k e n b l o e m (2 % Cu) en k o ko-p e r a m m o n i u m f o s f a a t (CUNH4PO4.H2O).

De u i t v o e r i n g g e s c h i e d d e v o l g e n s e e n 3 x 3 s c h e m a met 3 p a r a l l e l l e n , w a a r b i j in elke p a r a l l e l tevens een n u l o b j e c t w a s o p g e n o m e n . Elke g r o e p b e s t o n d uit acht p o t t e n .

De c h l o r o s e b e o o r d e l i n g is g e g e v e n in t a b e l 1 . Z o n der een k o p e r b e m e s t i n g w e r d d e c h l o r o s e o p 8 b e -o -o r d e e l d en bij de h -o -o g s t e k -o p e r g i f t van 10 mg Cu per I o p 2,8 g e m i d d e l d z o d a t meer k o p e r een s t e r k e v e r m i n d e r i n g van de c h l o r o s e gaf. De v o r m w a a r i n Cu w e r d t o e g e d i e n d , w a s eveneens zeer b e l a n g r i j k : k o p e r s l a k k e n b l o e m gaf g e m i d d e l d het beste r e s u l taat, d a a r n a v o l g d e k o p e r s u l f a a t en t e n s l o t t e k o p e r a m m o n i u m f o s f a a t . De i n t e r a c t i e was zeer b e t r o u w -baar en w e r d v e r o o r z a a k t d o o r het v e r s c h i j n s e l dat de w e r k i n g van de meststoffen a f h a n k e l i j k w a s van het niveau. K o p e r s u l f a a t w a s a a n v a n k e l i j k niet erg effectief maar d e e d bij d e h o o g s t e gift de c h l o r o s e v o l l e d i g v e r d w i j n e n . K o p e r s l a k k e n b l o e m gaf bij 2 mg Cu per I reeds een a a n z i e n l i j k e v e r m i n d e r i n g van de c h l o r o s e , maar w a s bij 10 mg Cu per I niet in staat d e c h l o r o s e v o l l e d i g te v o o r k o m e n . K o p e r a m m o n i u m f o s -faat w e r k t e bij 2 en 5 mg Cu/I curatief maar gaf bij de h o o g s t e gift geen v e r b e t e r i n g ten o p z i c h t e van o n -b e h a n d e l d .

De verse massa van de s p r u i t b e d r o e g z o n d e r koper-b e m e s t i n g 7,5 g per plant en nam toe o n d e r invloed van s t i j g e n d e k o p e r g i f t e n tot g e m i d d e l d 13,3 g bij 10 m g Cu per I t u r f s t r o o i s e l (tabel 2). De v e r m e e r d e r i n g van de g r o e i w a s het sterkst in het t r a j e c t van 0 naar 2 mg C u ; b i n n e n de 3 x 3 proef w a r e n de v e r s c h i l l e n niet groot.

Tabel 1. Beoordeling van de chlorose volgens een schaal van 0-10 (waarin 0 = geen chlorose en 10 zeer ernstig) bij koperbemesting van turfstrooisel.

Meststof Geen Kopersulfaat Koperslakkenbloem Koperammoniumfosfaat Gemiddeld

Koperbemesting in mg Cu/l Gem. 0 2 5 10 8,0 8,0 7,3 4.0 6,7 6,0 5,0 1,7 3,7 3,4 Voor 3 x 3 proef: trappen P < 0,01

meststoffen P < 0,01 interactie P < 0,01 0 0,7 7,7 2,8 8,0 4,1 2,1 6,0

Tabel 2. Verse massa van de spruit in g per plant bij koper-bemesting van turfstrooisel.

Meststof Geen Kopersulfaat Koperslakkenbloem Koperammoniumfosfaat Gemiddeld

Koperbemesting in mg Cu/I Gem. 0 7,5 9,5 13,7 11,6 11,3 13,7 12,6

Voor 3 x 3 proef: trappen P = 0,14 meststoffen P < 0,01 interactie P = 0,02 10 14,5 15,5 9,9 7,5 11,8 14,3 11,4 7,5 11,6 12,6 13,3

(3)

Gemiddeld gaf koperslakkenbloem de zwaarste plan-ten, terwijl kopersulfaat en koperammoniumfosfaat nagenoeg gelijk en wat minder waren.

De interactie werd veroorzaakt door de relatief gerin-ge werking van de lagerin-ge gift kopersulfaat en door het feit dat voor koperammoniumfosfaat bij 10 mg Cu per I het optimum werd overschreden.

Tussen de mate van chlorose en de verse massa van de spruit bleek een rechtlijnig verband te bestaan volgens de formule y = -0,78 x +15,5 (n = 10 en r = -0,92), waarin y = verse massa van de spruit in g per plant en x = chlorose volgens een schaal van 0-10. Dus hoe minder chlorose de tomateplanten vertoon-den des te hoger was het gewicht van de verse spruit. Penningsfeld en Kurzmann [10] geven voor het op-kweken van tomaten in oligotroof veen een koperbe-mesting van 1,3 mg Cu/I. Pudelski [11] vermeldt 0,5 mg Cu/I terwijl Roll-Hansen [14] voor groenten een algemene bemesting van 5 mg Cu/I toepast, in alle gevallen in de vorm van kopersulfaat. Deze waarden zijn lager dan het uit dit onderzoek naar voren geko-men optimum van 10 mg Cu/I als kopersulfaat of als koperslakkenbloem.

Bekend is dat veen koperfixatie kan vertonen [2, 3]: mogelijk dient het verschil in optimale koperbemes-ting te worden toegeschreven aan variaties in het kopervastleggend vermogen.

Tabel 3. Beoordeling van de chlorose bij zinkbemesting van turfstroolsel.

Meststof Zinkbemesting in mg Zn/I Gem. 0 2 5 10 Geen Zinksulfaat Zinkammoniumfosfaat Zinkchloride Gemiddeld 5,7 6,0 7,3 8,3 5,7 7,2 7,3 8,0 8,3 7,9 6,7 8,0 10,0 5,7 6,7 7,8 8,9

Voor 3 x 3 proef: trappen P < 0,01 meststoffen P = 0,01 interactie P < 0,01

Zinkbemesting

De proef met zink had vier trappen en wel 0, 2, 5 en 10 mg Zn per I turfstrooisel, terwijl deze zinkbemes-tingen werden gegeven als zinksulfaat (ZnSO^JHzO), zinkammoniumfosfaat (ZnNH<PO<), of zinkchlorode (ZnClï). De proefopzet en uitvoering waren gelijk aan die van koperbemestingsproef.

De invloed van de behandelingen op de mate van chlorose is in tabel 3 weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat grotere hoeveelheden zink de chlorose deden toenemen. Van de drie onderzochte verbindin-gen had zinksulfaat de kleinste invloed en zinkchlo-ride de grootste. De chlorose door zinksulfaat was maximaal bij een gift van 5 mg Zn per I, waarboven de mate van chlorose afnam.

Gezien de gunstige invloed van koper tegen het op-treden van chlorose is de toeneming van chlorose door zink mogelijk een gevolg van een koper-zink antagonisme.

De verse massa van de spruit werd geringer door toenemende zinkgiften (tabel 4). Zinksulfaat had

ge-Tabel 4. Verse massa van de spruit in g per plant bij zink-bemesting van turfstrooisel.

Meststof Zinkbemesting in mg Zn/I Gem. 0 2 5 10 Geen Zinksulfaat Zinkammoniumfosfaat Zinkchloride Gemiddeld 17,3 18,1 17,2 14,4 17,3 17,7 16,7 17,5 16,2 13,0 15,5 15,7 11,2 13,8 17,3 16,5 16,5 13,7 Voor 3 x 3 proef: trappen P = 0,08

meststoffen P < 0,01 interactie P = 0,02 Meststof Zinksulfaat Zinkammoniumfosfaat Zinkchloride Plin. 0,10 <0,01 <0,01 P kwadr. >0,20 >0,20 <0,01

(4)

middeld geen invloed op de groei van de tomateplant, zinkammoniumfosfaat gaf gemiddeld ongeveer 10 % minder verse massa, terwijl de grootste groeiremming werd veroorzaakt door zinkchioride namelijk onge-veer 20 %. De interactie wordt verklaard door het ver-schijnsel dat de verschillen tussen de zinkrneststof-fen duidelijker tot uiting kwamen DIJ toenemende gif-ten. In dit verband moet verder nog worden gewezen op de abnormale lage opbrengst bij 2 mg Zn per I als zinkchioride.

Hoewel de zinktrappen tamelijk groot zijn, geeft het verloop van de getallen geen aanleiding een optimum tussen 0 en 2 mg Zn/I te veronderstellen. De conclu-sie is derhalve dat een zinkbemesting niet nodig was, wat in overeenstemming is met de uitkomsten van een onderzoek door MacKay et al. [8], Daarentegen geven Penningsfeld en Kurzmann [10] voor tomaat 0,1 mg Zn/I terwijl Roll-Hansen [13] voor groentege-wassen in het algemeen een gift van 2,3 mg Zn/I even-eens als zinksulfaat vermeldt. Het is niet duidelijk waaraan deze verschillen in zinkbemesting moeten worden toegeschreven.

Boriumbemesting

vorm van borax (Na2EUO7,10 H2O), boorzuur (H3BO3) of natriummetaboraat (NaB02.4H20).

Opzet en uitvoering van deze proef waren dezelfde als die van de eerste proef met koper.

De mate van chlorose werd in deze proef gemiddeld beoordeeld op ongeveer 7. De boriumvormen hadden in dit opzicht geen enkele invloed, terwijl er slechts een zwak effect was van de hoeveelheid borium in deze zin dat een zwaardere boriumgift de chlorose iets deed toenemen (P = 0,19).

De verse massa van de spruit onder invloed van de boriumbemestingen is gegeven in tabel 5. Het ver-schil tussen onbemest en de overige behandelingen was betrouwbaar; uit de getallen blijkt dat de borium-bemesting een gunstige invloed heeft gehad op de groei van de tomateplant. Binnen het 3 x 3 proefveld waren de invloeden van de behandelingen niet be-trouwbaar. De optimale boriumbemesting werd dus bereikt bij 2 mg B/l waarbij het niets uitmaakte in welk van de drie onderzochte vormen dit element werd gegeven. Het brede optimale traject, namelijk tot 10 mg B/l, is aantrekkelijk vanuit het oogpunt der praktische toepassing.

De werking van borium werd nagegaan in een proef, waarin 0, 2, 5 en 10 mg B per I werd toegediend in de

Tabel 5. Verse massa van de s riumbemesting van turfstrooisel

pruit in Meststof Boriumbernes 0 Geen 13,9 Borax Boorzuur Natriummetaboraat Gemiddeld 13,9 Onbehandeld-overige P •- 0,04 2 17,2 17,5 15,7 16,8 g per ing in 5 17,4 19,1 17,0 17,8 plant mg B/l 10 15,8 16,9 15,7 16.1 bij bo Gem 13,9 16,8 17,8 16,1

Voor 3 x 3 proef: trappen P > 0,20 meststoffen P > 0,20 interactie P > 0,20

De door Penningsfeld en Kurzmann [10] gegeven norm voor de boriumbemesting bedraagt 0,1 mg B/l als borax. Hoewel Roll-Hansen [13] met 0,9 mg B/l als borax wel hoger gaat, liggen deze waarden nog aan-zienlijk beneden de hier verkregen uitkomst. Moiybdeenbemesting

Proef I met molybdeen had als Mo-trappen 0, 2, 5 en 10 mg Mo per I en als Mo-vormen ammoniummolyb-daat [(NH4)«Mo7024.4H20], natriummolybammoniummolyb-daat (NaïMo-O4.2H2O) en ammoniumfosfaatmolybdaat [(NH4)3-PO4.I2M0O3]. Ook deze proef was qua opzet en uit-voering gelijk aan de proef met koperbemestingen. De mate van chlorose is vermeld in tabel 6. Zonder moiybdeenbemesting was de chlorose van de tomate-planten 9,3 en door toeneming van de giften daalde

(5)

Tabel 6. Beoordeling van de chlorose bij proef I met molyb-deenbemesting van turfstrooisel.

Meststof Geen Molybdeenbemesting Mol/l 0 9,3 Ammoniummolybdaat Natriummolybdaat Ammoniumfosfaat-molybdaat Gemiddeld 9,3 2 5,3 6,0 6,0 5,8 5 6,0 4,0 5,3 5,1 in mg 10 3,3 4,0 3,3 3,6 Gem. 9,3 4,9 4,7 4,9

Voor 3 x 3 proef: trappen P < 0,01 meststoffen P > 0,20 interactie P = 0,15

dit getal tot gemiddeld 3,6 bij 10 mg Mo per I. Daar-entegen waren de verschillen tussen de molybdeen-verbindingen slechts klein en niet betrouwbaar. De interactie was zwak en wees in de richting van een verschil tussen ammoniummolybdaat en natriummo-lybdaat bij een hoeveelheid van 5 mg Mo per I. Voor de verse massa van de spruit wordt verwezen naar tabel 7. Het weglaten avn de Mo bemesting re-sulteerde in een versgewicht van 16,6 g per plant. Bij een gift van 2 mg Mo per I werd een betere groei

ver-kregen, daarentegen deed een verdere verhoging van de bemesting tot 5 mg Mo per I de groei afnemen terwijl bij de hoogste molybdeen gift van 10 mg Mo per I het gewicht weer toenam.

Wat betreft de vormen bleek alleen natriummolybdaat betrouwbaar beter dan geen Mo-bemesting. De eigenaardige invloed van de molybdeenhoeveel-heid op de groei van de jonge tomateplant was aan-leiding tot een tweede proef waarbij dezelfde hoe-veelheden en vormen werden gebruikt. Het enige ver-schil was dat de planten in een groter stadium wer-den geoogst omdat verwacht werd dat - zo de resul-taten reproduceerbaar zouden zijn - de gevonden variaties duidelijker tot uiting zouden komen. De in proef II bepaalde chlorosegetallen zijn gegeven in tabel 8. Bij turfstrooisel zonder molybdeenbemes-ting werd de chlorose beoordeeld op 8,7. Weliswaar werd door de molybdeenbemesting in het algemeen enige vermindering van de chlorose bereikt, doch de-ze vermindering was slechts matig betrouwbaar. Bin-nen de 3 x 3 proef hadden de giften geen effect. Ook de invloed van de meststoffen was maar zwak be-trouwbaar en kwam er op neer dat ammoniumfosfaat-molybdaat de chlorose sterker verminderde dan de andere twee molybdeenverbindingen.

De verse massa van de spruit is gegeven in tabel 9.

Tabel 7. Verse massa van de spruit in g per plant bij proef I met molybdeenbemesting van turfstrooisel.

Meststof Molybdeenbemesting in mg Mo/l Gem. 10 Geen 16,6 Ammoniummolybdaat 18,1 Natriummolybdaat 18,3 Ammoniumfosfaatmolybdaat 16,0 16,6 15,9 17,9 17,3 17,0 18,6 17,9 15,5 16,7 16,1 Gemiddeld 16,6 17,5 16,1 17,7 Voor 3 x 3 proef: trappen P < 0,01

meststoffen P < 0,01 interactie P > 0,20

Tabel 8. Beoordeling van de chlorose bij proef II met mo-lybdeenbemesting van turfstrooisel.

Meststof Geen Ammoniummolybdaat Natriummolybdaat Ammoniumfosfaatmolybdaat Molybdeenbemesting Gem. in mg Mo/l 0 2 5 10 8,7 6,7 8,0 7,3 8,7 7,3 6,0 8,0 6,7 5,3 8,7 7,8 7,3 6,2 Gemiddeld 8,7 7,3 7,3 6,7 Onbehandeld-overige P = 0,09 Voor 3 x 3 proef: trappen P > 0,20

meststoffen P = 0,09 interactie P > 0,20

(6)

Tabel 9. Verse massa van do spruit in 5 per piant bij proef i! met moiybdeenbemesting var. t'.n'tsüuoise;.

Tabel 10. Verse massa van de spruit in g per plant bij bo-rium-, koper- en molybdeenbemesting van turfstrooisel. Meststof Geen Ammoniummolybdaat Natriummolybdaat Ammonumfosfaatmoiybdaat Gemiddeld iVolybdeenbcrnesting Gem. ir, r i j Vo/1 0 2 2?,7 10 27,7 27,7 24,7 24,5 25.4 355 26,7 30,4 30,8 39.6 30,9 38,8 36,4 2?.7 34,0 27 4 31,2 Voor 3 x 3 proef: trappen kwadr. P — 0,08

meststoffen P -- 0,0": interactie P > 0,20

Een b e m e s t i n g met 2 mg M o per I v e r h o o g d e het vers-g e w i c h t van de t o m a t e p l a n t . 5 mvers-g Mo had vers-geen in-v l o e d , t e r w i j l een gif* in-van 10 mg Mo per i het g e w i c h t weer v e r h o o g d e .

De invloed van de v o r m w a a r i n het Mo w e r d g e g e v e n , w a s zeer b e t r o u w b a a r en w e r d v e r o o r z a a k t d o o r d a t s l e c h t s a m m o n i u m f o s f a a t m o l y b d a a t een z w a a r d e r e plant o p l e v e r d e . In b e i d e m o l y b d e e n p r o e v e n v e r t o o n -de -de invloed van -de m o l y b d e e n h o e v e e l h e i d o p d e verse massa een zelfde k u b i s c h v e r l o o p W a a r s c h i j n -lijk berust de g r o e i v e r b e t e r i n g d o o r 2 mg Mo/I op een o p h e f f i n g van het M o t e k o r t , eventueel g e p a a r d g a a n -de met een v e r h o o g d e o p n a m e van a n d e r e zware metalen [1].

De o p b r e n g s t v e r m i n d e r i n g d o o r 6 mg Mo/I zou een kwestie k u n n e n zijn van a n t a g o n i s m e [1 5. 14J. Dat bij 10 mg Mo/I de g r o e i weer ioeneernt. is m o g e l i j k een g e v o l g van het v e r s c h i j n s e l dat de overmaat aan Mo een c o m p e n s a t i e oplevert voor een tekort aan een ander zwaar metaal. Zo v o n d e n G i o r d a n o et al. [4] dat Cu g e d e e l t e l i j k de f u n c t i e van Mo bij de ni-t r a a ni-t r e d u c ni-t i e kan o v e r n e m e n ; ieni-ts d e r g e l i j k s g e l d ni-t m i s s c h i e n ook voor m o i y b d e e n ten o p z i c h t e van een ander e l e m e n t .

Ten aanzien van de m o l y b d e e n v e r b i n d i n g e n had in de eerste proef alleen n a t r i u m m o l y b d a a t een g u n s t i g e w e r k i n g op de groei van de t o m a t e p l a n t e n , t e r w i j l in Koperbemesting in mg Cu/I 0 10 Gemiddeld Moiybdeen in mg Mo/l 0 26,2 28,3 27.2 bemesting 10 23,7 28,7 26.2 Gem. 25,0 28,5 26,7 koper P < 0,01 moiybdeen P = 0.03 interactie Cu x Mo P < 0,01 de t w e e d e proef s l e c h t s a m m o n i u m f o s f a a t m o l y b d a a t een positief effect h a d . Dit v e r s c h i l en o o k d e 2 t o p -pen van de M o - k r o m m e laten ruimte voor v e r d e r e o n d e r z o e k i n g e n .

Borium-, koper- en molybdeenbemesting

In de b e s c h r e v e n proeven met s p o o r e l e m e n t e n w a s per proef s l e c h t s één e l e m e n t in het o n d e r z o e k be-t r o k k e n z o d a be-t e v e n be-t u e l e w i s s e l w e r i k n g e n niebe-t k o n d e n w o r d e n v a s t g e s t e l d . Om aan dit bezwaar te o n t k o m e n w e r d met B, Cu en Mo een f a c t o r i ë l e proef o p g e z e t . De b e h a n d e l i n g e n waren 0 en 5 mg B per I t u r f s t r o o i -sel als b o r a x ; 0 en 10 mg Cu per I als k o p e r s u l f a a t ; 0 en 10 mg M o per I als n a t r i u m m o l y b d a a t . De proef was o p g e z e t v o l g e n s een 2 x 2 x 2 s c h e m a in 3-voud, t e r w i j l per g r o e p 20 potten aanwezig w a r e n . In deze proef t r a d m e r k w a a r d i g g e n o e g g e e n c h l o r o -se op maar wel w e r d de ver-se massa van d e spruit b e ï n v l o e d (tabel 10). De t o e d i e n i n g van k o p e r had een zeer b e t r o u w b a r e invloed op het v e r s g e w i c h t dat van 25,0 g per plant z o n d e r k o p e r b e m e s t i n g steeg tot 28,5 g per p l a n t bij een gift van 10 mg Cu per I turf-s t r o o i turf-s e l . De m o l y b d e e n b e m e turf-s t i n g v e r o o r z a a k t e een b e t r o u w b a r e g r o e i v e r m i n d e r i n g d i e evenwel niet g r o o t w a s en b o v e n d i e n m o e t w o r d e n bezien in ver-b a n d met de zeer ver-b e t r o u w ver-b a r e i n t e r a c t i e Cu x M o . Deze i n t e r a c t i e o n t s t o n d d o o r het n e g a t i e v e effect

(7)

van de molybdeenbemesting bij weglating van de ko-pergift waardoor het versgewicht van 26,2 daalde naar 23,7 g per plant terwijl het molybdeen geen invloed had bij het wel met koper bemeste substraat. De bemesting met borium had geen invloed op de verse massa van de spruit maar verhoogde wel de hoeveelheid droge stof. Zonder B bedroeg het gehal-te aan droge stof 13,0 % en bij de gift van 5 mg B per I turfstrooisel was dit gehalte 14,3 %.

Door MacKay et al. [8] werd gevonden dat Mo-bemes-ting (als ammoniummolybdaat) gunstig werkte terwijl Cu (als kopersulfaat) soms negatief was, soms geen invloed had of in een ander geval een positieve wer-king vertoonde. Het gezamenlijk effect van Cu en Mo was echter groter dan de som van de enkele behan-delingen. Deze auteurs constateerden dus eveneens een Cu x Mo interactie doch de werking van de afzon-derlijke elementen verliep anders dan in dit onder-zoek.

Uit het voorgaande is gebleken dat tomateplanten bij het opkweken in een potgrond van turfstrooisel met stikstof-, fosfaat-, kali- en kalkbemesting kunnen rea-geren op een bemesting met spoorelementen. In som-mige proeven trad na weglating van spoorelementen ernstige chlorose op bij de planten terwijl in een andere proef deze chlorose niet aanwezig was. De cloroseverschijnselen moeten in de eerste plaats worden toegeschreven aan Cu gebrek terwijl ook een tekort aan Mo van betekenis was.

De oorzaak van het wisselend optreden van de chlo-roseverschijnselen werd niet vastgesteld, doch waar-schijnlijk is de kwaliteit van het uitgangsmateriaal van belang geweest. De in de proeven gebruikte turf-strooisels waren namelijk afkomstig van gewone ba-len zoals deze in de handel worden gebracht en zul-len wat betreft de herkomst niet altijk gelijk zijn ge-weest. Uit gegevens van Reeker [12] kan worden af-geleid dat jong mosveen van uiteenlopende fijnheid verschillend reageerde op een koperbemesting;

Pen-ningsfeld en Heussler [10] zijn van mening dat er qua bemestingsbehoefte verschil bestaat tussen noord-en zuidduits oligotroof venoord-en.

Samenvatting

Jonge tomateplanten in turfstrooisel opgekweekt, kunnen typische chloroseverschijnselen vertonen. Dit was aanleiding tot het nemen van proeven met ko-per-, zink-, borium- en molybdeenbemestingen in ver-schillende hoeveelheden en vormen.

Daarbij bleek dat de chlorose kan worden bestreden door een koperbemesting van 10 mg Cu/I als koper-sulfaat, waardoor tevens de groei aanzienlijk werd verbeterd. Een zelfde hoeveelheid als koperslakken-bloem was iets minder effectief ten aanzien van de chlorosebestrijding maar werkte wel gunstiger op de groei.

Door een bemesting met zink nam de chlorose toe en de groei af.

Hoewel een bemesting met borium de chlorose niet verminderde, werd wel een betere groei bereikt. Opti-maal was 2 mg B/l als borax, boorzuur of natriumme-taboraat.

Een molybdeenbemesting was in staat de chlorose te verminderen en de groei te verhogen. De uitkom-sten van twee proeven liepen echter uiteen ten aan-zien van de meest gewenste vorm. De Mo-krommen vertoonden twee optima, te weten bij 2 en 10 mg Mo/I. De reacties op Cu en Mo in een factoriële proef ver-schilden sterk van die in de voorgaande onderzoe-kingen, wat wordt toegeschreven aan kwaliteitsver-schillen binnen het tot turfstrooisel verwerkte jonge mosveen.

Literatuur

1. Berry, J. A. and Reisenauer, H. M.: The Influence of molybdenum on iron nutrition of tomato. Plant and Soil 27 (1967): 303-313.

(8)

2. Ennis, M. T.: Some copper-complexing properties ot

peat. Ir. J. Agr. Res. 1 (1962): 139-146.

3. Ennis, M. T.: The Chemical nature of the copper

com-plexes in peat. Ir. J. Agr. Res. 1 (1962): 147-155.

4. Giordano, P. M., Koontz, H. V. and Rubins, E. J.: Cu

distribution in photosynthate of tomato as influenced by substrate copper and molybdenum level and nitrogen Source. Plant and Soil 24 (1966): 437-446.

5. Hawf, L. R. and Schmid, W. E.: Uptake and translocation

of zinc by intact plants. Plant and Soil 27 (1967): 249-260.

6. Henkens, Ch. H.: Het belang van het onderzoek op

spo-renelementen, bezien uit een landbouwkundig oogpunt. In:

Het chemisch bodemvruchtbaarheidsonderzoek. 's-Graven-hage 1956. Blz. 91-105.

7. Henkens, Ch. H.: Bemestingsbeleid ten aanzien van

spo-renelementen. Landbouwk. T. 74 (1962): 691-707.

8. MacKay, D. C , Chipman, E. W. and Langlille, W.M.:

Crop responses to some micronutrients and sodium on

sphagnum peat soil. Soil Sei. Soc. Amer. Proc. 28 (1964):

101-104.

9. Penningsfeld, F. und Heussler, A.: Kupfer-,

Molybdän-und Borbedarf von Sommerblumen im Jungflanzenstadium.

Staatl. Lehr-Forsch. Anst. Gartenb. Weihen-Stephan. Jber.

1964/1965 (1965): 46-64.

10. Penningsfeld, F. und Kurzmann, P.: Hydrokultur und

Tortkultur. Stuttgart 1966. 205 S.

11. Pudelski, T.: Hort. Abstr. 37 (1967): 104, nr. 777.

12. Reeker, R.: Versuche mit Düngetort als Kutursubstrat

für Zierpflanzen. Arch. Gartenb. 5 (1957): 79-103.

13. Roll-Hansen, J.: Propagation of plants in sphagnum

peat instead of in steamed soil. Acta Hort. 4 (1966):

158-160.

14. Stiles, W.: Essential micro-(trace) elements. In: Ruh-land, W.: Handbuch der Pflanzenphysiologie. Berlin usw. 1958. Bd IV: 558-614.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this article, an overview of the available literature on the biology of the betta and general considerations of ornamental fish keeping is given, and en- vironment-

Tellingen wurden verriebt rm het eentel manlijke bloaman, vrouwelijke ( tveeeleohtige )bloemen, niet geaette vrouwelijke (tweeelaehtige) bloamen en gezette

Begin 'pl.Vtrad eén heVigê fuaariumaantaatizig op» doordat niet tjtfdig -werd geeóherrflf sfjn Wjna?. 'alle vruehten in neer of mindere paté verbrand* hetgeen de

Energy Valley heeft meerdere bijdragen geleverd aan projecten op het gebied van duurzaamheid, maar is tot nu toe niet de drager geweest van de energietransitie of de transitie

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de

Wie erkend wenst te worden om zich op de bijzondere beroepsbekwaamheid in de manuele therapie te kunnen beroepen moet: 1° beantwoorden aan de voorwaarden gesteld in het

Voor het jaar 1951 zijn twee berekeningen uitgevoerd, In de eerste plaats werd een kostprijsberekening opgebouwd met behulp van een aantal technische gegevens,

Een maatregel die helpt om het organisch stofgehalte in de bodem te behouden en/of te vergroten is het zaaien van gras tussen rijen van maisplanten als deze ongeveer 50 cm