• No results found

Bodemkaart van Nederland 1:50.000 : toelichting bij de kaartbladen 50 Oost Tilburg en 51 West Eindhoven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bodemkaart van Nederland 1:50.000 : toelichting bij de kaartbladen 50 Oost Tilburg en 51 West Eindhoven"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Blad

50 Oost Tilburg

Blad 51

West Eindhoven

Bodemkaart

van

Schaal l: 50 000

Nederland

Uitgave 1985

(2)
(3)
(4)

Bladindeling van de BODEMKAART

van NEDERLAND

verschenen kaartbladen, eerste uitgave verschenen kaartbladen, herziene uitgave deze kaarten

(5)

Bodemkaart van Nederland l: 50 000

Toelichting bij de kaartbladen

50 Oost Tilburg en 51 West Eindhoven

door

T.C. Tennissen van Manen

Wageningen 1985

(6)

r

Hoofdprojectleider: H.L. Kanters

Medewerkers: J.H. Damoiseaux en T.C. Teunissen van Manen Wetenschappelijke begeleiding en coördinatie:

H.L. Kanters en Ing. W. Heijink Presentatie: Pudoc, Wagenihgen Druk: Van der Wiel B.V., Arnhem

Copyright: Stichting voor Bodemkartering, Wageningen, 1985 ISBN 90 220 0868 l

(7)

Inhoud

1 Inleiding 9

1.1 Opzet van de toelichting 9 1.2 Het gekarteerde gebied 9 1.3 Opname en gebruikte gegevens 10

2 Fysiografische beschrijving van het gebied 11

2.1 Geologie 11

2.1.1 Pleistoceen 11

27.2 Holoceen 14 27.3 Verbreiding van de diverse geologische afzettingen 15 2.2 Invloed van de mens 17 2.3 Hydrografie 20 2.4 Agrarisch bodemgebruik en recreatie 23

3 Veengronden 25

3. l Moedermateriaal 25 3.2 Bodemvorming 25 3.3 De eenheden van de veengronden 26

4 Moerige gronden 29

4. l De eenheden van de moerige gronden 29

5 Podzolgronden 31

5.1 De eenheden van de moderpodzolgronden 31 5.2 De eenheden van de humuspodzolgronden 33

6 Dikke eerdgronden 46

6. l De eenheden van de lage enkeerdgronden 46 6.2 De eenheden van de hoge enkeerdgronden 48

7 Kalkloze zandgronden 53

7. l De eenheden van de eerdgronden 53 7.2 De eenheden van de vaaggronden 61

8 Rivierkleigronden en leemgronden 67

8. l De eenheden van de rivierkleigronden 67 8.2 De eenheden van de leemgronden 69

9 De samengestelde legenda-eenheden 69

9. l Associaties van twee enkelvoudige legenda-eenheden 69 9.2 Associaties van vele enkelvoudige legenda-eenheden 71

(8)

10 Toevoegingen en overige onderscheidingen 73

10. l Toevoegingen 73 10.2 Overige onderscheidingen 74

Literatuur 75 Aanhangsel l Alfabetische lijst van kaarteenheden en hun oppervlakte 78 Aanhangsel 2 Analyse-gegevens 84 Aanhangsel 3 Interpretatie van de kaarteenheden 92 Aanhangsel 4 De kaarteenheden gerangschikt naar hun geschiktheid 97

(9)
(10)
(11)

l Inleiding

1.1 Opzet van de toelichting

Bij deze toelichting is een afzonderlijke handleiding gevoegd, waarin de basis-begrippen en de algemeen gebruikte indelingen zijn opgenomen (Steur en Heijink, et al., 1983).

De omschrijving van de kaarteenheden wordt gegeven in de vorm van een beknopte profielschets. Deze heeft betrekking op een representatief geacht verte-genwoordiger van de betreffende eenheid.

De geschiktheidsbeoordeling voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw geschiedt volgens het systeem van beoordelingsfactoren (Haans, red., 1979). De geschikt-heidsclassificatie van de kaarteenheden is zowel in de volgorde van de legenda (aanhangsel 3) als in volgorde van afnemende geschiktheid voor elk van de genoemde gebruiksvormen (aanhangsel 4) vermeld.

50W 510

57W 27 O 5 10km

AJb. l Gemeentelijke indeling naar de toestand op l januari 1983. De nummers verwijzen naar de opsomming in de tekst.

1.2 Het gekarteerde gebied

Deze toelichting heeft betrekking op de kaartbladen 50 Oost en 51 West, die geheel in de provincie Noord-Brabant liggen. Ongeveer een vierde deel van kaartblad 50 Oost is Belgisch gebied. Bijna de helft van het Nederlandse deel van beide kaartbladen maakt deel uit van de Centrale Slenk. Aan de zuidwestzijde wordt deze begrensd door de Feldbissstoring en de Rijenbreuk. De Centrale Slenk is een gebied met dikke pakketten dekzand, terwijl in het overige deel oudere afzettingen (o.a. Formatie van Sterksel) aan het oppervlak of vrij ondiep onder het dekzand worden aangetroffen.

Op de kaartbladen komen de volgende gemeenten of delen daarvan voor (afb. 1): l Alphen en Riel; 2 Baarle-Nassau; 3 Berkel-Enschot; 4 Best; 5 Bladel en Netersel;

(12)

6 Boxtel; 7 Chaam; 8 Diessen; 9 Eersel; 10 Eindhoven; 11 Gilze en Rijen; 12 Goirle; 13 Haaren; 14 Hilvarenbeek; 15 Hooge en Lage Mierde; 16 Hoogeloon, Hapert en Gasteren; 17 Liempde; 18 Moergestel; 19 Oirschot; 20 Oisterwijk; 21 Oost-, West- en Middelbeers; 22 Reusel; 23 Riethoven; 24 St. Oedenrode; 25 Son en Breugel; 26 Tilburg; 27 Valkenswaard; 28 Veldhoven; 29 Vessem, Wintelre en Knegsel; 30 Waalre.

Bebouwde kommen, industrieterreinen en andere terreinen voor burgerlijk ge-bruik zijn veelal niet gekarteerd.

1.3 Opname en gebruikte gegevens

Bij het vervaardigen van beide bodemkaarten, schaal l : 50 000, is gebruik gemaakt van oudere bodemkaarten op verschillende schalen (afb. 2). De kaarten schaal l : 50 000 met dezelfde legenda, namelijk West-Brabant, Stadsgewest Tilburg en agglomeratie Eindhoven zijn na controle, veranderingen en aanvullin-gen, overgenomen. De overige meer gedetailleerde, grootschalige bodemkaarten zijn verkleind, gegeneraliseerd en omgezet in de legenda van de kaartbladen. Een betrekkelijk klein gedeelte van het gebied was nog niet gekarteerd; dit is in 1980 en 1981 opgenomen.

50W 510

Schaal 1:10000

1 Middelbeers (Steeghs, 1961)

2 Baarle-Nassau (Bles, Beekman en Wijnen, 1980) 3 De Hilver (Bles, Banken en Beekman, 1982) Schaal 1:25000

'*(%%!%& 4 De Zaligheden (Krabbenborg, 1962) 5 Oirschot-Best (Beekman, 1964)

6 Bavel-Rijensbroek (Rutten en Kleinsman, 1967) 7 Ulvenhoutse Bos (Vrielink en Buitenhuis, 1969) 8 Chaam (Vrielink en Buitenhuis, 1969)

9 St. Oedenrode (Bles, Beekman en Visschers, 1975) 10 Midden-Brabant (Geenen, 1977)

(13)

2 Fysiografische beschrijving

van het gebied

2.1 Geologie

Beide kaartbladen maken deel uit van een gebied dat al vanaf het Carboon door breuktektoniek wordt beïnvloed. Vanaf die tijd wordt het zuidoosten van Neder-land doorsneden door een stelsel van zuidoost-noordwest gerichte breuken, die het gebied in lage en hoge schollen, slenken en horsten verdelen. De belangrijkste slenk is de zogenaamde Centrale Slenk, waarbinnen ongeveer de helft van het gebied van beide kaartbladen ligt.

Aan de oostzijde wordt deze gedaalde slenk begrensd door de Peelrandbreuk, met daarachter de gerezen Peelhorst en aan de westzijde door de Feldbissstoring en de Rijenbreuk (afb. 3).

Deze tektoniek is ongetwijfeld van invloed geweest op de latere sedimentaties.

B E L G I Ë

10 20 km

Formatie van Twente Formatie van Veghel

Formatie van Sterksel .v|elal b°dekt ™et een dunne Iaa9 dekzand (Formatie van Twente)

Formatie van Kedichem Breuk

Afb. 3 Geologisch overzicht van het gebied van de beide kaartbladen en hun naaste omgeving (naar Zagwijn en Van Staalduinen, 1975).

2.1.1 Pleistoceen (tabel 1)

De oudste binnen 120 cm diepte voorkomende afzettingen liggen ten westen van de Feldbiss, op kaartblad 50 Oost. Het zijn vroeg-pleistocene afzettingen, die tot de Formatie van Kedichem behoren. Volgens Bisschops (1973) zijn deze sedimen-ten voor een deel door de Maas aangevoerd en voor het overige kunnen de lokale

(14)

beken een belangrijke rol gespeeld hebben. De afzettingen bestaan uit een lagen-pakket van klei met inschakeling van fijn zand en soms organische stof. Bijna nergens in dit gebied wordt dit materiaal aan het oppervlak aangetroffen; het is meestal bedekt door dekzand.

Aan het eind van het Vroeg Pleistoceen en het begin van het Midden Pleistoceen stroomde de Rijn door de Centrale Slenk en bracht zandige, soms grindhoudende of kleiige sedimenten tot afzetting (Formatie van Sterksel). Ten westen van de Feldbiss treft men deze afzettingen op geringe diepte of aan het oppervlak aan (zie afbeelding 3).

Tabel l Stratigrafisch overzicht van de beschreven afzettingen

Tijdsindeling Afzettingen Subatlanticum Subboreaal Atlanticum Boreaal Praeboreaal Formatie van Kootwijk (E) Formatie van Griendtsveen (V) Formatie van Singraven (B+V) jong dekzand II (E)

Allerfld (Laag van Usselo) (V+Bo) jong dekzand l (E)

B0lling (V+Bo) oud dekzand II (E+P) Laag van Beuningen (P)

overige dekzanden en smeltwater -afzettingen (E+P)

EEMIEN Formatie van Asten

Formatie van

Twente

Holsteinien Formatie van Eindhoven (E+P)

"Cromerien"

complex Formatie van Veghel (M)

:

Menapien/ Formatie van Sterksel (R+M) Waalien Formatie van Kedichem (R+M)

Tiglien Formatie van Tegelen (R+M)

Plioceen Kiezeloöliet Formatie (R+M)

De eolische, de periglaciale en de beekafzettingen uit het Elsterien t/m het Weichselien zijn op de Geologische kaart 51 Oost samengevat onder de naam "Nuenen Groep"

B = beekafzettingen P = periglaciale afzettingen ^^^ koude tijd (Glaciaal) Bo = bodemvorming R = Rijn afzettingen V///////A

E = eolische afzettingen V = veen M = Maas afzettingen

(15)

activiteiten en de daaruit resulterende opheffing en kanteling van de Peelhorst, gleed de Maas steeds verder naar het oosten af, tot in de Slenk van Venlo. Daarmee kwam voorgoed een einde aan de sedimentatie door de grote rivieren binnen dit gebied.

De Centrale Slenk werd gedurende de glaciale perioden van het Midden en Laat Pleistoceen (zie tabel 1) geleidelijk opgevuld met periglaciale en eolische sedimen-ten. Men neemt aan dat de opvulling min of meer gelijke tred hield met de daling van de slenk. Tijdens interglaciale perioden vond weinig sedimentatie plaats. Wel komen echter plaatselijk, soms vrij ondiep, lagen voor met een relatief hoog organisch-stofgehalte. Uit pollenanalytisch onderzoek (o.a. door Florschütz, Zagwijn en Polak) blijkt, dat een aantal van deze lagen is gevormd in het Eemien (Formatie van Asten). De onderzoeksresultaten van een bemonstering uit de omgeving van Liempde zijn in afbeelding 4 weergegeven.

100 10 50 100

250

humeuze zandige leem | venige zandige leem

zeer humeus zand

D Alnus A Picea ACarpinus A Fagus *Corylus 10 l 10 10 20 2 0 % x Abies o Betula eSalix • Pinus • Quercetum mixtum

Afb. 4 Pollendiagram van de Formatie van Asten uit de omgeving van Liempde. De laag ligt tussen zand van de Formatie van Twente (boven) en de Formatie van Eindhoven (onder).

Bisschops (1973) heeft op de geologische kaart van 51 Oost de afzettingen uit bovengenoemde glacialen (Formaties van Eindhoven en van Twente) en intergla-cialen (Formaties van Eindhoven en van Asten) samengevat onder de nieuwe naam "Nuenengroep", omdat het niet mogelijk was een voldoend verantwoorde tijdstratigrafische onderverdeling te maken. De Nuenengroep is opgebouwd uit fïjnzandige sedimenten, afgewisseld met leemlagen (loss) en lokale veenlagen. In de Centrale Slenk is dit pakket soms 25 m dik, met daaronder het verzonken grofzandige materiaal van de Formatie van Sterksel. Buiten de slenk (ten westen van de Feldbiss) zijn de periglaciale afzettingen veel dunner of ze ontbreken. Op veel plaatsen liggen hier oudere afzettingen nagenoeg of geheel aan het oppervlak. In de samenstelling van de Nuenengroep kan globaal een driedeling worden aangebracht tussen leemlagen, smeltwaterafzettingen of fluvioperiglaciale afzet-tingen en zuiver eolische afzetafzet-tingen. Voor de (Brabantse) leem wordt aangeno-men dat de afzetting plaats vond tijdens de pleniglaciale perioden toen de bodem

(16)

permanent tot grote diepte bevroren was (permafrost). Gedacht wordt aan een oppervlakkig transport van uitgewassen, fijne sedimentdeeltjes door dooiwater-stroompjes. Dit water verzamelde zich in kleine plassen of meertjes, waarin het meegevoerde materiaal tot bezinking kwam. Behalve uit het Weichselien, dateert deze leem vermoedelijk ten dele ook uit het Saalien.

Aan het begin en aan het eind van de glacialen kwam, vooral in de zomermaan-den, veel smeltwater vrij, dat werd afgevoerd door een systeem van verwilderde geulen en beken. Aangenomen moet worden dat onder die omstandigheden ook binnen de Centrale Slenk een aanzienlijke omwerking van sedimenten plaats vond en dat vanaf hogere gebieden materiaal naar de Centrale Slenk werd verplaatst. Tijdens dergelijke perioden kwamen de fluvioperiglaciale afzettingen tot stand. Deze bestaan uit min of meer gelaagde zanden, al dan niet met leemlagen en/of plante- en houtresten. Fijne eolische- zanden (M50 tussen 120-210 fj,m) worden zowel in als buiten de Centrale Slenk aangetroffen (oud en jong dekzand). Ze zijn voornamelijk afgezet in het midden en aan het einde van het Weichselien. Het ligt voor de hand dat er ook tijdens de overige glacialen sedimentatie door de wind plaats vond. Hiervan is echter weinig terug te vinden, omdat deze afzettingen tijdens de daarop volgende fluvioperiglaciale omwerkin-gen goeddeels weer zijn verdwenen.

2.1.2 Holoceen

Aan het eind van het Weichselien werd het klimaat milder. Hierdoor veranderde het systeem van ondiepe, verwilderde geulen en beken geleidelijk in dat van

500 51 W

HOLOCEEN PLEISTOCEEN

Formatie van Kootwijk Formatie van Twente Formatie van Sterksel

&;?:%&:';] stuifzand j:::::iii::::| jong dekzand |!:::::j!!!| fluviatiele klei, zand en grind Formatie van Singraven [ j oud dekzand _j »_ storing

(17)

meanderende beken, die zich aanvankelijk dieper in het landschap insneden. Ook nam de vegetatie toe, waardoor de verplaatsing van zand door de wind steeds minder werd.

Gedurende het Holoceen werd in de beekdalen zand en klei afgezet, terwijl hier en daar veenvorming plaats vond. Deze zand-, klei- en veenafzettingen worden tot de Formatie van Singraven gerekend. De ten zuiden van Oirschot-Oostelbeers-Middelbeers lopende zone van dekzandaccumulatie (de z.g. Middenbrabantse dekzandrug), heeft gedurende het Holoceen de afwatering van het ten zuiden daarvan liggende gebied bemoeilijkt. De vanuit het zuiden komende beekdalen (o.a. van de Beerze en de Reusel) zijn in deze zone erg smal.

In historische tijden kwamen plaatselijk weer zandverstuivingen op gang tenge-volge van vegetatieverwoesting. Hierdoor ontstonden landschappelijk markante stuifzandcomplexen (Formatie van Kootwijk). Hoewel hierbij klimatologische factoren een rol hebben gespeeld, zijn ingrepen van de mens vermoedelijk toch de belangrijkste oorzaken van deze verstuivingen

geweest.-2.1.3 Verbreiding van de diverse geologische afzettingen

Aan de hand van de bodemkaart is een globale kaart samengesteld van geologi-sche formaties die aan of nabij het oppervlak (afb. 5) voorkomen. De benamingen van de diverse afzettingen zijn ontleend aan de Toelichting bij de geologische overzichtskaarten van Nederland (Zagwijn én Van Staaldüinen, 1975).

Formatie van Kootwijk

Stuifzanden (Formatie van Kootwijk) komen op veel plaatsen voor. Ze zijn ontstaan in het Subatlanticum, in gebieden waar de vegetatie op het leemarme jonge dekzand was vernietigd door de mens, o.a. door plaggen- en strooiselroof. Bij de verstuivingen zijn duinen gevormd, waardoor plaatselijk een zeer geacciden-teerd oppervlak is ontstaan. Bodemkundig gezien behoren de meeste Stuifzanden tot de duinvaaggronden (Zd21); sommige laaggelegen Stuifzanden zijn tot de vlakvaaggronden gerekend (Zn21).

Formatie van Singraven

In de beekdalen en in de zijdalen van o.a. de Donge, de Leij, de Reusel, de Groote Beerze, de Kleine Beerze en de Dommel komen veen-, zand- en kleiafzettingen voor, die tot de Formatie van Singraven worden gerekend.

Op sommige plaatsen heeft zich in die dalen een min of meer dikke laag broek^veen gevormd. De klei, en mogelijk ook een deel van het zand, zijn afgezet vanuit de riviertjes en de beken. Waar geen veengroei heeft plaatsgevonden liggen in hoofd-zaak beekeerdgronden (pZg...). Hebben deze beekeerdgronden een bovenlaag met meer dan 8% lutum, dan is dit aangegeven met de toevoeging A:... Voor het overige bestaan deze dalen uit gooreerdgronden (pZn..) en lage enkeerdgronden (EZg..). In het dal van de Dommel vinden we op verschillende plaatsen kleigron-den (leek-/woudeerdgronkleigron-den, pRn..).

Bij de lutumarme gronden in de dalen is het niet altijd even duidelijk in hoeverre deze sedimenten tot de Formatie van Singraven gerekend kunnen worden, omdat ze soms sterke gelijkenis vertonen met de zanden van de Formaties van Twente en van Eindhoven.

Formatie van Twente

In het Weichselien zijn grote delen van het gebied bedekt door lokale sedimenten. Men kan onderscheid maken in Brabantse leem, dekzand en fluvioperiglaciaal zand. Tezamen worden ze Formatie van Twente genoemd.

Het oude dekzand ligt op diverse plaatsen aan het oppervlak. Dit zand is meestal sterk of zeer sterk lemig en gelaagd (afb. 6). De loss (Brabantse leem) wordt in de Centrale Slenk bij Eindhoven aan het oppervlak aangetroffen en bestaat meestal uit zandige leem (afb. 6). Dit gebied is op de bodemkaart aangegeven als leek-/woudeerdgronden (pLn5) of als poldervaaggronden (Ln5). Op veel plaatsen in

(18)

de Centrale Slenk begint de loss pas tussen ca. 60 en 120 cm diepte. Dit is op de bodemkaart aangegeven met de toevoeging .../.

50- 40- 30- 20- 10-leemarm jong dekzand ,— --r-T i | ~ _ -zwak lemig jong dekzand — 1-^ w g m g o g c " ' "" ° " é* CN *

-rf

i | _ -sterk lemig oud dekzand --T _

V

zeer sterk lemig oud dekzand l r i

71

i

S ^ S ö o E ^ t o S ^ S ó o Ë ^ c o S i n S o o E ^ ^ Ï N S3- " ^ " " ^ S ^ *" S ' " ? ] ^1 1 50- 40- 30- 20- 10- n-zandige leem

rf

-_. __ zandige leem

Mi

tfl

zandige leem 0 0 E » ° w S §§

B

AJb. 6 Korrelgrootteverdeling van materiaal uit de Formatie van Twente.

Van de laatste warme periode in het Weichselien (Alleradtijd) zijn plaatselijk in de hoge gronden nog sporen zichtbaar, soms in de vorm van een humushoudende laag, soms door de aanwezigheid van enige bodemvorming.

Deze lagen vormen de scheiding tussen jong dekzand I en jong dekzand II. De zanden zijn zwak lemig en leemarm (afb. 6).

Formatie van Sterksel

Dit fluviatiele materiaal treft men ten westen van de Feldbiss vaak vrij ondiep onder het dekzand en op sommige plaatsen zelfs aan het oppervlak aan. In de Centrale Slenk is deze formatie verzonken en lijgt nu onder een dik pakket lokale afzettingen.

Deze fluviatiele sedimenten bestaan hoofdzakelijk uit grof zand, waarin plaatse-lijk grindrijke lagen en kleilagen voorkomen (afb. 7).

80- 70- 60- 40- 30- 80-grof zand 70- 60- 50- 40- 30-grof zand

80- 70- 60- 50- 40- 30-zware klei —

(19)

Als deze gronden aan het oppervlak liggen, is er meestal een humuspodzolprofiel in gevormd. Het zijn veldpodzolgronden (Hn30). Wanneer de afzettingen van de Formatie van Sterksel onder dekzand binnen 120 cm diepte worden aangetroffen, is dit aangegeven met de toevoeging ...g.

Formatie van Kedichem

Geheel in het westen van het gebied komt de Formatie van Kedichem plaatselijk vrij ondiep, maar nergens aan het oppervlak voor. Deze afzettingen bestaan uit kleien van verschillende zwaarte (afb. 8), afgewisseld door lagen fijn zand. Men neemt aan dat het Rijn- en Maasafzettingen zijn, die in het Vroeg Pleistoceen, namelijk in het Eburonien-Waalien-Menapien, zijn gesedimenteerd. Waar dit materiaal binnen 120 cm diepte voorkomt, is dit op de bodemkaart aangegeven met de toevoeging .../. 70- 60- 50- 40- 30- 20- 10-lichte zavel

l

2 5 — 1 0

~h

1601 70 60 50 40 30- 20- 10-zware klei 70 - 60- 50- 40- 3020 - 10-0 zware klei 16 105 2000 Mm 2 50 15016 105 2000 | 16 105 2000 Mm50 150

Afb. 8 Korrélgrootteverdeling van materiaal uit de Formatie van Kedichem. 2.2 Invloed van de mens

Al gedurende vele jaren heeft de mens in het natuurlijke landschap ingegrepen. De oudst bekende bewoning in deze gebieden is die van de Tjongercultuur uit het Allerad-Interstadiaal (ca. 10000 v. Chr.). Gezien enkele losse vondsten, o.a. in de omgeving van Eindhoven, wordt aangenomen dat er toen reeds mensen rond-zwierven die jacht maakten op wild en visten in de Dommel (Beex, 1967). Na de Aller0d-periode werd het kouder en kwamen rendierjagers deze streken opzoeken. Volgens Bohmers en Wouters (1962) en Beex (1968) hebben deze in de omgeving van Eindhoven en ten noorden van Wintelre sporen van nederzettingen achtergelaten (Ahrenburgcultuur; ca. 9000 v.Chr.).

In het Holoceen veranderde het klimaat en de omstandigheden voor plantengroei werden gunstiger. Jagers en vissers konden zich nu behalve met wild en vis, ook voeden met planten en vruchten die in het wild groeiden. Kleine vuurstenen werktuigen uit die periode Mesolithicum of Midden Steentijd genoemd (8000 -4000 v. Chr.) - zijn in de omgeving van Reusel, Veldhoven en Vessem gevonden (Beex, 1967 en 1968 en Roymans, 1980).

Ongeveer halverwege het Atlanticum (ca. 4000 v. Chr.) begint het Neolithicum of Jonge Steentijd. In die tijd doen landbouw en veeteelt hun intrede in deze streken. Kenmerkend voor deze tijd is het gebruik van aardewerk en betere en meer verfraaide vuurstenen werktuigen en wapens. Met het begin van de landbouw en de veeteelt kwamen ook vaste nederzettingen tot stand. Voor het bouwen,van boerderijen had men zwaarder, maar ook beter gereedschap nodig. Daarom werden grotere vuurstenen bijlen, messen en dolken aangevoerd uit Limburgse en Belgische vuursteenmijnen. Losse vondsten zijn bekend uit de omgeving van Reusel en Veldhoven.

De Bronstijd is bekend door de grafheuvels (Urnenveldencultuur), die ook tijdens de Ijzertijd (700 v. Chr. tot begin van de jaartelling) nog werden opgeworpen. In

(20)

dit gebied komen veel grafheuvels voor, die deels zijn gerestaureerd (Stoepker en Verwers, 1982). Zeer bekend zijn de grafheuvels bij Toterfout en Halfmijl en die op de Rechte Heide bij Goirle (afb. 9), waarin o.a. veel urnen zijn gevonden.

Foto: Afd archeologie gemeente Tilburg Afb. 9 Paalkranshewel op de Rechte Heide bij Goirle.

Lang is men van mening geweest dat de Brabantse Kempen in de Romeinse tijd vrijwel onbewoond waren en dat er hoogstens hier en daar een militaire wachtpost gestationeerd kon zijn. Na 1950 zijn echter in Noord-Brabant bijna tweehonderd nederzettingen uit de Romeinse tijd gevonden. Een aanzienlijk deel hiervan ligt in de Kempen. Het zijn niet alleen militaire nederzettingen (Beex, 1968). Zo is in 1980 bij Hoogeloon een kapitale villa uit de Romeinse tijd blootgelegd, die hoogstwaar-schijnlijk bewoond is geweest door iemand uit de streek (Hagens, 1980). Door een geleidelijke toename van de bevolking in de loop van de Middeleeuwen, werd steeds meer grond in gebruik genomen voor de landbouw. Daarbij is ook gestreefd naar vermeerdering van opbrengsten door gebruik van o.a. potstalmest. Naast bosstrooisel, heide- en grasplaggen werd ook zand gebruikt. Hierdoor ontstond een zand-humusmengsel, dat geschikt was voor bemesting. Met deze potstalmest werden deze gronden geleidelijk opgehoogd, zodat er na geruime tijd matig dikke (30-50 cm) en dikke (> 50 cm), humushoudende dekken zijn ont-staan. Binnen dit gebied komen deze oude cultuurgronden in de omgeving van de dorper^ en op sommige plaatsen in de beekdalen voor. Ze vormen vaak grote, aaneengesloten gebieden; in de beekdalen meestal langgerekte stroken. Het hu-mushoudende dek is overwegend meer dan 50 cm dik (enkeerdgronden, zEZ.. en EZg..). De matig dikke, humushoudende dekken (cY.. en cHn..) komen meestal aan de randen voor; ze zijn jonger dan de enkeerdgronden.

De heidevelden zijn ontstaan na ontbossing door de mens. De uitbreiding begon al in de Vroege Bronstijd toen de landbouw enige betekenis begon te krijgen. Gedurende de Middeleeuwen ondergingen de heidevelden een grote uitbreiding door de toename van het aantal schapen, waarvan de mest via de potstal op het akkerland werd gebracht.

(21)

Tegen het einde van de negentiende eeuw en later, zijn veel heidegronden ontgon-nen. Dit hield Verband met de komst van de kunstmest. Voordien waren de uitbreidingsmogelijkheden van het bouwland beperkt, omdat men gebonden was

500 l 51W

Afb. 10 Globale weergave van het bodemgebruik omstreeks 1840. Gegevens ontleend aan de Topografi-sche kaart, uitgave 1853.

5001 51W | ". --J Heide [ V ' [ Bos ["--_".-VVjJ Bouw- en grasland Bebouwing Rijksgrens

Afb. 11 Globale -weergave van het bodemgebruik omstreeks 1980. Gegevens ontleend aan de topografi-sche kaarten 50 Oost (1980) en 51 West (1973).

(22)

aan de hoeveelheid mest die gewonnen kon worden. Ook werden veel heidevelden en stuifzandgebieden beplant met bos om verdere verstuiving tegen te gaan. Al deze activiteiten hebben er toe geleid dat het bodemgebruik in de laatste eeuw

(zeer sterk is gewijzigd (vergelijk afb. 10 met afb. 11).

2.3 Hydrografie

Het gebied van deze kaartbladen helt in noordelijke richting. Het hoogste punt ligt in de omgeving van Reusel op ongeveer 30 m + NAP; de omgeving van Tilburg en Boxtel ligt op ca. 10 m + NAP (afb. 12). De natuurlijke afwatering heeft dan ook plaats in noordelijke richting, o.a. via de Mark (blad 50 West), de Donge, de Zandleij (blad 44 Oost + 45 West), de Reusel, de Beerze, de Dommel,

enz.

soo si w

AJb. 12 Globale hoogtekaan.

Na de ontginningen in de negentiende en in de twintigste eeuw bleek de afwatering niet overal te voldoen aan de eisen van het moderne agrarische gebruik. Daarom zijn veel nieuwe waterlopen gegraven, aansluitend op de natuurlijke afwatering. Door de betere ontwatering van het achterland kregen de natuurlijke beken periodiek meer water te verwerken. Dit leidde er toe dat veel beken werden verbreed en rechtgetrokken.

In bepaalde gebieden is de grondwaterstand gedaald ten gevolge van wateront-trekking voor drinkwatervoorziening. Dit is vooral het geval in de omgeving van Eindhoven en Tilburg en in het waterwingebied Vessem. In het laatst genoemde

(23)

ontwatering van dit deel geschiedt door beken en gegraven waterlopen naar het riviertje de Mark (blad 50 West). De Mark ontspringt in België, komt ten westen van Strijbeek ons land binnen en stroomt vervolgens in noordelijke richting naar Breda. Dit riviertje heeft vrij veel natuurlijke zijarmen, waarvan er enkele, o.a. het Merkske, de Bremer en de Strijbeeksche Beek op blad 50 Oost beginnen.

50 O l 51 W

kanaal

beek (veelal genormaliseerd) secundaire watergang 1 Waterschap De Boven Mark 2 Waterschap De Donge

M ven

grens tussen waterschappen +-!--(- rijksgrens

3 Waterschap De Zandleij 4 Waterschap De Dommel

Afb. 13 De belangrijkste waterlopen en vennen en de indeling in waterschappen. Gegevens ontleend aan de Waterstaatskaarten 50 Oost (1967) en 51 West (1976).

500 51W

Afb. 14 De belangrijkste waterlopen en vennen omstreeks 1840. Gegevens ontleend aan de Topografi-sche kaart, uitgave 1845.

(24)

Waterschap De Donge

Dit gebied watert af naar het noorden. Het belangrijkste riviertje is de Donge, die in de gemeente Baarle-Nassau ontstaat uit de samenvloeiing van enige beken. Veel van deze beken dragen de naam Leij, o.a. Oude Leij, Groote Leij en Kleine Leij. Buiten het kaartblad mondt de Donge vrij uit in de Bergsche Maas.

Als men de nieuwe ontwateringstoestand vergelijkt met de oude (resp. afb. 13 en afb. 14), dan blijkt ook hier dat de meeste beken genormaliseerd zijn en het waterlopennet belangrijk is uitgebreid. Voor een betere waterbeheersing zijn in de Donge, in zijbeken en in gegraven waterlopen, diverse stuwen geplaatst. In het noordelijk deel ligt het Wilhelminakanaal, dat in de afwatering van dit gebied geen functie heeft.

Waterschap De Zandleij

Hiervan ligt maar een klein deel in het gebied van deze kaartbladen, namelijk ten noorden van de lijn Tilburg-Oisterwijk.

De Zandleij loost het water via een sluis op het afwateringskanaal 's-Hertogen-bosch-Drongelen (blad 45 West) en die loost, eveneens via een sluis, het water op de Bergsche Maas.

Waterschap De Dommel

De Dommel ontspringt in België, in de omgeving van Exel, Neerpelt en Peer. Ten zuiden van Schaft (blad 57 West) komt het riviertje ons land binnen, stroomt dan door het zuidoostelijk deel van blad 51 West en verlaat bij Eindhoven dit gebied. In het noordoostelijk deel van dit blad bij Sint Oedenrode, treffen we de Dommel (afb. 15) weer aan; ze stroomt dan in de richting van Boxtel en verder naar 's-Hertogenbosch (blad 45 West).

Foto Stiboka R39-125 Afb. 15 De Dommel in de omgeving van Sint Oedenrode.

(25)

Dommel is het mogelijk om een deel van het water af te voeren via het Afwate-ringskanaal en het Beatrixkanaal naar het Wilhelminakanaal.

2.4 Agrarisch bodemgebruik en recreatie

Vanouds neemt het gemengde bedrijfin dit gebied een belangrijke plaats in. Dit is nog steeds het geval, hoewel er na de tweede wereldoorlog een duidelijk streven naar specialisatie is ontstaan en er mede daardoor wijzigingen zijn opgetreden in de teelten. Zo is op de zandgronden de teelt van suikerbieten sterk toegenomen en wordt er veel snijmaïs verbouwd als veevoeder. Graangewassen, o.a. gerst, rogge en haver waren vroeger sterk in het bouwplan vertegenwoordigd, maar worden nu veel minder verbouwd. Daarentegen heeft de melkveehouderij de laatste jaren een grote vlucht genomen, waardoor veel gronden die vroeger als akkerland werden gebruikt nu in gras liggen. Dit is mede mogelijk gemaakt door het toepassen van kunstmatige beregening, met name op de hogere gronden met diepe grondwaterstanden. Ook het aantal varkens- en kippenmesterijen is flink toegenomen. Een en ander heeft tot gevolg dat er veel mest wordt geproduceerd, wat plaatselijk zelfs leidt tot overschotten.

Verspreid over het gebied komt hier en daar tuinbouw voor. In de omgeving van Best en Liempde worden op lage, vochtige gronden veel populieren aangetroffen (afb. 16). Vrij grote oppervlakten naaldhoutbos liggen voornamelijk op hoge, droge gronden.

Foto Stiboka R39-117 Afb. 16 Populierenaanplant op laaggelegen, natte gronden in het gebied tussen Liempde en Best.

Sinds de vorige eeuw is de oppervlakte heidegronden sterk verminderd, door ontginning of beplanting met bos (vergelijk de afbeeldingen 10 en 11). Belangrijk zijn nu nog de Rechte Heide bij Goirle, de Kampinasche Heide tussen Oisterwijk en Boxtel, de Oirschotsche Heide, de Landschotsche Heide ten zuiden van Middelbeers en de Mispeleindsche- en Neterselsche Heide. Een aantal van deze heidevelden is nu natuurreservaat en/of in gebruik als militair oefenterrein. De Kempen hebben diverse mogelijkheden op recreatief gebied. De vrij uitgestrekte bossen en de verschillende heidevelden zijn bij uitstek geschikt voor wandelen en trimmen. Men heeft hier dan ook verschillende wandelroutes uitgezet en

(26)

fietspa-den en trimbanen aangelegd. Bovendien zijn in sommige bossen terreinen voor dagrecreatie aangelegd. Verder zijn in het gehele gebied veel campings gevestigd. Kenmerkend voor deze streek is een groot aantal fraaie vennen in de heide- en boscomplexen. Daarnaast liggen er ook veel door zandwinning ontstane gaten. Dit zijn nu waterplassen die geschikt zijn of geschikt gemaakt zijn voor een of andere vorm van watersport.

(27)

3 Veengronden

3.1 Moedermateriaal

Veenvorming vindt plaats indien door gebrek aan zuurstof en remming van de biologische activiteit het door planten gevormde organische materiaal niet of onvolledig wordt omgezet.

Elk milieu heeft bepaalde plantenassociaties en deze bepalen dan ook in grote lijnen de samenstelling van het veen en de hiermee samenhangende eigenschap-pen. Er wordt onderscheid gemaakt in een eutroof (voedselrijk), een mesotroof (weinig voedselrijk) en een oligotroof (voedselarm) milieu.

De veengronden in dit gebied bestaan uit broekveen en veenmosveen. Broekveen is gevormd in een mesotroof milieu en bestaat voornamelijk uit resten van zeggesoorten en blad- en houtresten van elzen en berken. Het wordt aangetroffen in doorlopende dalen (beekdalen). Veenmosveen is ontstaan onder oligotrofe omstandigheden en bevat resten van veenmossen, wollegras en heide en wordt aangetroffen in vennen.

3.2 Bodemvorming

De bodemvormende processen in het veen beginnen als het veen al dan niet kunstmatig wordt ontwaterd en er lucht kan toetreden. Er is dan plantengroei mogelijk en tengevolge van vochtonttrekking door de planten verliest het veen water. Een deel van dit waterverlies is irreversibel en gaat gepaard met een blijvende volumevermindering (inklinking en krimp) en een vergroting van de dichtheid (volumegewicht).

Verwering

Naast verlaging van het watergehalte worden bij voldoende aëratie de gemakke-lijk aantastbare componenten van het veen, zoals eiwitten en koolhydratep, afgebroken. Daarbij wordt het materiaal wel aangetast maar de oorspronkelijke weefselstructuur van het veen blijft intact. Er ontstaat een donker gekleurde, meestal zwartbruine tot zwarte, geaëreerde horizont, die als verweerde laag wordt aangeduid (Pons, 1961).

Veraarding

In de bovenste laag van het ontwaterde en (sterk) verweerde veen kan veraarding plaatsvinden. Bepaalde bodemdieren, zoals regenwormen, microarthropoden en duizendpoten, gebruiken het veen als voedsel en veranderen het in excrementen. Dit proces kan zich enige malen herhalen. De oorspronkelijke veenstructuur gaat hierdoor geheel verloren en er ontstaat een bovengrond met nieuwe humusvor-men (Jongerius and Pons, 1962).

(28)

3.3 De eenheden van de veengronden

KOOPVEENGRONDEN

hVc Koopveengronden op zeggeveen, rietzeggeveen of broekveen KAARTEENHEDEN

Humushoudende bovengrond Code GHG GLG Bewortel- dikte humus lutum leem M50

cm-mv. cm-mv. bare cm % % % Mm diepte cm 3 -f; ^ "o ^ <£ hVc-II 5-20 60- 80 30-50 20^0 25-50 2(MO l -III 5-20 80-110 30-50 20^0 25-50 20^10 _

Deze gronden liggen in het dal van de Dommel ten westen van Sint Oedenrode. Het zijn lage gebieden, aan de voet van een vrij steile rand van dit diep ingesneden rivierdal. Behalve door de lage ligging zijn deze gronden ook vrij nat door kwelwater vanaf hogere gebieden, wat de veengroei sterk heeft bevorderd. Het relatief hoge lutumgehalte in de bovengrond is een gevolg van periodieke overstro-mingen met slibhoudend water van de Dommel. Zeer plaatselijk wordt zand binnen 120 cm diepte aangetroffen.

Profielschets nr. l, kaarteenheid hVc-II

Hor. cm-mv. % humus % lutum Omschrijving

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. l

Apg Cl G 0- 20 20- 75 75-120 44,5 (25-50) 54 (50-80) 60 (50-80) 36 (20-40)

zwart veraard zwak roestig kleiig veen zwartbruin verweerd broekveen bruin broekveen met houtresten.

GHG 10 cm, GLG 75 cm - mv. Bewortelbaar tot 35 cm.

MADEVEENGRONDEN

aVc Madeveengronden op zeggeveen, rietzeggeveen of broekveen KAARTEENHEID

Humushoudende bovengrond Code GHG GLG Bewortel- dikte humus lutum leem cm-mv. cm-mv. bare cm % % % diepte cm M50 M ** 3 •§ aVc-II 5-25 60-80 3fr40 15-30 25-60 10-30 140-160

Deze veengronden komen voor in, het dal van de Kleine Beerze ten noorden van Vessem en in het dal van de Nieuwe Leij ten zuiden van Tilburg. Ze hebben een veraarde zandige veenbovengrond met daaronder zwart verweerd veen met hout-resten. Op ca. 70 cm diepte begint bruin broekveen met veel houthout-resten. Zeer plaatselijk wordt zand binnen 120 cm diepte aangetroffen.

(29)

Profielschets nr. 2, kaarteenheid aVc-II

Hor. cm-mv. % humus % leem

O- 20 20- 70 M50 Omschrijving Al Cl G 70-120 50 (25-60) 70 (60-80) 70 (60-80) 20 (10-30)

145 zwart veraard veen met veel zand-(140-160) bijmenging

zwart verweerd broekveen met hout-resten

bruin broekveen met houtresten.

GHG 5 cm, GLG 70 cm - mv. Bewortélbaar tot 40 cm.

MEERVEENGRONDEN

zVz Meerveengronden op zand zonder humuspodzol, beginnend ondieper dan 120 cm KAARTEENHEDEN Humushouderide bovengrond u u Code zVz-II zVzg-II zVz-IÜ zVz£-III zVzr -O-IH GHG cm-mv. 5-25 5-25 5-25 5-25 5-25 GLG cm-mv. 60- 80 60- 80 90-120 90-120 90-120 Bewortel-bare diepte cm 3(MO 30-40 30^0 30-40 30^0 dikte cm 15-30 15-30 15-30 15-30 15-30 humus lutum 3-8 3^8 3-8 3-8 3-8 leem 10-25 10-25 10-25 10-25 10-25 M50 1 U 140-180 140-180 140-180 140-180 140-180 1 '2 \ g ' . & 3 i i

' Komt alleen in een samengestelde eenheid voor.

Gronden van deze eenheid liggen voornamelijk in de beekdalen. Ze bestaan hoofdzakelijk uit broekveen. Ten westen van Lage Mierde komt veen voor in een ven in het dekzandgebied. Hier overweegt het veenmosveen.

In het dal van de Oude Leij ten westen van Tilburg en in het dal van de Reusel tussen Diessen en Moergestel is de veenlaag zeer wisselend van dikte. Hier zijn deze gronden dan ook aangegeven in associatie met gronden van eenheid zWz. Bovendien wordt hierbij in het dal van de Reusel binnen 120 cm diepte oude klei (toevoeging ...?) aangetroffen en zijn de gronden diep vergraven (toevoeging -t>). In het dal van de Oude Leij komt binnen 120 cm diepte grindhoudend grof zand (toevoeging ...g) van de Formatie van Sterksel voor.

Profielschets nr. 3, kaarteenheid zVz-III

Hor. Aanp D DG cm-mv. 0- 25 25- 90 90-120 % humus 6 (3-8) 75 (60-90) % leem 15 (10-25) 10 M50 Omschrijving (10-20)

180 zwart zeer humeus zwak lemig fijn (140-180) zand

zwart broekveen met houtresten

190 grijs zwak lemig fijn zand met wor-(160-250) telresten.

GHG 10 cm, GLG 90 cm - mv. Bewortelbaar tot 40 cm.

(30)

VLIERVEENGRONDEN

Vz Vlierveengronden op zand zonder humuspodzol, beginnend ondieper dan 120 cm KAARfEENHEDEN Humushoudende bovengrond « |j Code Vz-I -II GHG cm-mv. 10 5-20 GLG cm-mv. 3<W5 60-75 Bewortel-bare diepte cm 20-30 3<MO dikte cm 10-15 10-15 humus 15-65 15-65 lutum leem 5-20 5-20 2 M50 2 Mm =| 140-180 140-180

1

4

De verbreiding van deze gronden is zeer gering. Ze liggen in het dal van de Run ten zuiden van Veldhoven en in het dal van de Rosep ten oosten van Oisterwijk. Ze bestaan uit broekveen, waarvan de bovengrond plaatselijk veraard of half veraard is. Het gedeelte met Gt I staat geruime tijd van het jaar onder water. Sommige gedeelten (bos) zijn begreppeld; door deze bewerking is de bovengrond hetero-geen geworden.

Profielschets m. 4, kaarteenheid Vz-II Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 4 Hor. cm-mv. % humus % leem M50 Omschrijving

Al O- 10 17,9 6 155 zwart venig zand (15-65) (5-20) (140-180)

Cl 10-50 35 roodbruin verweerd broekveen (20-75)

G 50- 90 37,6 donker roodbruin broekveen (20-75)

DG 90-120 0,5 14 110 lichtgrijs zwak lemig fijn dekzand.

(10-20) (110-180)

GHG 5 cm, GLG 70 cm - mv. Bewortelbaar tot 30 cm.

(31)

4 Moerige gronden

De moerige gronden in dit gebied hebben een minder dan 40 cm dikke, moerige bovengrond of een 15 a 40 cm dikke moerige tussenlaag, die bedekt is door een zandlaag van 15 a 40 cm dikte. Er worden uitsluitend gronden met een zandonder-grond aangetroffen.

4.1 De eenheden van de moerige gronden MOERIGE PODZOLGRONDEN

vWp Moerige podzolgronden met een moerige bovengrond

zWp Moerige podzolgronden met een humushoudend zanddek en een moerige

tussenlaag KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond u Code vWp-II -III zWp-II -III GHG cm-mv. 5-25 5-25 5-25 5-40 GLG .cm-mv. 60- 80 90-110 60- 80 80-120 Bewortel-bare diepte cm 30-40 30^0 30^*0 30^10 dikte cm 20-30 20-30 20-30 20-30 humus lutum % % 15-35 15-35 3- 8 3- 8 leem % 10-20 10-20 10-20 10-20 M50 J Mflfi "3 ^ 140-160 140-160 140-160 140-160 a 1

£

5

Hiervan komen maar enkele vlakjes voor. Het zijn meestal min of meer venvor-mige laagten in het gebied van de jonge dekzanden. Ter bevordering van de stevigheid van de bovengrond is plaatselijk een zanddek aangebracht (zWp). De humuspodzol-B is soms sterk vervloeid en loopt vaak dóór tot dieper dan 120 cm. Plaatselijk komt in de ondergrond sterk lemig fijn zand voor.

Profielschets mr. 5, kaarteenheid vWp-III humus Hor. Ap B2 B3 Cl G GHG 15 cm, GLG 100 cm - mv. Bewortelbaar tot 40 cm. leem M50 0- 20 20- 30 30- 65 65-100 100-120 18 (15-35) 4 (1-5) 0,5 15 (10-20) 15 (10-20) 15 (10-20) 10 (5-15) 20 (15-30) Omschrijving zwart venig zand

140

(140-160)

140 donkerbruin matig humeus zwak (140-160) lemig fijn dekzand

140 bruin zwak lemig fijn dekzand (140-160)

140 licht grijsbruin zwak lemig fijn dek-(140-160) zand

140 lichtgrijs sterk lemig fijn dekzand. (120-160)

(32)

MOERIGE EERDGRONDEN

zWz Moerige eerdgronden met een zanddek en eenmoerige tussenlaag op zand vWz Moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op zand

KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond u ^ Gode zWz-II zWzg-II zWz-III GHG GLG cm-mv. cm-mv. 5-25 5-25 5-25 zWzg-III 5-25 zWzf-O -III 5-25 zWz ->-H vWz-II vWz-III V\VZ£-III I 5-25 5-25 5-25 5-25 60- 80 60- 80 90-110 90-110 90-110 90-110 60- 80 90-110 90-110 Bewortel- dikte bare cm diepte cm 3O40 30-40 3(MO 30-40 30-10 30-40 30-40 30-40 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 15-30 15-30 15-30

humus lutum leem

3-8 3- 8 3- 8 3- 8 3- 8 3- 8 15-35 15-35 15-35 10-20 10-20 10-20 10-20 10-20 10-20 10-20 10-20 10-20 M50 || Mm J. J 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 ' 140-160 140-160 6 140-160 140-160

1 Komt alleen in een samengestelde eenheid voor.

Deze gronden liggen voornamelijk in de beekdalen. Ze hebben overwegend een zanddek van meer dan 15 cm dikte (zWz). De eenheden met een moerige bovengrond (vWz) hebben een zeer dun zanddekje (5 a 10 cm) of er is zand door de moerige bovengrond vermengd. Plaatselijk wordt in het moerige materiaal ook lutum aangetroffen. De zandondergrond bevat roest en is overwegend leemarm en fijn, soms afgewisseld door lemige lagen. In sommige kaartvlakken (voorname-lijk op blad 50 Oost) wordt binnen 120 cm diepte grindhoudend grof zand;

(toevoeging „.g) aangetroffen. Tussen Diessen en Moergestel komt zandige leem (toevoeging .../) binnen 120 cm diepte voor. Bovendien zijn de gronden hier voor een groot gedeelte vergraven (toevoeging ->).

Profielschets nr. 6, kaarteenheid vWz-II

Hor. Ap Clg G cm-mv. O- 20 20- 70 70-120 % humus 20 (15-35) % leem 10 (10-20) 10 (5-15) 5 (5-15) M50 Omschrijving

170 zwart venig zand (140-160)

170 lichtgrijs zwak lemig fijn zand met

(140-160) enkele roestvlekken 180 grijs fijn zand.

(140-180)

GHG 10 cm, GLG 70 cm - mv. Bewortelbaar tot 40 cm.

(33)

5 Podzolgronden

Het uitgangsmateriaal (moedermateriaal), waarin men in Nederland podzolgron-den aantreft, is kalkloos fijn en grof zand, dat overwegend uit kwartskorrels bestaat met slechts een gering of zeer gering gehalte aan verweerbare mineralen. In dit gebied zijn de podzolgronden hoofdzakelijk gevormd in dekzand. Min of meer hieraan verwant zijn de fluvioperiglaciale zanden, die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) door beken en riviertjes zijn aangevoerd. Beide zanden behoren tot de Formatie van Twente. Ze zijn goed gesorteerd, zeer fijn tot matig fijn (M50 tussen 120 en 180 jum) en de korrels zijn sterk afgerond. De variatie in het leemgehalte is groot, nl. van minder dan 10% tot meer dan 30%.

In de fluviatiele sedimenten (Formatie van Sterksel) die in dit gebied voorkomen, worden ook podzolgronden aangetroffen. Dit moedermateriaal verschilt duide-lijk met dat van de Formatie van Twente. Het zand is grof, minder goed gesor-teerd en meestal grindhoudend. Op diverse plaatsen treft men er vrij zware kleilagen in aan.

Zie voor de onderverdeling van de podzolgronden hoofdstuk 5.2.3 in de bijge-voegde handleiding "Algemene begrippen en indelingen".

5.1 De eenheden van de moderpodzolgronden

HOLTPODZOLGRONDEN

Y21 Holtpodzolgronden; leemarm en zwak lemigfijn zand Y23 Holtpodzolgronden; lemigfijn zand

KAARTEENHEDEN

Humushoudende bovengrond Code GHG GLG Bewortel- dikte humus lutum leem M50

cm-mv. cm-mv. bare cm % % % /nm diepte cm Y21-VII -VII» Y23-VII -VII» 100-120 140-180 100-120 140-180 200-300 250-350 200-300 250-350 60-70 60-70 60-80 60-80 10-30 10-30 10-30 10-30 3-4 3-4 3-4 3-4 5-15 5-15 17-25 17-25 140-170 140-170 140-170 140-170 7 8

De oorspronkelijke Al-horizont van deze gronden is in het algemeen niet dikker dan 10 cm geweest (profielschets nr. 7). Door ploegen is deze laag nu vermengd met een gedeelte van de onderliggende B-horizont, waardoor een ca. 20 cm dikke Ap-hori/ont is ontstaan (profielschets nr. 8). Bij gebruik als bouwland is deze door herhaalt ploegen vrijwel homogeen. De gronden die in gebruik zijn als bos zijn maar enkele malen geploegd en hebben nu nog een heterogene bovengrond. De B-horizont is soms zwak ontwikkeld en onderscheidt zich alleen door de bruine kleur.

(34)

Profielschets nr. 7, kaaneenheïd Y21-VII* Hor. cm-mv. % humus % leem

0-10 4 10- 30 l 30- 40 40- 80 Al B2 B3 Cll C12 80-120 10 (5-15)' 10 (8-15) 10 (8-15) 10 (8-15) 5 (8-15) GHG 150 cm, GLG 250 cm - mv. Bewortelbaar tot 70 cm.

Profielschets nr. 8, kaarteenheid Y23-VII* Hor. cm-mv. % humus % leem

Ap 0-20 (A+B)p 20- 32 B2 32- 45 45- 60 60- 80 B3 Cll C12 80-120 M50 Omschrijving

140 zeer donker grijs matig humeus (140-170) zwak lemig fijn zand

140 bruin zwak lemig fijn zand

(130-160)

140 lichtbruin zwak lemig fijn zand (130-160)

140 geel zwak lemig fijn zand

(130-160)

140 fletsgeel fijn zand; enkele dunne (130-160) ijzerfibers. M50 3,8 3,2 -2,0 0,8 0,3 0,1 18 (17-25) 19 (17-25) 17 (15-25) 19 (15-25) 12 (10-20) 8 (8-15) 165 (140-170) 165 (130-170) 165 (130-170) 165 (130-170) 165 (130-170) 170 (130-170)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 8 Omschrijving

zwart matig humeus sterk lemig fijn zand

donker grijsbruin matig humeus sterk lemig fijn zand; heterogeen donkerbruin zwak lemig fijn zand donker geelbruin sterk lemig fijn zand

licht geelbruin zwak lemig fijn zand licht grijsgeel fijn zand; enkele dun-ne ijzerfibers.

GHG 150 cm, GLG 300 cm - mv. Bewortelbaar tot 80 cm.

LOOPODZOLGRONDEN

cY23 Loopodzolgronden; lemig fijn zand KAARTEENHEID

Humushoudende bovengrond Code GHG GLG Bewortel- dikte humus lutum leem M50

cm-mv. cm-mv. bare cm % % % j»m diepte cm 3 .u •a l .3 cY23-VII 100-120 200-220 70-80 30-50 2-4 20-30 140-160

De verbreiding van deze gronden is vrij gering. Ze komen alleen voor in de omgeving van Gilze en Alphen.

Het zijn oudere ontgjnningsgronden, waarbij de 30 a 50 cm dikke, humushou-dende bovengrond is ontstaan door ophoging met materiaal uit de potstal. De bouwvoor (Aanp) is meestal donkerder van kleur dan de onderliggende begraven Alb-horizont.

(35)

Profielschets nr. 9, kaarteenheid cY23-VH

Hor. cm-mv. % humus % leem

Aanp O- 25 Aan+Alb 25- 40 B2b 40- 50 B3b 50- 60 Cllb 60- 85 C12b 85-120 GHG 120 cm, GLG 220 cm - mv. Bewortelbaar tot 80 cm. M50 Omschrijving 3 (2-4) 3,5 (2-4) 1 * 20 (20-30) 20 (20-30) 20 (20-30) 20 (20-30) 20 (10-25) 15 (5-20) 140 (140-160) 140 (140-160) 130 (140-160) 130 (140-160) 130 (140-160) 150 (140-160)

donker grijsbruin matig humeus sterk lemig fijn zand

donker grijsbruin matig humeus sterk lemig fijn zand

geelbruin sterk lemig fijn zand

licht geelbruin sterk lemig fijn zand

geel sterk lemig fijn zand

fletsgeel zwak lemig fijn zand; enke-le dunne ijzerfibers.

5.2 De eenheden van de humuspodzolgronden VELDPODZOLGRONDEN

Hn21 Veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemigfijn zand

KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond Code GHG GLG Bewortel-cm-mv. Bewortel-cm-mv. bare diepte cm Hn21-III 5- 25 90-110 40-50 Hn21g-III 5- 25 90-110 40-50 Hn21MII 5- 25 90-110 40-50 Hn21^-III 5-25 90-110 20^0 Hn2H>-III 5-25 90-11030-60 Hn21-III* 25- 40 90-110 40-50 Hn21g-HI* 25- 40 90-110 40-50 Hn21MII* 25- 40 90-110 40-50 Hn21-V 10- 40 130-180 40-50 Hn2l£-V 10- 40 130-150 40-50 Hn21g-l>-V 10- 40 130-150 30-60 Hn21/-V 10- 40 130-180 40-50 Hn21/ -O-V 10- 40 130-180 30-60 Hn21^-V 10- 40 130-180 30-60 Hn21 -O-V 10- 40 130-180 30-60 Hn21-V* 25- 40 130-180 40-50 Hn21g-V« 25- 40 130-150 40-50 Hn21g-O-V* 25- 40 130-150 40-60 Hn21/-V* 25- 40 130-180 40-50 Hn21^-V* 25- 40 130-180 20-50 Hn21-t>-V* 25- 40 f30-180 40-60 Hn21-VI 40- 80 150-200 40-50 Hn21g-VI 40- 80 150-180 40-50 Hn21gO-VI 40- 80 150-180 40-60 Hn2U-VI 40- 80 150-200 40-50 Hn21/H>-VT40- 80 150-200 40-60 Hn21^-VI 40- 80 150-200 40-60 Hn21 -O-VI 40- 80 150-200 40-60 Hn21-VII 100-140 200-280 40-50 zHn21-VII 100-140 200-300 40-50 Hn21g-VII 100-140 200-250 40-50 Hn21gt>-vn 100-140 200-250 40-60 Hn2h->-VniOO-140 200-280 40-60 Hn2H>-VII 100-140 200-280 40-60 Hn21-VII* > 140 220-400 40-50 dikte cm 15-30 15-30 15-30 20-40 20-40 15-30 15-30 15-30 15-30 15-30 20-40 15-30 20-40 20-40 20-40 15-30 15-30 20-40 15-30 20-30 20-40 5-30 5-30 20-40 5-30 20-40 20-40 20-40 5-30 5-30 5-30 20-40 20-40 20-40 5-30 humus lutum % % 4-10 4-10 4-10 2- 5 2- 6 4-10 4-10 4-10 3- 7 3- 7 2- 5 3- 8 2- 5 2- 5 2- 5 3- 7 3- 7 2- 5 3- 7 1- 4 2- 5 3- 7 3- 7 1- 4 3- 7 1- 4 1- 4 1- 4 3- 6 3- 6 3- 6 1- 5 1- 5 1- 5 3- 6 leem % 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-20 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 '3 M50 1 | Mm ^ |

X _£

140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 10,11 140-170 12 140^170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 120-170 13,14, 15 120-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 140-170 33

(36)

Deze gronden zijn ontwikkeld in jong dekzand. Ze liggen overwegend in relief-rijke gebieden met veel, soms kleine, ingesloten laagten (vennen). Hoewel deze gronden onder natte omstandigheden zijn ontstaan, hebben ze thans voor een deel een diepe ontwatering. Er komen behalve gronden met Gt III en V ook gronden met Gt VI en VII voor. Met deze verschillen in grondwatertrap gaan vrij grote verschillen in podzolering samen. De gronden met Gt VI en VII hebben, indien niet ontgonnen, in het algemeen een A2-horizont en daaronder een vrij compacte, scherp begrensde, dunne B2-horizont met vrij veel organische stof. De Cl-horizont begint meestal binnen 50 cm diepte. Naarmate de gronden lager liggen (Gt III en V) wordt de A2-horizont dunner of ontbreekt geheel. De B-horizont is dan veel dikker, bevat minder organische stof en is soms sterk vervloeid. Plaatselijk loopt de B-horizont door tot dieper dan 120 cm.

Dé variatie in dikte van de humushoudende bovengrond is in hoofdzaak een gevolg van het gebruik van de gronden. Aangezien de oorspronkelijke Al-horizont meestal ten hoogste 10 cm dik was en de ploegdiepte bij de ontginning minimaal 20 cm bedroeg, is een deel van de onderliggende horizont (A2 en B2) meegeploegd. Door herhaald ploegen is hieruit een homogene bouwvoor (Ap) ontstaan. Dit in tegenstelling tot de gronden die onder bos liggen. Deze zijn ten hoogste enkele malen geploegd en hebben dan ook nu nog een een heterogene bovengrond.

In de omgeving van de Feldbissbreuk en de Rijenbreuk wordt grof zand en grind (toevoeging ...g) behorend tot de Formatie van Sterksel aangetroffen (afb. 17). Naast zand en grind komen hierin ook min of meer zware kleilagen voor. Vooral in de Centrale Slenk komt op diverse plaatsen binnen 120 cm diepte sterk of zeer sterk lemig zand of zandige leem (loss) voor. De gebieden met overwegend zandige leem zijn op de bodemkaart aangegeven met de toevoeging ...t. Ten noordwesten van Middelbeers en Baarle-Nassau worden enkele gebieden met een dun stuifzanddekje aangetroffen (toevoeging z...).

De afgegraven (toevoeging y) en de vergraven (toevoeging -t>) gronden hebben een bovengrond die sterk wisselt in dikte en in het organische-stofgehalte.

Profielschets nr. 10, kaarteenheid Hn21-V Hor. cm-mv. % humus % leem

O- 23 23- 40 0,5 M50 Ap B2 B3 Cl 4,1 (3-7) 1,7 40- 75 75-120 10 (5-15) 12 (5-15) 5 (5-10) g (5-10) 160 (140-170) 160 (140-170) 170 (150-170) 170 (150-170)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 10 Omschrijving

donker grijsbruin matig humeus zwak lemig fijn zand

donkerbruin zwak lemig fijn zand; vermengd met loodzand

geelbruin fijn zand

licht grijsbruin fijn zand met enkele dunne humushoudende bandjes. GHG 20 cm, GLG 150 cm - mv.

Bewortelbaar tot 40 cm.

(37)

Foto Stiboka R29-17 AJb. 17 Profiel van een veldpodzolgrond in leemarmfljn dekzand met een ondergrond van grof zand. Hn21g-V

Ap 0 - 2 0 cm zeer donker grijs humusrijk leemarm matig fijn zand met afgeloogde korrels; onderin brokken van de ondergeploegde venige heideplag; bouwvoor

AB 20 - 30 cm roodbruingrijs matig humeus zwak lemig matig fijn zand; overgangslaag met loodzandkorrels

B2 30 - 55 cm donkerbruin matig humusarm verkil leemarm matig fijn zand B3 > 55 cm geelbruin zeer humusarm leemarm matig grof zand.

(38)

Profielschets nr. 11, kaarteenkeid Hn21-V

Hor. cm-mv. % humus % leem M50

AP

B2 B3 Cll C12 0- 25 25- 35 35- 50 50- 75 75-120 3,6 ' (3-7) 2,5 0,8 0,5 0,2 12 (5-15) 13 (5-15) 11 (5-15) 10 (5-15) 16 (15-20) 165 (140-170) 165 (140-170) 155 (140-170) 155 (140-170) 155 (140-170)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 11

Omschrijving

donkergrijs matig humeus zwak le-mig fijn zand

donker roodbruin zwak lemig fijn zand

bruin zwak lemig fijn zand

licht geelbruin zwak lemig fijn zand

licht grijsbruin zwak lemig fijn zand.

GHG 35 cm, GLG 150 cm - mv.

Bewortelbaar tot 40 cm.

Opmerking: Profiel bestaat tot 75 cm uit jong dekzand, daarna uit oud dekzand.

Profielschets nr. 12, kaarteenheid Hn21 g-V Hor. Ap A2 B2g Clg Dlg D2g cm-mv. 0- 20 20- 34 34- 50 50- 68 68- 77 77-140 % humus 6,4 (3-7) 1,4 1,5 0,7 0,4 0,2 % leem 15 (5-15) 9 (5-15) 10 (5-15) 16 (10-20) 7 (5-15) 10 M50

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 12

Omschrijving

160 donker grijsbruin zeer humeus zwak (140-170) lemig fijn zand

170 donker grijsbruin fijn zand (140-180)

155 donkerbruin zwak lemig fijn zand (140-180) met roestvlekken; verkil

155 geelbruin zwak lemig fijn zand met (140-160) roestvlekken; verkil

> 210 bruin okerkleurig grof zand met roeslvlekken

> 210 grijsbruin zwak lemig grof zand mei roeslvlekken.

GHG 15 cm, GLG 140 cm - mv.

Bewortelbaar tot 40 cm.

Opmerking: Profiel bestaat tol 68 cm uil jong dekzand, daarna behoort hel zand lol de Formalie van Slerksel.

Profielschets nr. 13, kaarteenheid Hn21-VI

Hor. cm-mv. % humus % leem

Ap

A2 B2 B3 Cl 0- 27 27- 37 37- 47 47- 70 70-120 3,5 (3-7) 2,7 2,4 1,0 0,5 7 (5-15) 6 (5-15) 6 (5-15) 5 (5-15) 5 (5-15)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 13

M50 Omschrijving

150 donker grijsbruin malig humeus fijn (140-170) zand

150 grijsbruin fijn zand (140-170)

145 donker roodbruin fijn zand (140-170)

140 bruin okerkleurig fijn zand

(140-170)

135 lichl grijsbruin fijn 'zand. (120-160)

GHG 70 cm, GLG 180 cm - mv.

(39)

Profielschets nr. 14, kaarteenheid Hn21-VI % leem 11 (5-15) 10 (5-15) 11 (5-15) 17 (15-20) 39 (20^0) ' Hor. Ap B2 B3 Cllg C12g cm-mv. 0- 29 29- 37 37- 48 48- 70 70-120 % h i 3,9 (3-7) 2,5 1,5 0,9 0,5 M50

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 14 Omschrijving

150 donkergrijs matig humeus zwak le-(140-170) mig fijn zand; heterogeen

150 donker roodbruin fijn zand (140-170)

155 geelbruin zwak lemig fijn zand (140-170)

160 licht grijsgeel zwak lemig fijn zand (140-170) met roestvlekken

160 flets olijfbruin sterk lemig fijn zand (130-160) met roestvlekken.

GHG 70 cm, GLG 200 cm - mv.

Bewortelbaar tot 45 cm.

i

Opmerking: Profiel bestaat tot 70 cm uit jong dekzand, daarna uit oud dekzand.

Profielschets nr. 15, kaarteenheid Hn21-VI Hor. Al A2 B2 B3 Cl cm-mv. % humus O- 5 5- 20 20- 30 30- 50 50-120 4 (3-7) 2,6 2,0 0,8 0,4 % leem 14 (5-15) 14 (5-15) 16 (5-30) 10 (5-15) 11 (5-15) M50 120 (120-170) 125 (120-170) 120 (120-170) 130 (120-170) 120 (120-170)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 15 Omschrijving

zwart matig humeus zwak lemig fijn zand

donkergrijs matig humeus zwak le-mig fijn zand

donkerbruin zwak lemig fijn zand bruin zwak lemig fijn zand lichtbruin zwak lemig fijn zand.

GHG 60 cm, GLG 185 cm - mv. Bewortelbaar tot 30 cm.

Opmerking: Het profiel bestaat geheel uit jong dekzand en ligt onder bos.

Hn23 Veldpodzolgronden; lemig fijn zand

KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond Code GHG cm-mv. Hn23-III Hn23£-III Hn23(-III Hn23-V Hn23£-V Hn23g-l>-V Hn23f-V Hn23-V* Hn23#-V* Hn23/-V* Hn23-VI Hn23g-VI Hn23f-VI Hn23f-t>-VI Hn23-VII 5- 10- 25-1 25- 40-25 25 25 40 40 40 40 40 40 40 40 40 80 80 80 80 100-140 GLG cm-mv. 90-110 90-110 90-110 140-200 140-180 140-180 140-200 140-200 140-180 140-200 140-200 140-200 160-200 160-200 160-200 160-200 200-300 Bewortel- dikte bare cm diepte cm 40-60 40-60 40-60 40-60 40-60 40-70 40-60 40-60 40-60 40-60 40-60 30-60 40-60 40-60 40-60 30-70 40-60 15-30 15-30 15-30 20-30 20-30 20-40 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20^0 20-30

humus lutum leem

4-8 4-8 4-8 4-8 4-8 3-6 4-8 4-8 4-8 4-8 4-8 2-5 3-6 3-5 3-5 1-4 3-5 20^10 20-40 20-40 20^0 20^0 , 20^40 20^0 20^0 20^tO 20^0 20^10 20-40 20^0 20-40 20^10 M50 ; Mm ~ i 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 naiKKiass e Profielschet s i 16 17,18 19 20

(40)

Deze gronden zijn ontwikkeld in oud dekzand. In tegenstelling tot gronden die ontstaan zijn in jong dekzand, zijn deze gronden vrij vlak gelegen. Tot 100 cm diepte, plaatselijk dieper, is het zand zeer fijn en sterk of zeer sterk lemig. Hieronder ligt fluvioperiglaciaal zand dat leemarm of zwak lemig en matig fijn is. Op veel plaatsen worden kryoturbate vervormingen in de ondergrond aangetrof-fen, waardoor de textuur pleksgewijs sterk kan verschillen.

De podzolering is in deze gronden in het algemeen zwakker en minder diep dan in de leemarme en zwak lemige veldpodzolgronden. Dit heeft tot gevolg dat op plaatsen waar door ploegen een deel van de B2-laag in de bouwvoor is opgeno-men, de gronden geen duidelijke podzol-B meer hebben en als gooreerdgronden (pZn23) worden aangeduid. Tussen Vessem en Duizel zijn om die reden kaartvlak-ken aangegeven met de associatie Hn23/pZn23.

In de omgeving van de Feldbiss wordt op veel plaatsen grof zand soms met grind-en/of kleilagen, behorende tot de Formatie van Sterksel, binnen 120 cm diepte aangetroffen. Op de bodemkaart is dit aangegeven met de toevoeging ...g. Plaatselijk vindt men zandige leemlagen (loss) in de ondergrond (toevoeging ...t). De afgegraven (toevoeging ^) en de vergraven (toevoeging -O) gronden hebben een bovengrond die sterk wisselt in dikte en in het organische-stofgehalte.

Profielschets nr. 16, kaarteenheid Hn23-V Hor. cm-mv. % humus % leem

Apg B2 0,9 B3 Cllg C12g O- 20 20- 32 32- 55 55- 68 68-120 6,3 (4-8) 3,3 0,5 0,3 34 (20-40) 17 (15-40) 28 (20-40) 54 (50-70) 15 (10-20) M50 130 (120-150) 125 (120-150) 120 (120-150) 130 (120-150)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 16 Omschrijving

donker grijsbruin zeer humeus iets roestig zeer sterk lemig fijn zand roodbruin zwak lemig fijn zand geelbruin sterk lemig fijn zand grijsbruine roestige zandige leem; kryoturbaat vervormd

licht geelbruin roestig zwak lemig fijn zand.

GHG 10 cm, GLG 140 cm - mv. Bewortelbaar tot 50 cm.

Opmerking: Het profiel bestaat tot 55 cm uit oud dekzand, daarna uit fluvioperiglaciaal materiaal.

Profielschets nr. 17/kaaneenheid Hn23/-V Hor. cm-mv. % humus % leem

AP

B2 B3 Cllg ,C12g C13g 0- 30 30- 45 45- 60 60- 75 75-110 110-120 4,6 (4-8) 3,9 1,5 0,7 0,8 0,3 34 (20-40) 31 (20-40) 14 (10-40) 12 (10-20) 57 (50-70) 120 (120-150) 120 (120-150) 130 (120-150) 160 (140-160) (5-15)

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 17 M50 Omschrijving

donkerbruin matig humeus zeer sterk lemig fijn zand

donkerbruin sterk lemig fijn zand geelbruin zwak lemig fijn zand fletsgeel iets roestig zwak lemig fijn zand

licht grijsbruine roestige zandige leem

170 fletsgeel fijn zand; kryoturbaat ver-vormd.

GHG 10 cm, GLG 200 cm - mv. Bewortelbaar tot 60 cm.

(41)

Profielschets nr. 18, kaarteenheid Hn23/-V Hor. cm-mv. % humus % leem

GHG 20 cm, GLG 200 cm - mv. Bewortelbaar tot 45 cm. M50

AP

B2 C l l C12 C13 0- 20 20- 45 45- 70 70-100 100-120 5,1 (4-8) 2,6 1,0 0,7 1,1 29 (20-40) 33 (20-40) 25 (20-40) 37 (20-40) 70 (50-75) 125 (120-150) 130 (120-150) 130 (120-150) 155 (120-160) 125

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 18 Omschrijving

donker grijsbruin zeer humeus sterk lemig fijn zand

donkerbruin zeer sterk lemig fijn zand

grijsbruin sterk lemig fijn zand geelbruin zeer sterk lemig fijn zand lichtgrijze zandige leem.

Profielschets nr. 19, kaarteenheid Hn23/-V* Hor. Ap B2 Cllg C12g cm-mv. 0- 30 30- 50 50- 70 70-120 % humus 4,7 (4-8) 2,8 0,8 % leem 32 (20^tO) 26 (20-40) 38 (20-W) 59 (50-70) M50

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. Omschrijving

130 zwart matig humeus sterk lemig fijn (120-150) zand

135 donkerbruin vlekkig sterk lemig fijn (120-150) zand

.135 lichtbruin roestig zeer sterk lemig (120-150) fijn zand

125 bruin okerkleurige zandige leem; kryoturbaat vervormd en vermengd met zwak lemig dekzand. GHG 25 cm, GLG 170 cm - mv.

Bewortelbaar tot 50 cm.

Opmerking: Als gevolg van kryoturbate vervormingen komen in de ondergrond grote textuurver-schillen voor.

Profielschets nr. 20, kaarteenheid Hn23-VI Hor. Ap B2 C l l g C12g C13g cm-mv. 0- 28 28- 40 40- 70 70- 80 80-120 % humus 5,9 (3-6) 4,2 1,0 0,4 0,2 % leem 24 (20-40) 28 (20-40) 29 (20-40) 33 (20-40) 13 (10-20) M50

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 20 Omschrijving

140 donkerbruin zeer humeus sterk le-(120-150) mig fijn zand

145 donkerbruin sterk lemig fijn zand (120-150)

145 lichtbruin sterk lemig fijn zand met (120-150) roestvlekken

140 geel okerkleurig iets roestig zeer (120-150) sterk lemig fijn zand

145 geel okerkleurig roestig zwak lemig (120-150) fijn zand.

GHG 65 cm, GLG 200 cm - mv. Bewortelbaar tot 40 cm.

Opmerking: Profiel ligt in een gebied waar deze gronden een associatie vormen met die van eenheid

PZn23.

(42)

Hn30 Veldpodzolgronden; grof zand KAARTEENHEDEN Code Hn30-III* -IV -V -V* -VI -VII GHG cm-mv. 25- 40 40- 60 10- 40 25- 40 40- 80 100-140 GLG cm-mv. 90-110 100-120 130-150 130-150 150-170 180-210 Bewortel-bare diepte cm 40-50 40-50 40-50 40-50 40-50 40-50 Humushoudende bovengrond dikte cm 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 humus lutum % % 4-8 3-6 3-8 3-8 3-5 3-5 leem % 5-20 5-20 5-20 5-20 5-20 5-20 M50 Min >210 >210 >210 >210 >210 >210 2 J u<-* Cfl .,* 'S M IS

•a g

s2 £

21 22

Deze gronden vindt men in de omgeving van de Feldbissbreuk en de Rijenbreuk. De grove, soms grindhoudende zanden behoren tot de Formatie van Sterksel. Op diverse plaatsen worden onder de bouwvoor of iets dieper, kryoturbate verschijn-selen aangetroffen en soms zavel- of kleilagen.

In het algemeen is de podzol-B sterk ontwikkeld en op veel plaatsen enigszins verkil. De overgang naar de C-horizont, die soms vrij veel roest bevat, verloopt geleidelijk.

Profielschets nr. 21, kaarteenheid Hn30-III* Hor. cm-mv. % humus Ap B2 Cl G O- 30 5,9 (4-8) 30- 50 1,6 50-110 0,7 110-120 % leem 17 (5-20) 6 (5-20) 3 (3-10) 3 (3-10) M50 >210 >210 >210 >210

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 21 Omschrijving

zeer donker grijs zeer humeus zwak lemig grof zand

donkerbruin grof zand licht grijsbruin grof zand grijs gereduceerd grof zand.

GHG 25 cm, GLG 110 cm - mv. Bewortelbaar tot 40 cm.

Opmerking: Profiel bestaat geheel uit afzettingen van de Formatie van Sterksel.

Profielschets nr. 22, kaarteenheid Hn30-VII Hor. (A+B)p B2 B3 Cll C12g cm-mv. 0- 19 19- 28 28- 42 42- 50 50-120 % humus 4,2 (3-5) 1,9 0,8 0,5 0,4 %leem 18 (5-20) 5 (5-20) 3 (5-20) 2 (2-10) 3 (2-10) M50 >210 >210 >210 >210 >210

Analyse, zie aanhangsel 2, nr. 22 Omschrijving

donker roodbruin matig humeus sterk lemig grof zand

donker roodbruin grof zand met humusfibers

bruin grof zand geelbruin grof zand

lichtbruin grof zand met enkele roestvlekken.

GHG 120 cm, GLG 200 cm - mv. Bewortelbaar tot 50 cm.

(43)

LAARPODZOLGRONDEN

cHn21 Laarpodzolgronden; leemarm en zwak lemigfijn zand KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond Code GHG GLG Bewortel-cm-mv. Bewortel-cm-mv. bare diepte cm cHn21-V 10- 40 150-180 50-70 -V' 25- 40 150-180 50-70 cHn21/-V* 25- 40 150-180 40-70 cHn21-VI 40- 80 170-200 50-70 cHn21g-VI 40- 80 170-200 50-70 cHn2U-VI 40- 80 170-200 50-70 cHn21^-VI 40- 80 170-200 40-70 cHn21-VII 100-140 180-220 50-70 cHn21g-VII 100-140 180-200 50-70 cHn2H>-Vn 100-140 180-220 40-80 cHn21-VII*> 140 200-250 50-70 dikte cm 40 40 40 40 40 40 40-50 40 40 40-50 40 humus lutum % % 4-5 4-5 4-5 3-5 3-5 3-5 2-4 3-4 3-4 2-4 3-4 leem % 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 5-15 M50 | M™ - = 3 *4 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 140-160 Profielsc l 23

Deze gronden liggen in kleine en grote oppervlakten verspreid over het gehele gebied.

De donkere humushoudende bovengrond heeft weinig variatie in dikte en humus-gehalte. Meestal is de bouwvoor (Aanp) donkerder van kleur en heeft een hoger humusgehalte dan de onderliggende laag (Aan2 of Alb). De roodbruine B2-horizont is op sommige plaatsen enigszins verkit. Na een geleidelijke overgang (B3) begint op 60 a 100 cm diepte de lichtgrijze Cl-horizont, die soms enige roest bevat.

Een groot deel van deze gronden bestaat tot ten minste 120 cm diepte uit zwak lemig fijn zand (jong dekzand). In de omgeving van de Feldbiss en de Rijenbreuk wordt in enkele gebieden binnen 120 cm grof zand en grind van de Formatie van Sterksel (toevoeging ...g) aangetroffen. Plaatselijk komt zandige leem (loss) voor binnen 120 cm diepte (toevoeging ...?).

Een paar gebiedjes zijn afgegraven (toevoeging y) of vergraven (toevoeging -O).

Profielschets nr. 23, kaarteenheid cHn21-VI Hor. cm-mv. % humus % leem Aanp O- 25 Aan2+Alb25- 40 40- 50 50- 60 B2b B3b Clb 4 (3-5) 4 (3-5) l l 60-120 15 (5-15) 15 (5-15) 15 (5-15) 15 (5-15) 10 (5-15) M50 140 (140-160) 140 (140-160) 140 (140-160) 140 (140-160) 150 (140-160) Omschrijving

zeer donker grijsbruin matig hu-meus zwak lemig fijn zand donker grijsbruin matig humeus zwak lemig fijn zand

roodbruin zwak lemig fijn zand geelbruin zwak lemig fijn zand fletsgeel zwak lemig fijn zand.

GHG 60 cm, GLG 180 cm - mv. Bewortelbaar tot 55 cm.

(44)

cHn23 Laarpodzolgronden; lemig fijn zand KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond „ Code cHn23-V cHn23/-V cHn23-V* cHn23/-V* cHn23-VI cHn23f-VI GHG cm-mv. 10-40 10-40 25-40 25-40 40-80 40-80 GLG cm-mv. 130-170 130-170 130-170 130-170 170-200 170-200 Bewortel-bare diepte cm 50-70 50-70 50-70 50-70 50-70 50-70 dikte cm 40 40 40 40 40 40 humus lutum % % 3-5 3-5 3-5 3-5 3-4 3-4 leem % 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 20-30 on M50 | 'un 73 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 VI

J!

•s

"o3 £ i 24

1 Komt alleen voor in associatie met eenheid cHn23f-VI.

Deze gronden komen voor in oud dekzand en liggen verspreid over het gehele gebied.

De humushoudende bovenlaag vertoont weinig variatie in dikte en in het orga-nische-stofgehalte. Onder deze bovengrond treffen we een ca. 10 cm dikke, donkerbruine B2-horizont aan, die via een bruine B3-horizont geleidelijk overgaat in een Cl-horizont.

De dikte van het lemige zandpakket is 60 a 80 cm. Hieronder is het fijne zand veelal zwak lemig en gelaagd en op sommige plaatsen kryoturbaat vervormd. Waarschijnlijk is dit fluvioperiglaciaal materiaal.

Plaatselijk komt zandige leem (loss) in de ondergrond voor (toevoeging ...t). Profielschets nr. 24, kaarteenheid cHn23-VI

Hor. cm-mv. % humus % leem Aanp O- 30 Aan+Alb 30- 40 B2b 40- 50 B3b 50- 60 C l l b 60-80 C12b 80-120 4 (3-4) 4 l 0,5 20 (20-30) 20 (20-30) 25 (20-30) 25 (20-30) 20 (20-30) 15 (10-20) M50 140 (120-150) 140 (120-150). 130 (120-150) 130 (120-150) 140 (120-150) 150 (140-160) Omschrijving

zeer donker grijsbruin matig hu-meus sterk lemig fijn zand donker grijsbruin matig humeus sterk lemig fijn zand

donkerbruin sterk lemig fijn zand geelbruin sterk lemig fijn zand fletsgeel sterk lemig fijn zand lichtgrijs zwak lemig fijn zand; kryoturbaat vervormd.

GHG 50 cm, GLG 200 cm - mv. Bewortelbaar tot 60 cm.

HAARPODZOLGRONDEN

Hd21 Haarpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand KAARTEENHEDEN Humushoudende bovengrond Code GHG cm-mv. GLG cm-mv. Bewortel-bare diepte cm dikte cm humus lutum % % leem % M50 Mm 0» IJ M 0 W r/t M "u 73 1 £ £

(45)

Gronden van deze eenheid worden in dit gebied veelvuldig aangetroffen. Ze zijn ontwikkeld in jong dekzand en hebben diepe grondwaterstanden (Gt VII en VII*).

Onder de 5 a 30 cm dikke, zwarte, matig tot zeer humeuze A-1-horizont ligt meestal een 5 a 15 cm dikke, grijze, humusarme loodzandlaag (A2). Daaronder volgt een ca. 5 cm dikke, zwarte B2h-horizont die 7 a 12% organische stof bevat.

?••-#

. T 'i

-f

. > jy

Foro Stiboka R30-22 Aft}. 18 Profiel van een haarpodzolgrond in jong dekzand II, Hd21-VII*

(Al+A2)p O - 1 5 cm B2h 15 - 20 cm B22 20 - 30 cm Cl l 30-45 cm C12 45 - 80 cm

zeer donker grijs (10YR3/1) matigihumeus leemarm matig fijn zand met veel loodzandkorrels; scherpe overgang naar

zwart (7.5YR2/1) humusrijk leemarm matig fijn zand; onregelmatig overgaand in

donker roodbruin (5YR2/3) matig humusarm leemarm matig fijn zand; onregelmatige overgang naar

geelbruin (10YR5/4) leemarm matig fijn zand met grillig verlopende fibers; zeer geleidelijke overgang

licht geelbruin (10YR6/4) leemarm matig fijn zand met enkele on-duidelijk fibers.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de proef werden 25 resistente planten (verder aangeduid als &#34;onderstammen&#34;) gebruikt afkomstig van een zaadfirma en 25 tomateplanten van het ras Ailsa Craig.. Zowel

Voor de stuw bezinkt veel vuil of het wordt ?fgobroken.Als het water over de stuw valt(l m.verval) en daarna door een ondiep beekgedeelte met stukken stenige bodem stroomt, kan

Daarnaast zijn deze vijf verantwoor- delijk voor 93% van de verwantschap in de huidige populatie en voor 93% van de gemiddelde inteeltcoëfficiënt..

Dat houdt onder meer in dat als een aankoop- of opdrachtencentrale gebruikmaakt van een algemeen register van de aanbestedende diensten of categorieën daarvan, zoals de

De aanvragen voor een numerus fi xus bij Biotechnologie en Moleculaire levenswetenschappen zijn door minister Jet Bussemaker van On- derwijs gehonoreerd.. Voeding en ge-

De effecten op de macrofauna zijn gemeten op vijf suppletielocaties (Z1 t/m Z5) (Figuur 1.1, Bijlage 1). De metingen vonden plaats van 14 t/m 22 oktober 2014, circa vier maanden na de

Op het eerste gezicht lijken de maatregelen die buitendijkse ruimte inhouden voor (ondiepe) slibafvang interessant, maar in tweede instantie moet naar ons idee geconstateerd worden

Van het totale gebruik van landbouwgrond voor de Nederlandse consumptie in 2010 lag ruim een miljoen hectare (20 procent) in Nederland, 1,8 miljoen hectare (35 procent vooral