• No results found

Een systeem van standaard-pF-curven van het gebied Deurne met introductie van de factor relatieve dichtheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een systeem van standaard-pF-curven van het gebied Deurne met introductie van de factor relatieve dichtheid"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

NN31545.0873

januari 1978 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

Wageningen

EEN SYSTEEM VAN SIANDAARD-pF-OJRVEN VAN HET GEBIED UEURNE MET INTRODUCTIE VAN DE FACTOR RELATIEVE DICHTHEID

BIBLIOTHEEK BE HAAFF

DroevendatJsesteeg 3a

Postbus 241

6700 AE Wageningen

ing. H. Fonck Droevendaüsesteeg 3a

Postbus 241

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemidde-len, dus geen officiële publLkaties.

Hun inhoud varieert sltrk en kan zowei betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, ais op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In dt meeste gevallen ?ullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoe's. nou, niet is

afgesloten-Bepaalde nota's komea niet voor verspreiding buiten het Instituut in aarimerk.ing /

IWOJÏJS

1 3 FEB. 1998

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

0000 0941 1477

(2)

I N H O U D

b i z ,

INLEIDING 1

STRUCTUUR EN DICHTHEID 2 PORIËNVOLUME EN VOLUMEGEWICHT 10

BEWERKING VAN DE GEGEVENS 13

VEREFFENINGSRESULTAAT 15 BESCHRIJVING VAN DE DICHTHEIDSINVLOED 35

DE pF-STANDAARDCURVEN 37 ENKELE BIJZONDERHEDEN 38

CONCLUSIE 44 LITERATUUR 46 BIJLAGEN

(3)

INLEIDING

In nota 854 is aan de hand van vereffeningsresultaten van pF-monsters uit een klei- en uit een zandgebied aangetoond, dat er een verband bestaat tussen de profielkenmerken humus- en slibgehalte enerzijds en de parameters die de pF-rechte beheersen anderzijds.

Daarmee is een vastere basis gegeven aan het streven naar een systeem van standaard-pF-curven.

In bovengenoemde nota is reeds aangeduid, dat het mogelijk zou kunnen zijn om een stap verder te gaan en het verband tussen profiel-kenmerken en pF-parameters te onderzoeken op de mogelijkheid tot

structuurbeschrijving.

Bij de talloze pF-curven, die gebruikt zijn zowel bij de tot standkoming van nota 854 als in de jaren daarvoor, zijn vele aan-wijzingen verkregen, die er op duiden dat de factor structuur ook

invloed uitoefent op de waarde van de pF-parameters. Verschillende malen is namelijk gebleken, dat monsters met dezelfde granulaire

samenstelling nä vereffening een pF-rechte opleverden met verschil-lende waarden voor de parameters. Op grond van aanvulverschil-lende profiel-beschrijvingen kan vrijwel steeds worden aangenomen, dat dergelijke variaties in parameterwaarden terug te voeren zijn op

structuur-invloeden. Indien nu kan worden aangetoond dat deze veronderstelling op waarheid berust dan kunnen geregistreerde variaties in pF-parameter-waarden bij overigens gelijkblijvende granulaire samenstelling van de vereffende pF-monster-analyseresultaten gebruikt worden om structuur-verschillen vast te leggen. Het is zeker niet uitgesloten, dat een

dergelijke poging te hoog gegrepen blijkt te zijn en dat slechts de invloed van een deel van de structuur, bijvoorbeeld de pakkingsdicht-heid, kan worden aangetoond.

(4)

Monsters die voor een dergelijke bewerking worden gebruikt, dienen aan bepaalde eisen te voldoen. Behalve de eis, dat de

humus- en slibgehalten voldoende spreiding vertonen, dient tevens als eis gesteld te worden, dat van elk monster het volumegewicht bepaald is. Dit staat in verband met de te kiezen manier van registratie van structuur c.q. dichtheidsverschillen.

Een bemonsterd gebied, dat aan deze eisen in voldoende mate tegemoet lijkt te komen is het proefgebied Deurne. Bovendien zijn in dit proefgebied nog meer analyses verricht zoals C/N-quotient, verzadigingsgraad, kalkfactor, IJzer, U- en H-cijfer. Het is niet onmogelijk dat deze laatste analyses een ondersteuning kunnen betekenen van een aan te tonen verband tussen structuur en dichtheid en pF-parameterwaarden.

De introductie van de factor structuur in de bewerking van beschikbare pF-curven om tot een systeem van pF-standaard curven te geraken, berust op een erkenning van de overweging, dat de vorm van een pF-curve niet alléén door een textuurgegeven wordt beheerst en kan daardoor tot gevolg hebben, dat een tot nu toe steeds

aan-wezige spreiding van de vereffeningsresultaten, beduidend afneemt.

STRUCTUUR EN DICHTHEID

Voor een goed begrip van wat in dit verband onder structuur-invloed moet worden verstaan, lijkt het zinvol deze factor nog eens duidelijk te omschrijven.

Bodemstructuur is de ruimtelijke rangschikking van de elemen-taire bodemdeeltjes en hun eventuele aggregaten, alsmede die van de holten.

Het is dus een wezenlijk andere benadering van profielbeschrij-ving dan door middel van de textuur die slechts de korrelgrootte-verdeling van de minerale delen aangeeft, zonder informatie te verschaffen over de vraag hoe de bodemdeeltjes onderling zijn gerangschikt.

De tot nu toe gevolgde werkwijze bij het ontwerpen van een systeem van standaard-pF-curven, was, dat de bij de vereffening

(5)

verkregen parameterwaarden in verband gebracht worden met profiel-kenmerken (tot nu toe alleen % slib en % humus). Kleine

ver-schuivingen van de door vereffening verkregen parameterwaarden teneinde de beoogde samenhang te verkrijgen, konden voorkomen, waarbij er op gelet werd de verschuiving zodanig te kiezen dat de afwijking ten opzichte van de analyses zo gering mogelijk bleef. De verschuiving bleek veelal slechts tot gevolg te hebben dat de -afwijking ten opzichte van de analyse resultaten niet toe- of afnam doch bij een andere pF-waarde ging optreden.

Indien in een dergelijk systeem de invloed van structuur moet worden nagegaan, is het wenselijk, dat deze factor in een of andere vorm als bepalingsresultaat aan de bewerking wordt toegevoegd. In dit vooralsnog experimentele stadium is het echter niet wenselijk de structuur eenvoudig als een restfactor op te vatten, omdat van te voren niet bekend is welk deel van de door vereffening verkregen parameterwaarden op rekening dient te komen van bovengenoemde verschuiving, welk deel de structuur representeert en welk deel eventueel samenhangt met een tot nu toe nog niet in de bewerking op-genomen factor bijvoorbeeld het U-cijfer. De nog steeds aanwezige restspreiding is het gevolg van een factorencomplex dat pas later na opgedane ervaring in voldoende mate kan worden onderkend, maar dat zeker niet zonder meer aan structuur alléén mag worden toege-schreven.

Structuur als zodanig is echter geen meetbare factor en kan derhalve niet in cijfervorm aan de bewerking worden toegevoegd. Er dient dus te worden omgezien naar een vorm van structuurbeschrij-ving die wellicht als een functie van de structuur kan worden

be-schouwd en wel aan de gestelde eis van meetbaarheid voldoet. Voor humeuze zandgronden lijkt aan deze eis te kunnen worden voldaan door de r e l a t i e v e d i c h t h e i d zoals die door HUIZINGA (1948) is geïntroduceerd en door SCHOTHORST (1963, 1968)

is uitgewerkt.

Door de laatste wordt de relatieve dichtheid gedefinieerd als de in procenten uitgedrukte verhouding tussen het verschil van het maximale schijnbaar specifiek volume en het aanwezige schijnbaar specifiek volume, en het verschil tussen het maximaal en minimaal

(6)

schijnbaar specifiek volume

V - V

Dr = m a* -x 100% (1)

max min (SCHOTHORST, 1968)

Een en ander behoeft wel enige toelichting. Bij elke laag in een bodemgebied kan een minimale en een maximale dichtheid onder-scheiden worden. Hieronder moet worden verstaan de meest losse

respectievelijk de meest dichte pakking die bij een bepaald organisch stofgehalte onder natuurlijke omstandigheden kan voorkomen.

Het schijnbaar specifiek volume wordt vastgesteld door

V = nV + mV (2) n m

waarin: V = schijnbaar specifiek volume van 1 gr. organische stof en V van minerale delen,

m

Bij maximale dichtheid geldt:

V = nV + mV (3) max nmax mmax

en bij minimale dichtheid:

V . = nV . + mV . (4) min nmin m m m

3 Aangezien het droog volume gewicht Wd = (n+m) g/cm

waarin n = gewicht organische stof en m dat van de minerale delen, is

n = hWd (5) en

hWd

m

"TOF

*

*

De verschillende waarden voor de grootheden, die aan de orde zijn bij minimale en maximale dichtheid zijn verzameld in de vol-gende tabel:

(7)

Tabel 1

Dichtheid Org.stof in % Dr.Vol.gew.

fi/cm Wd Schijnbaar spec.vol. V = Wd Poriën-volume V min (= V ) max max (= V . ) m m 0 100 0 100 1,60 0,18 1,85 0,30 0,63 5,56 0,54 3,32 = V m = V n = V m = V n max max min min 0,40 0,88 0,30 0,80

Door substitutie van (3) en (4) kan (1) nu geschreven worden als Dr nV + mV - V n max m max nV +"mV - nV '. + "mV ~ n max m max n m m m m m x 100 % (IA) of Dr = 5,56 n + 0,63 m - 1 (5,56 n + 0,63 m) - (3,32 n + 0,54 m)

en door substitutie van (5) en (6) wordt (IB) 100 4,93 h + 63 -Dr = Wd 2,15 + 9 x 100 (IB) (IC)

Hoewel de relatieve dichtheid tot nu toe in de praktijk meestal alleen gebruikt werd voor de karakterisering van bovengrond bijvoor-beeld voor de berekening van de draagkracht, lijkt een toepassing voor lagen meer in de ondergrond niets in de weg te staan.

De relatieve dichtheid, die de verhouding aangeeft van de dicht-heid van een gegeven grond ten opzichte van de minimale respectieve-lijk de maximale dichtheid, is weliswaar sterk toegespitst op de bepalingswij ze van de maximale en de minimale dichtheid, die geheel op bepaling van de draagkracht is gebaseerd, maar dit hoeft voor een ruimere toepassing geen bezwaar te zijn , mits de toepassing

(8)

geschiedt op profielen, die aan de oorspronkelijke omschrijving voldoen. Aangezien de oorspronkelijke omschrijving slechts: humeuze zandgronden luidt, lijkt aan deze eis te zijn voldaan. De grenzen van maximale en minimale dichtheid zijn overigens

2 wel vastgelegd in metingen van de draagkracht S (in kg/cm )

max. dichtheid

S = > 12 kg/cm bij pF 0,4 min. dichtheid

S = < 2 kg/cm bij pF 2,0 - 2,3

Het verband tussen humusgehalte, gehalte aan mineralen, en dichtheid is weergegeven in fig. 1 en tussen humusgehalte, volume-gewicht en dichtheid in fig. 2.

M i n e r a l e n in g r / 1 0 0 c m ' 1 8 0

2 0 24 2 8 32 o r g a n i s c h e s t o f i n g r / 1 0 0 c m

Fig. 1. Verhouding tussen hoeveelheid minerale delen en organische stof voor verschillende waarden van het humusgehalte voor pF 0,4 en pF 2,0 - 2,3

(9)

Organisch stotgehalte ( h )

76 maximaal resp. minimaal poriënvolume

140 160 1S0 vclumegewicht (100 cmJ;

Fig. 2. Verhouding tussen het humusgehalte en het volume-gewicht bij minimale en maximale dichtheid

Wanneer een dergelijke relatie onderzocht wordt voor de gegevens afkomstig uit het gebied Deurne, ontstaat fig. 3.

In deze figuur is van alle geanalyseerde grondmonsters het humus-gehalte uitgezet tegen het volumegewicht. Van elk punt in deze figuur kan met behulp van formule (1 C) de relatieve dichtheid worden be-rekend. Wanneer punten met eenzelfde relatieve dichtheid met elkaar zouden worden verbonden, zou een dergelijke figuur ontstaan als fig. 2.

Teneinde na te gaan in hoeverre de relatieve dichtheid een factor is, die invloed uitoefent op de waarde van de parameters die de pF-rechte bepalen en in hoeverre deze factor in staat is de tot nu toe

steeds aanwezige spreiding in de vereffeningsresultaten te verklaren, staan twee wegen open:

(10)

d i c h t « k l a s s e 1 ,^°°^.°o °oo o klasse 1 0 8 6 - 1 2 5 • klasse 2 0.65-0.85 A klasse 3 Q37-Q62 * klasse 4 Q20-Q36 (zie tabel 2 blz.9) 0,7 0,8 0,9 10 V l3 1,4 1.5 1,6 17 1,8 1,9 vol. g e w

Fig. 3. Indeling van het beschikbare materiaal in vier numeriek gelijke klassen met als begrenzing lijnen van gelijke relatieve dichtheid

(11)

A. de relatieve dichtheid als zodanig in de bepaling van de samenhang met de profielkenmerken mee laten spelen

B. het basismateriaal verdelen in relatieve dichtheidsklassen, waarin de vereffening en de bepaling van de samenhang met de profielkenmerken per klasse apart wordt uitgevoerd.

Eerstgenoemde methode lijkt in dit vooralsnog experimentele stadium niet de meest perspectief biedende. Er zijn al vier

parameters, waarvan het verband met de profielkenmerken moet worden nagegaan (b, p, Av en Pas) en de introductie van een

vijfde lijkt bij de beperkte hoeveelheid basismateriaal de kans op succes nadelig te kunnen beïnvloeden.

Daarom is de voorkeur gegeven aan de laatstgenoemde methode namelijk de indeling in klassen. Daartoe is het aanwezige basis-materiaal opgesplitst in een viertal relatieve dichtheidsklassen. Het getal vier is een compromis tussen de wens om binnen de klassen voldoende spreiding in profielkenmerken te houden en de eis om binnen de klassen de afwijking van het klasse gemiddelde niet te groot te doen zijn.

De indeling is als volgt:

Tabel 2. Relatieve dichtheidsklassen

Klasse Aantal Relatieve dichtheid

I II III IV

In de lijsten, die als bijlage zijn bijgevoegd en waarin de volledige basisgegevens naast alle bewerkingsresultaten zijn gegeven, komt een kolom voor, waarboven staat: zie ook no.

Hierin staat aangegeven waar een duplo monster te vinden is, wanneer 45 43 43 43 grootste 1,25 0,85 0,62 0,36 kleinste 0,86 0,65 0,37 -0,20 gemidde 1,025 0,258 0,509 0,153

(12)

dit in een andere relatieve dichtheidsklasse is terechtgekomen. Uit de frequentie waarmee dit optreedt, kan men afleiden, dat duplo-monsters kennelijk nogal eens van relatieve dichtheid verschillen en dan ook verschillend verlopende pF-curven behoren

te representeren. Als extreem voorbeeld moge dienen no. 9 uit klasse I, waarvan het duplo-monster voorkomt in klasse IV

Vol.gew. Dr P b Av Pas Klasse I no. 9 184,9 1,10 0,702 0,253 4,57 31,1

IV no.14 159,5 0,22 0,752 0,254 4,95 39,5 Dergelijke frequent voorkomende verschillen maken de waarde van een duplo-bemonstering op zijn minst discutabel.

Deze verschillen zijn inhaerent aan de monstername en waarschijn-lijk het gevolg van het nalaten van de vereiste zorgvuldigheid. Aan de andere kant maken deze verschillen ons attent op de overweging dat men zich vertrouwd zal moeten maken met de idee, dat een bodem-profiel niet onverbrekelijk verbonden is met ëén pF-curve, doch dat dichtheidsveranderingen grote wijzigingen in het beloop van vooral de natte tak van de bijbehorende pF-curve teweeg kunnen brengen.

PORIËNVOLUME EN VOLUMEGEWICHT

Dichtheidsverschillen worden het sterkst weerspiegeld in het poriënvolume en het volumegewicht.

Het droog volumegewicht (Wd) geeft het gewicht van de grond weer in ongestoorde toestand na droging bij 105 C per volume-eenheid

(gr/cm ).

Het poriënvolume hangt met het volumegewicht samen volgens:

Vp = 100 - ^ (7)

waarin:

Vp = poriënvolume

(13)

Het soortelijk of specifiek gewicht (y) is het gewicht van een bepaaldevolume-eenheid vaste delen in verhouding tot eenzelfde volume water.

Het S.G. bedraagt voor organische stof 1 ,47

minerale delen 2,66

lutum 2,75 (BOEKEL, 1961).

Voor de berekening van de dichtheid van de vaste delen van de grond staat de volgende formule van BOEKEL ter beschikking:

100 ,„* Y = h 100-h ( 8 )

1,47 + 2,66

waarin:

h = humusgehalte (in vol.%)

Formule (8) kan ook geschreven worden als:

391

Y = 1,19h + 147 ( 8 A )

Door substitutie in (7) ontstaat:

VP= 1 0 0 - W d ( 1 ^ + 1 4 7 ) (9)

waarmee het poriënvolume te berekenen is. Het verband tussen humus-gehalte, poriënvolume en volumegewicht is weergegeven in fig. 4.

In deze figuur kan afgelezen worden in welke mate het poriën-volume bij eenzelfde humusgehalte kan variëren wanneer als gevolg van dichtheidsverschillen de volumegewichten uiteenlopen.

(14)

volumegewicht. 2P0 1,90 1,80 1,70 1,60 1,50 1,4 0 1,30 1,2 0 1,10 1,00 0,90 0,80 0,70 0,60 0.50 lijnen v a n gelijk h u m u s g e h a l t e 25 30 35 40 4 5 50 55 60 65 70 75 8 0 p o r i ë n v o l u m e

F i g . 4. Verhouding t u s s e n poriënvolume en volumegewicht b i j g e l i j k humusgehalte

(15)

BEWERKING VAN DE GEGEVENS

Elke pF-curve is grafisch vereffend. Voor een beschrijving van de wijze waarop dit is geschied wordt verwezen naar nota 149 (FONCK,

1962). Uit de vier aldaar beschreven grafische vereffeningsmethoden is degene gekozen, welke in genoemde nota in hoofdstuk X (blz.34-38) beschreven staat.

Aangezien het niet goed mogelijk is in het bestek een weergave van deze vereffeningsmethode te geven, is een verwijzing naar ge-noemde nota wel op zijn plaats, temeer, omdat daarin ook de gehele fysische en wiskundige achtergrond van het ontstaan van de pF-rechte wordt gegeven.

Elke grafische vereffening mondt tenslotte uit in een pF-rechte volgens de formule

A v - p F , Pl°gV - C-P) l°g (P-v) (10)

Hierin komen drie parameters voor: p, b en Av, terwijl het poriënvolume dat voor de vereffening gebruikt wordt, weliswaar niet geheel onbekend is maar in verband met de mogelijkheid van het optreden van buitencapillaire ruimten of het ontbreken van grote capillaire poriën af kan wijken van het poriënvolume dat bij de analyse gegeven wordt en berekend wordt uit het volumegewicht volgens (7).

In afwijking van laatstgenoemd werkelijk poriënvolume dat met Vp wordt aangeduid, komt het voor de vereffening te gebruiken poriën-volume, dat asymptotisch poriënvolume wordt genoemd, dan ook als P in de formule voor.

De gezochte pF-rechte wordt gevonden bij die combinatie van parameterwaarden waarbij voor elke pF-waarde de afwijking van het vereffende vochtgehalte ten opzichte van het geanalyseerde vocht-gehalte bij dezelfde pF-waarde zo klein mogelijk is.

Dit behoeft niet noodzakelijkerwijs in te houden, dat er maar één juiste vereffening mogelijk is. Een geringe verschuiving de parameterwaarden heeft steeds tot gevolg dat de som van de

afwijkingen ten opzichte van de analyses niet toeneemt of afneemt,

(16)

doch dat de afwijkingen bij andere pF-waarden gaan optreden. Aange-zien er geen enkele zekerheid over bestaat, waar het zwaartepunt van eventuele afwijkingen mag worden verwacht, kan er van worden uitgegaan dat bij elke vereffening meer dan één oplossing mogelijk is, die evengoed voldoet. De bijbehorende parameterwaarden kunnen dan ook binnen, weliswaar enge, grenzen enigszins variëren. Dit is ook van toepassing op het asymptotisch poriënvolume.

Van deze eigenschap is gebruik gemaakt om een samenhang met

profielkenmerken tot stand te brengen. Alle vereffeningsresultaten zijn per relatieve dichtheidsklasse bijeengebracht. Vervolgens zijn voor alle parameters afzonderlijk de verkregen waarden in verband gebracht met de profielkenmerken.

Hiervoor zijn het humus- en het slibgehalte genomen. Dit is gedaan omdat deze bepalingen vrijwel altijd de pF-analyses vergezellen en bovendien eventueel na enige training schattenderwijs vast te stellen zijn. Het is niet onmogelijk dat er nog andere factoren als U- of

M-cijfer van invloed zijn, maar deze worden lang niet altijd bepaald. Wanneer dus op grond van humus- en slibgehalte alléén reeds een over-tuigend verband zou kunnen worden aangetoond, zou dit zeker de voor-keur verdienen.

De in eerste instantie verkregen figuren waarin parameterwaarden en profielkenmerken tegen elkaar werden uitgezet gaven reeds in

grote lijnen een samenhang te zien. Hier en daar bleek de samenhang iets te worden verstoord door afwijkende parameterwaarden.

Door gebruik te maken van de eigenschap dat een geringe ver-schuiving van de parameterwaarde alleen het zwaartepunt van de afwijking verlegt zonder de som van de afwijkingen noemenswaard aan te tasten, is het steeds mogelijk gebleken ogenschijnlijk wat afwij-kende eerste vereffeningsresultaten zodanig te herzien, dat tenslotte een verband tussen parameters en profielkenmerken tot stand is gekomen, dat het mogelijk maakt voor een grote verscheidenheid aan humus- en slibgehalten de bijbehorende pF-curven te reconstrueren.

Hierbij dient opgemerkt, dat de gevolgen van elke geringe ver-schuiving van een parameterwaarde terdege is onderzocht door recon-structie van de nieuwe curve en vergelijking met de analyses en het

(17)

eerste vereffeningsresultaat. Wanneer de verschuiving een onaan-vaardbare vergroting van de afwijkingen van de analyses tot gevolg had, is de oplossing gezocht in de richting van een verschuiving van de waarde van een andere parameter of van de waarden van beide.

Deze werkwijze kan tenslotte leiden tot een niet onbelangrijk aspect, namelijk tot de mogelijkheid van het aangeven van de

pF-waarden waar de meeste afwijkingen optreden en waar derhalve een nader onderzoek naar de feilbaarheid van de gebruikelijke analyse methode' geboden is. Wanneer méér vereffeningsresultaten ter beschikking staan is het denkbaar, dat hieruit een vingerwijzing verkregen kan worden, bij welke pF-waarden vochtanalyses nog fouten vertonen. Het zal dan wellicht blijken, dat de analyses bij de pF-waarden, die een dergelijke herziening behoeven, een verband

ver-tonen met humusgehalte, en/of slibgehalte, met andere woorden dat bijvoorbeeld de pF-waarden, waarvan de bijbehorende vochtanalyses een bron van voortdurende zorg zijn bij humusarme monsters andere zullen zijn dan bij bijvoorbeeld venige monsters.

VEREFFENING SRE SULTAAT

Alle tussenstadia, die geleid hebben tot de uiteindelijk ver-kregen samenhang tussen parameters en profielkenmerken, zijn niet weergegeven.

Het uiteindelijk resultaat is weergegeven in een viertal figuren, waarin voor de vier relatieve dichtheidsklassen de ge-schetste samenhang is weergegeven en een vijfde figuur, waarin eveneens voor de vier relatieve dichtheidsklassen de samenhang van het asymptotisch poriënvolume met het humusgehalte is aange-geven (fig. 5A t/m 5D en fig. 6).

Men dient de punten, die in dit eindstadium het beloop van de lijnen bepalen, niet als gemiddelde waarden te zien. Dat zou het geval zijn geweest als van elke vereffening maar één eind-resultaat mogelijk zou zijn geweest en de lijnen zo goed mogelijk door de punten, die deze eindresultaten weergeven, waren getrokken.

(18)

042

Q90 oßo caoope o,640/S2s QSBQS6 QS4 Q52 5

CßO Q28Q27Q26 Q25 024 0,23 Q22 021

5,805,605405^05 4,80 4ßO 4,404^0 4 3,80 3/SO 340 3?0

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 „38 40

% s l i b .

Fig. 5A. Lijnen van gelijke p-, b- en A -waarde voor alle voorkomende slib- en humusgehalten in dichtheidsklasse I

(19)

0,90 OßO 0.700,680.660,640,620ß0 OSS QS6 QS4

0.30 Q2B Q27 0,26 0,25 0,24 0,23 0,22 019

8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 % S l i b

Fig. 5B. Lijnen van gelijke p-, b- en A -waarde voor alle voorkomende slib- en humusgehalten in dichtheidsklasse II

(20)

052

Q$0 0,80 0,70 Q68 066 Q64 0ß! Q60

030 0,28 0.27 Q26 025 Q24

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 3 8 40 42 44

% s l i b

Fig. 5C. Lijnen van gelijke p-, b- en A -waarde voor alle voorkomende slib- en humusgehalten in dichtheidsklasse III

(21)

% h u m u s 2 0 klasse 4 fijnen met gelijke p -waarde.

N v V • .*\

lijnen met gelljkeb-waarde. 0,30 Q28 0?6 024 025 lijnen m e t gelijke Av-waarde.

Fig. 5D. Lijnen van gelijke p-, b- en A -waarde voor alle voorkomende slib- en humusgehalten in dichtheidsklasse IV

(22)

70 80 90

P asymptotisch

Fig. 6. Het asymptotisch poriënvolume is alleen afhankelijk van humusgehalte en dichtheid

(23)

Men dient de uiteindelijk verkregen punten te zien als resultaat van één van de mogelijke vereffeningen, die zodanig zijn bijeenge-bracht, dat met behoud van de kleinst mogelijke totale afwijking ten opzichte van de analyses een verband met de profielkenmerken is verkregen.

Hierbij komen punten voor die nog steeds de oorspronkelijke vereffeningsresultaten weergeven, hierbij komen ook punten voor, die hun uiteindelijke ligging eerst verkregen hebben na een verschuiving van één of meer parameterwaarden.

Het is niet onmogelijk, dat van een enkele curve het eindresul-taat een iets grotere afwijkingssom ten opzichte van de analyses te zien geeft dan het resultaat van de eerste vereffening. Daartegen-over staat echter als winstpunt de grotere representativiteit.

Resumerend kan worden gesteld, dat de uit de oorspronkelijke

onafhankelijk verkregen parameterwaarden waar dat nodig was, nogmaals een kleine vereffening hebben ondergaan, teneinde het in eerste in-stantie reeds duidelijk aanwezige verband met humus- en slibgehalte te versterken. Het gevolg hiervan is niet geweest dat per curve de middelbare fout weer groter is geworden doordat het zwaartepunt van de afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke analyses zich

langs de curve heeft verplaatst. Hier en daar bleven enkele curven bestaan die niet goed in het verkregen verband pasten, maar dergelijke symptomen komen in elke verzameling van waarnemingen voor.

In principe zou het mogelijk moeten zijn om aan de hand van een registratie van de pF-waarde, waarbij de meeste afwijkingen ten opzichte van de analyses voorkomen een uitspraak te doen omtrent de wenselijkheid tot herziening van de analyse methode. Het is immers een vaststaand feit dat sommige analyseresultaten op zijn minst weinig plausibel lijken doch sommige zelfs per definitie onmogelijk. Zo kon het voorkomen, dat het vochtgehalte bij pF 3,4 hoger was

dan bij pF 2,7, maar ook het vochtgehalte bij pF 0,4 kan soms ten opzichte van dat van pF 1,0 ongeloofwaardig hoog uitvallen. Daarbij komt nog, dat, vooral in heterogene grond het vochtgehalte in het traject van pF 0,4 tot en met pF 2,7 bepaald wordt in ringmonsters, die onderling van samenstelling kunnen verschillen, hetgeen dan ook in de analyses tot uiting komt, terwijl het vochtgehalte bij hogere

(24)

pF-waarden wordt bepaald in geroerde monsters, die weer van beide ringmonsters kunnen verschillen.

Tenslotte kunnen ook de monsters voor de bepaling van humus- en slibgehalte weer wat verschillen van bovengenoemde monsters, zodat alle termen aanwezig zijn om afwijkingen van analyse resultaten te aanvaarden als inhaerent aan de bemonsterings- en analysetechniek.

In dit stadium zullen uitspraken over betrouwbaarheid van analyseresultaten niet verwacht kunnen worden. Daarvoor zullen ook veel méér vereffeningsresultaten ten dienst moeten staan. Maar het is niet onmogelijk om een misschien reeds duidelijk aanwezige tendens vast te leggen.

Het zal in dit licht bezien interessant zijn eens na te gaan of bepaalde analyses méér reden tot argwaan geven dan andere en of er wellicht een samenhang van de eventuele afwijkingen met humus- of slibgehalte aantoonbaar is. Daartoe zijn de analyses tegen de vereffende vochtgehalten per pF-waarde uitgezet (fig. 7A tot en met 71) en de berekende poriënvolumina tegen de asymptotische

(fig. 8).

Als we de vereffeningsresultaten de revue laten passeren, dan zijn er geen opvallende afwijkingen te constateren of het zou moeten zijn, dat bij de hogere pF-waarden (3,4 en 4,2) het positief of negatief zijn van de afwijking gebonden is aan het vochtgehalte. Bij vochtarme monsters is de analyse lager dan de vereffende waarde, bij grotere vochtgehalten is het juist andersom. Hoewel in het algemeen het laatste het geval is bij monsters met een relatief" hoog totaalgehalte aan slib en humus gaat dit lang niet altijd op. Ter illustratie moge het volgende voorbeeld dienen:

pF 3,4, klasse III: H% Sl% Analyse Vereffend Rel.dichth.

12.5 17,0 0,52 22.6 18,5 0,50

Het gaat hier om twee vrijwel identieke monsters met eenzelfde relatieve dichtheid, waarbij de afwijking bij de één volkomen tegen-gesteld is aan die van de ander.

H% 0 , 7 0 , 7 Sl% 28 36

(25)

klasse 2 3 0 4 0 5 0 4 0 7 0 8 0 30 4 0 5 0 6 0 70 8 0 30 4 0 5 0 6 0 70 8 0 8 0r klasse 4 gemafw.;4po vol.9^>,aantal:26 7 0 6 0 5 0 4 0 /

aantaM7, gem. afw 1,84 vol,9'o

20L i_

30 40 50 60 70 , 8 0

analyse

Fig. 7A. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 0,4

(26)

Vereffend 7 0r 6 0 5 0 4 0 Klasse 1 Gem. afw. : 1,78 vol.*/. Aantal 18 Aantal 22 Gem. afw:2,06vol°/. 20 30 40 50 60 70 70 6 0 4 0 2 0 Klasse 2 Gem. afw. : 3,15 v o l * / . Aantal 23 Aantal 10 Gem. afw.: 1,87 vol.*/.

2 0 30 4 0 5 0 6 0 7 0

7 0

6 0

5 0

Klasse 3

Gem. afw.: 3.99 vol.»/. Aantal 36 . . • : / • • Aantal 6 Gem. afw.:2,67vol?/. 30 4 0 50 6 0 70 70 6 0 2 0 Klasse 4 Gem.afw.:4,71 vol'A Aantal 3 0

Fig. 7B. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 1,0

(27)

vereffend

6or

50

10

Klasse 1 gem. afw. :|21 vol."/« aantal:13

a a n t a l 2 5 gem. afw.: 2,62 vol.°/<.

20 30 4 0 5 0 6 0 5 0 klasse 2 gem.afw.:228vol.% aantal:18 a a n t a l 18 gem. afw.:2,56 vol.%

10 20 30 40 5 0 60 5 0 klasse 3 gem. a f w : 332 vol?/. aantal 19 aantal 22 gem. afw.:3,42 v o i % 10 20 30 4 0 50 6 0

Fig. 7C. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 1,5

(28)

Vereffend 5 0 r 4 0 3 0 -10 Klasse 1 Gem. afw: 243 vol.'/. Aantal 11

'Ai 'Ai.

Aantal 30 Gem. afv«;2,42 vol.*/«

bO 4 0 3 0 20 10 Klasse 2 Gem. afw.4,28 voW. Aantal 27 '. • * " / 1 1 /',> Aantal 13 Gem. afw:2.92 vol?/, 1 1 1 2 0 3 0 4 0 20 3 0 4 0 4 0 SU 4 0 30 20 10 Klasse 3 / Gem. atw.:4.89 vol."/. / * '

Aantal 31 / • • ' f/ • • . . . / '* " / / Aantal 12 / Gem. afwc2,96vol.% I I 1 i I 5 0 10 20 50 10 Klasse 4

Gem. afw.:4,57 voW. Aantal 28

10

Aantal 15 Gem. afw.:2,71 vol.0/.

4 0 5 0 Analyse

Fig. 7D. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 2,0

(29)

5 0 4 0 2 0 Klasse 2 Gem a f w : 6,92 vol0/. Aantal 34 Aantal 5 Gem. alw.:4,38 vol "A.

20 30 4 0 50

5 0r

30

-20

Klasse 3 Gern. afw.:7,67 vol!/. Aantal 37

Aantal 6 Gem. atw.:2,50 vol.%

2 0 30 4 0 5 0 20 Klasse 4 Gem. a f w : 6 , 8 8 vol."/. Aantal 35 . . •"»»"* ./-" / i I / ' / '

'X

Aantal 8 Gem. afw.:4,05 vol.»/.

i i i

10 20 30 4 0 5 0 Analyse

Fig. 7E. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 2,3

(30)

Vereffend

5 0 i

-4 0

30

Klasse 1 Gem. afw: 5,79 vol."/.

Aantal 26

Aantal 11

Gem. afw/. 1,84 vol.»/.

10 2 0 3 0 4 0 50 Analyse 4 0 3 0 2 0 10 0 -'/ Klasse 2

Gem. afw.: 6 6 0 voW. Aantal 36 • • I • • • / 1 i 1 / ,' : / / . Aantal 4 Gem. a f w : 4,90 vol."/. 1 1 1 10 2 0 30 4 0 5 0 A n a l y s e SU 4 0 3 0 2 0 10 0 Klasse 4 Gem. afw.: 6 9 8 voW. Aantal 3 6

•••••' 7

• •. .'•'••./• .' / i i i /

y

Aantal 6 Gem. afw. : 220 vol.«/»

1 1 1 10 2 0 30 4 0 5 0

Analyse

Fig. 7F. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 2,7

(31)

6 8 10 12 14 16 18 2 0 22 24 26 2 8 3 0 2b 24 22 20 18 16 14 12 10 6 6 4 2 -~ -Klasse 3 Gem. afw.:3,76 vol'/. Aantal 23 •: ' : / i i i i i i / y . i i / ' y . / Aantal 8 Gem. afw;3,61 vol."/o 1 1 1 I 1 I I 8 10 12 14 16 18 2 0 22 24 26 28 30 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 <!ö 24 22 2 0 18 16 14 12 10 8 6 4 2 -Klasse 4 Gem. afw:. 3,39 vol.0». Aantal 18 y / "• '/ /' / I I I I I I I I / /• Aantal 9 Gem. afw.: 3,51 vol.% I 1 I I 1 1 I

6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

Analyse

Fig. 7G. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 3,4

(32)

Ver« 24 22 2 0 18 16 14 12 10 8 6 4 2 24 22 2 0 18 16 14 12 10 8 6 4 2 Klasse 1

Gem. afw. :2,75 vol.'/. Aantal 10

Aantal 2 0 Gem. afw.: 3,55vol."/.

J L J l_ _l l_

8 10 12 14 16 18 2 0 22 24 2 6 2 8 Analyse

Gem. afw: 1,56 vol."». Aantal 18

J I I L

6 8 10 12 14

Aantal 14 Gem. afw. : 3,46 vol."/.

I I I I I I I I I 16 18 2 0 22 24 26 2 8 Analyse 24 22 2 0 18 16 14 12 10 8 6 4 2 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 Klasse 2 G em. afw. : 2,04 vol .'/. Aantal 10

Aantal 19 Gem. afw.: 3,74 vol."/.

8 10 12 14 16 18 2 0 22

J I 24 2 6 28

Analyse

Klasse 4 Gem. -afw.:2,16 vol.'/. Aantal 11 J I l__l I L A a n t a l 15 G e m . afw: 2 8 7 vol.'/. J I I I I L 8 10 12 14 16 i e 20 22 24 26 28 Analyse

Fig. 7H. Afwijkingen van vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses bij pF 4,2

(33)

vereffend klasse 1 g e m a f w . : Q 6 0 v o l % aan t a 1-17 aantal 8 gem. afw:0,51 v o i s klasse 2 ge m a f wÖ,6 3 vo !.•/<. aantal:17 aantal 6 gem. afw.0,28 vol.%

klasse 3 gem. af w.:Q50 voL°/0 a a n t a h 2 5 aantal :4 gem. afw;Q33 v o l % Klasse 4 gem. afw:Q63 vo L% a a n t a l : 2 gem.afw. Q50 vol.% 4 5 a n a l y s e

F i g . 7 1 . Afwijkingen van v e r e f f e n d e v o c h t g e h a l t e n t e n o p z i c h t e van de a n a l y s e s b i j pF 6,0

(34)

Poriënvolume 8 0 p- berstend 7 0 6 0 -50 4 0 -3 0 Klasse 1 tf> /: 3 0 4 0 5 0 6 0 7 0 8 0 asymptotisch Poriënvolume Poriënvolume 8 0 i— berekend 70 60 5 0

-L /

3 0 4 0 5 0 6 0 7 0 8 0 asymptotisch Poriënvolume Poriënvolume 8 0 i— berekend 7 0 4 0 -I 3 0 4 0 5 0 6 0 7 0 8 0 asymptotisch Poriënvolume Poriënvolume 8 0 r- berekend Klasse 4

•v. •

3 0 4 0 5 0 6 0 70 8 0 asymptotisch Poriënvolume

Fig. 8. Afwijkingen van het geanalyseerde poriënvolume ten opzichte van het asymptotisch poriënvolume voor de vier dichtheids-klassen

(35)

Als dan bovendien blijkt, dat het volumegewicht van dezelfde grootte orde is (165,8 en 163,6) en ook het tot nu toe niet in de

bewerking opgenomen U-cijfer (291 en 272) dan is er alle reden om te veronderstellen, dat de vereffende vochtgehalten op zijn minst een wat geloofwaardiger indruk maken dan de geanalyseerde. Dit geval

staat niet op zichzelf doch dergelijke gevallen doen zich voor bij alle pF-waarden en bij alle mogelijke variaties van'humus- en slib-gehalte. Juist dit willekeurige voorkomen versterkt de mening, dat de oorzaak gezocht moet worden bij de analyses, waarvan soms reeds eerder de indruk bestond, dat ze nog niet steeds die graad van volkomenheid hebben bereikt, die men zich zou wensen.

Hoe groot zijn nu de afwijkingen van de vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses? Het volgende overzicht geeft daarop antwoord.

Tabel 3. Gemiddelde afwijkingen in volumeprocenten van de vereffende vochtgehalten ten opzichte van de analyses

Kolom 1: Vereff.-Analyse Kolom 2: Analyse-Vereff. kl. I kl. II PF 0,4 2,18 3,45 2,15 2,54 aantal -> 8 32 18 19 1,0 1,78 2,06 3,15 1,87 18 22 23 10 1,5 1,21 2,62 2,28 2,56 13 25 18 18 2,0 2,43 2,42 4,28 2,92 11 30 17 13 2.3 4,81 2,34 6,92 4,38 25 17 34 5 2,7 5,79 1,84 6,80 4,90 26 11 36 4 3.4 4,03 3,01 3,42 4,51 12 18 19 9 4,2 2,75 3,55 2,04 3,74 10 20 10 19 6,0 0,60 0,51 0,63 0,28 17 8 17 8 kl 3,37 28 3,99 36 3,32 19 4,89 31 7,67 37 7,37 37 3,76 23 1,56 18 0,50 25 III 1,43 13 2,67 6 3,42 22 2,96 12 2,50 6 4,63 0 3,61 8 3,46 14 0,33 4 kl. 4,30 26 4,71 30 4,09 19 4,57 28 6,88 35 6,98 35 3,39 18 2,16 1 1 0,63 25 IV 1,84 17 2,05 1 1 2,88 22 2,71 15 4,05 8 2,20 6 3,51 9 2,87 15 0,50 2 33

(36)

Een juister beeld wordt nog verkregen, wanneer de afwijking wordt uitgedrukt in procenten van het gemiddelde vochtgehalte. Tenslotte heeft een afwijking van bijvoorbeeld 2 vol.% een andere betekenis voor het vochtgehalte bij pF 0,4 als voor het vochtge-halte bij pF 6,0. Uitgedrukt in procenten van het vereffende vocht-gehalte geven de afwijkingen het volgende beeld:

Tabel 4. Gemiddelde afwijkingen in procenten van het vereffende vocht-gehalte

Kolom 1: Vereff.-Analyse Kolom 2: Analyse-Vereff.

pF 0,4 aantal -»-1,0 1,5 2,0 2,3 2,7 3,4 4,2 6,0 kl 5,5 8 4,8 18 3,5 1,3 8,1 11 17,8 25 25,5 26 26,2 12 29,9 10 27,8 17 . I 8,8 32 5,5 22 7,6 2,5 8,0 30 8,7 17 8,1 11 19,5 18 38,6 20 23,6 8 kl 4,6 18 7,1 23 5,7 18 12,6 27 23,1 34 27,8 36 20,7 19 21,7 10 29,3 17 . II 5,4 19 4,2 10 6,4 18 8,6 13 14,6 5 20,0 4 27,3 9 39,8 19 13,0 8 kl 7,6 28 9,7 36 9,4 19 17,1 31 30,9 37 37,2 37 29,6 23 22,9 18 29,1 25 . III 3,2 13 6,5 6 9,7 22 10,3 12 10,1 6 23,4 3 28,4 8 50,9 14 19,2 4 kl. 8,8 26 10,6 30 10,6 19 14,3 28 24,7 35 30,9 35 22,8 18 25,7 1 1 31 ,2 25 IV 3,8 17 4,6 1 1 7,5 22 8,5 15 14,5 8 9,7 6 23,6 9 34,2 15 24,8 2

Uit dit overzicht zijn niet zonder meer conclusies te destilleren ten aanzien van de trajecten in de pF-curve die altijd al aanleiding tot moeilijkheden hebben gegeven, zoals de aansluiting tussen pF 2,7

(37)

en pF 3,4 van twee verschillende analysemethoden. Hoogstens zijn er aanwijzingen dat de laatste twee bepalingen volgens de afzuig-methode (pF 2,3 en 2,7) in het algemeen wat laag uitvallen. Dit blijkt ook al uit het feit dat bij het merendeel van de afwijkingen de vereffende vochtgehalten groter zijn dan de geanalyseerde en maar bij zeer weinige andersom. Dit wijst dus wel op een afwijking van constant karakter. Om echter een definitieve uitspraak ten aanzien van de betrouwbaarheid van de analyses te kunnen doen zullen méér gegevens ten dienste moeten staan. Het is niet onmogelijk dat zal blijken, dat niet alleen analyses bij een bepaalde pF-waarde wat argwanend kunnen worden beschouwd, doch ook analyses uit een bepaalde onderzoeksperiode of van een bepaald gebied.

BESCHRIJVING VAN DE DICHTHEIDSINVLOED

De verschillende parameters vertonen bij eenzelfde humus- en slibgehalte uiteenlopende waarden in de verschillende dichtheids-klassen. Er treedt een waardeverschuiving op, die blijkt samen te hangen met het humus- en het slibgehalte, met dien verstande, dat de verschuiving van de waarde van het asymptotisch poriënvolume

uit-sluitend aan het humusgehalte gerelateerd is en de waarde verschui-vingen van de parameters p, b en Av uitsluitend aan het slibgehalte

(zie fig. 9 en fig. 6).

Uit de lineaire betrekkingen in fig. 9 laten zich de volgende formules afleiden:

waardeverschuiving van p per = 6(j^Sl% + 10)

dichtheidsklasse: 10 000

waardeverschuiving van b per _ Sl% - 9

dichtheidsklasse: 1000

waardeverschuiving van Av per _ 7(3 Sl% - 10)

A' u-1, 'A 1 1 " 1 0 0 0 dichtheidsklasse: (9) (10) (11) 35

(38)

verschuiving P Q045r Q040 0.035 Q030 Q025 0 0 2 0 0.015 Q010 0.005 0

versc hui vi ng per dlchtheidsklasse. _6(2SL*10) " 10.000 v e r s c h u i v i n g b Q010 0.008 0.006 Q004 0.002 0 - 0 0 0 2 -0.004 - 0 . 0 0 6 - 0 . 0 0 8 - 0 . 0 1 0 verschuiving per dichtheidsklasse (SL-9) = 1 0 0 0 verschuivinq Av M 0 4 0 Q30 0 2 0 0.10 -0.10L o- y

Fig. 9. Het verband tussen de verschuiving van de parameterwaarden per dichtheidsklasse en het slibgehalte

(39)

logarithme van de waardeverschuiving

12(35 + Sl%)

van het asymptotisch poriënvolume per = w w i ~ (\1) dichtheidsklasse:

Deze verschuivingswaarden moeten worden gezien als relatieve waarden en kunnen niet zonder meor worden toegepast op andere zand-gebieden. Het is mogelijk, dat in andere gebieden de verschuivings-waarden buiten de grensverschuivings-waarden van de vereffening van het onderhavige gebied blijken te liggen.

Hierover kan pas definitief uitsluitsel worden gegeven wanneer méér gebieden een dergelijke bewerking hebben ondergaan. Hoe meer

gebieden zijn bewerkt hoe meer een absolute indeling wordt benaderd. Indien men slechts beschikt over humus- en slibgehalte kan men nog geen informatie krijgen over de invloed van de dichtheid. Hoogstens kan men de grenzen aangeven binnen welke de dichtheid de pF-curve

beïnvloedt. Alleen als men over het volumegewicht beschikt kan men uit fig. 3 aflezen in welke dichtheidsklasse het gezochte bodem-profiel thuishoort. Het volumegewicht is de enige bepaling welke een maat is voor de pakkingsdichtheid onafhankelijk van granulaire samenstelling.

Aangezien de bepaling van het volumegewicht een eenvoudige is wordt het nemen van een monster voor het bepalen van het volume-gewicht sterk aanbevolen omdat daarmee tevens de invloed van de dichtheid nauwkeurig kan worden omschreven.

DE pF-STANDAARD CURVEN

Er zijn verschillende manieren denkbaar waarop een systeem van pF-standaardcurven zouden kunnen worden gepresenteerd.

In dit geval is de voorkeur gegeven aan een netwerk van

regelmatig opklimmende slib- en humusgehalten. Voor elke combinatie van slib- en humusgehalte, die in dit netwerk voorkomt, is een

waarde van de parameters p, b en Av gegeven en wel voor de vier

dichtheidsklassen. Tussenliggende combinaties kunnen door inter-polatie worden verkregen.

(40)

Het asymptotisch poriënvolume kan voor elke dichtheidsklasse uit fig. 5 worden afgelezen.

In tabel 5 is een overzicht gegeven van de parameterwaarden voor alle combinaties van een zestal opklimmende humusgehalten met een zevental opklimmende slibgehalten voor de vier dichtheids-klassen.

Door gebruikmaking van de basisformule

Av - pF = p/b log v - ' • b log (P-v)

kan voor elk gewenst vochtgehalte de bijbehorende pF-waarde worden berekend en de gezochte pF-curve worden gerecorr>trueeid.

BIJZONDERHEDEN

1 . Men zou mogen verwachten dat in het algemeen een ongestoorde ondergrond een hogere dichtheid zou vertonen dan een min of meer bewerkte of bewortelde bovengrond.

In fig. 10 is de dichtheidsklasse uitgezet tegen de monster-diepte.

In de dichtheidsklassen I en II lijkt de hierboven geopperde veronderstelling enigszins bewaarheid maar de tendens zet zich

in de dichtheidsklassen III en IV maar nauwelijks door.

Hieruit zou voorlopig de conclusie kunnen worden getrokken, dat een lossere pakking niet uitsluitend het gevolg van beworteling en bewerking behoeft te zijn.

2 . D e ' d r o g e ' t a k v a n d e pF - c u r v e

Reeds eerder is vastgesteld, dat er een verband bestaat tussen Av en p/b. Dit zou van belang kunnen zijn omdat p/b bij benadering

is vast te stellen als de hellingshoek van de 'droge' tak van de log v-curve, dus ongeveer bij pF 5 tot pF 6. Als bedoelde relatie zou kunnen worden vastgelegd zou dit inhouden, dat een vaststelling van de grootte orde van Av reeds mogelijk zou zijn zonder het

(41)

• s .p| !_| M H > M M M > M W M > W M M > M >-l M > IM M M > J n n 3 oj M w M i-i M M ^ a n a j s • > < mm o CO ps ~ O ON ps ST CM 'J-I co on ON o CM CM UI O o sr o CM CM O CO N O m o m sr « ST CM O ps O vO CM O CO NO ps — O _1 ps -T _ tri co Ps o\ •— o co H M m ON ON Cl 00 H M CM O m m m ps ST ST ON CO CM O ps O N <r> sr o CO m ps O CO NO sr o m CO vO ON —" o m o m m ON CO ps H M CM O ps sr m o sr

S

co CM O O ON ui ps o co co rs. — O m m sr oo sr co sr ON — o ps ON sr oo oo co co H M CM O ON CO m vO CM sr ps co CM O O 00 m CM — co CM ps O oo sr sr <r sr co co ON — o ON 00 sr rs Ps co ps o CM O CM CO m ON o ST m co CM O 03 v£> m sr co o ps — o o sr -3-ON CO co MH o p CM 00 ST m NO CO O o CM rt ST CM m NO eo co sr «o CM O ST m m o o o o sr CM CO on 00 o O N O m ps NO co rs o CM o NO «3-m H M sr co CM CM O 00 m -3-m KT ps co CM O ON H M NO ST CM CO ON oo o oo ON ST NO NO CO sr o CM O m co m ON o sr CM CM CM O O ps m n * m sr 00 co CM O ps o NO ST CM CO ps oo — o 00 00 sr sr NO CO co O CM o m CM m m o sr ON H M CM O O NO m co ST ST NO CO CM O ps ON m -3-CM CO m 00 — o 00 ps sr o NO CO H M o CM O sr M M ui NO ON co NO M CM O O m m _ CO sr co CO CM O NO 00 m m CM CO CM 00 O ON N0 sr NO m CO ON ON o ST o m m oo co M M HH> CM O M M st m NO — sr M M CO CM O NO rs m NO CM CO o oo —• o o NO sr o m CO o» — t o NO ON sr CM P~ <"» m O CM O CM CO m CO ON CO ON M CM O ON m m

I

o o o o o o o o o o o o o o o o co ui CO NO o CM on sr m oo co rs CM O o oo m NO CM sr on CM CM o ON o NO o NO sr r-. co CM O H M sr N O CM m CO sr o Cl o CM CO m m oo CO m M ~ M O M M NO m _. CM sr CM ri o M M ON m m sr CO C N ' O CM CM N O ps sr CO CM O {Ni O NO 1« m mm 00 CO CM H M es o NO sr m NO — sr sr CM <-l O NO m oo sr sr m CO CM o oo o NO CO sr CO O N ON " O CO O m m CO ON O CM O CO «O m rs o sr o CM CM O CO NO m ps CO sr CM CO CM O sr ON m ON CO co m ON — O mm ON sr r» NO CO NO o C-i o mm CM in NO ON CO NO mm .-M O CM m m o CM sr 0 0 CM CM O O oo m co co CM ON ' — o mm 00 SI-ON in co C O o <s o *— H M m O 00 co mm *•* CM O O

s

o o sr rM CM O in NO m o o o CM ON CO co CM CM O p-O NO o CM sr —~ co CM O CM CO NO NO sr sr NO co CM O NO m NO CM ps sr CM sr CM O o 00 N D N O 00 CO CM CM CM O o 00 m CM — sr ON CM CM O CM O NO o sr sr sr co CM o m CM NO NO N O sr o sr CM o • - • m NO 00 CO o CM CM O CM m m

s

sr m CM CM O ps sr ON ÇM sr _— co CM © O o NO NO in sr oo CO CM O NO CM NO O p s CO NO •« CM O CM CO u-i sr ON CO o CM CM O NO m m oo — sr CM CM © © 00 m CM sr sr sr CO CM © in o NO •— NO CO o mm CM O m mm m CM 00 CO m — a CM O O sr m sr o sr v a CM CM O sr NO m m CM sr oo CM CM o 00 oo m

S

CO CO o CM O CM O m T -PS CO o CM O m CM m 00 oo co NO • — • CM O ON sr m NO o sr CO CM CM © mm rs. in O O O O © O O O ' O O O O © o o o © o o o © o o © m O N O — — m sr oo m c s i o o m P ^ N O C M O O C O O N O O N — CM rs — S T N O P - O N C O S T N O P - . T - . C O S T N O ON — C O S T 0 0 O - - C M p s O O O N — ( > . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . < ; s r s r s r s r s r s r s r s r s r s r s r s r c o s r s r s r c o s r s r s r r o c o c o s r ps ON o — m NO p» oo — f CM sr m - O N O o o P ^ N O O O O N P S O O O N O s r s r m m s r s r s r s r s r s r s r s r c o c o c o c o C M C M C M C N r- — — CM C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M C N C M C M C M C N C M C M C M C N , 0 ^ Ç o p p g o o o o o o o o o o 2 2 2 5 2 2 2 2? O O N O C O C M C M C O O O N CO — — © — O N N O S T C O O O O O S T O O N O O O O O C M s r S T N O O O O N Q r N l s f v D . r o S O O r N l ST NO 0 0 ON C M s T - O p s v o p s p s f s . N O N O N O N O N O N O N O N o m i n N O i o m m i n t n m m i n i n o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o N O O N D O o o o m o c M m c M p s N o c M o o m o © NO co p > N o q g m T - CM — CM O O O N O N © N o v o p s r - c o s r s r m — CM CM co o o o c s — m o on CM O CM O 00 m oo CM o o CM oo m CO ps CM o CO CNJ 00 m ON NO CM o 00 CO oo sr sr Ps CM O m CO rs sr o PS CM O NO sr rs sr NO NO CM © O NO ps m CO NO CM © 00 NO Ps sr Ps NO CM o m Ps NO sr CM NO CM O NO oo NO sr 00 m CM © o o PS sr un m CM o CM H rs> sr NO m CM © co CM NO sr CM m N © m co NO sr 00 sr CM © N O sr NO sr m sr CM O •—i NO NO sr m sr CM O © 00 m sr o sr CM O O N m sr NO CO CM

§

O NO sr CM CO «M O NO M N O co O co CM O 00 sr m CO N O CM CM © Ps m m

3

CM »M O O Ps m sr 00 M «M O NO 00 m o o o o o o NO o co CO o o NO ON m 00 m o CM co o o Ps ON in Ps m CM mm CO o co on ON sr NO u-i o o co o N O ON ON sr m sr co — CO o o Ps oo N O sr m sr o f> o o 00 oo co sr ui sr ON CM o CO oo oo co CM m sr 00 CM O O ON 00 CM u-i NO ON CM O mm Ps Ps Ps o ui 00 00 CM o CM 00 Ps CM o UI O 00 CM O sr oo Ps NO ON sr o Ps CM O CO ON Ps CO Ps sr ON rs CM O 00 ON NO o Ps sr *M Ps ^Nl O O o 1^ rs N O sr H« NO CM O m o Ps CM . NO sr co m CM o mm HM Ps O sr sr V* NO tN O H M co NO O N CO sr co UI CM O CM co NO co sr CO sr CM O UI CO NO oo CO sr Ps CO M O O sr N O CM O sr CM sr CM © CM ps u-l ON O sr sr ro CM Q O

S

NO Kt co CM CM : O NO So ON sr Ps HM CM O NO ON m •% V H O O O O O O O O O O O © O O O O o o o o o o o © o 2 snumH CM

(42)

monsterdiepte u 20 4 0 6 0 80 100 120 140 1 • • • • M • < • • • • • t • • • • • • * (cm) 2 t • • # • % •• :• •• • • • • - , — i d 3 -•• • • • •• • 7 • •• \' • • • •• • • • • • •• • • • • • • Lchtheid f - k l a s s e s -^ 4 • •

c

• • • • • • • • ••• • • • • • • ...J 5Q5 33 452 37 gem. monsterdiepte. Fig. 10. Het verband tussen dichtheidsklasse en monsterdiepte

zonder voorkennis van welk poriënvolume dan ook geconstrueerd worden. In fig. IIA t/m fig. H D zijn voor de vier dichtheidsklassen de door vereffening verkregen waarden van Av en p/b tegen elkaar uitgezet. Op het eerste gezicht lijkt er een lineair verband te bestaan, dat met het toenemen van de dichtheidsklasse nauwei wordt. Vooral in de klassen I en II zijn de afwijkingen van het gemiddelde verband nog vrij groot, doch nemen vooral toe naarmate de waarde van Av zowel als van p/b kleiner wordt.

Bij het zoeken naar de oorzaak van dit verschijnsel kan worden^ geconstateerd, dat een sterke samenhang bestaat met het humus- en slibgehalte en wel zodanig, dat in genoemde figuren de vooral lagere slibgehalten een nauwe relatie met Av en p/b te zien geven, doch tevens dat vooral de som van humus- en slibgehalten een

(43)

dus-Av 6 - 5,8- 5,6- 5,4- 5,25 4 , 8 4 6 - 4,4-4 , 2 - ' 4 -3 y 8r 3 , 6 - ' 2fr' 3,2 r' 3 2 3 - 2,6-rs* '." Jlx *-" _ ^ ._-.-^ j ^ r ^ - " S - ? " \ . *-"*' « 2 1 — •— »5#17 f 7*1 e \'»«^S -21

alteen slib%17* humus •slib0/«

6 5,8 5,6 5,4 5,2 5 4,6 4,6 4,4 4,2 4 3,8 3,6 34 3,2 3 2 5 0 2 6 0 27O 2B0 2,90 3,10 3,20 3^0 P/b

Fig. 11 A en B. Het verband tussen Av en p/b en de som van humus- en slibgehalte voor dichtheidsklassen I en II

(44)

Av 61-5,6 5,4-k l a s s e 3 . 2 3 ^ § 2 - alleen slib*/. 11» humus slib"/.

5 4P 46 4,4 4 2 -4 6 5,8 5,6 5 * 5,2 5 4B 46 4 4 42 klasse 4

4 J ' " V

210 2 2 0 2 3 0 2 4 0 2 5 0 2 6 0 2 7 0 2 8 0 2 9 0 3 0 0 310 3 2 0 3 3 0 3 4 0 p/b

Fig. 11 C en D. Het verband tussen Av en p/b en de som van

(45)

danig nauwe samenhang met Av en p/b te zien geven dat deze zeer

goed in een viertal formules (voor de vier dichtheidsklassen) vast te leggen bleek. asse M 11 11 I II III IV Av = 19,94 Av = 17,17 Av = 14,40 Av = 11,63 2,28 p/b 1,26 p/b 1,24 p/b 0,72 p/b -- 6,99 - 5,82 - 4,65 - 3,48 log (H + S + 10) tl II tl (13)

In de figuren 11 A t/m D zijn voor enkele Humus + Slibgehalten de lijnen, die deze formules weergeven, ingetekend.

Bij de hogere humus en slibgehalten beginnen wat afwijkingen op te treden.

In fig. 12 zijn de drie verschillende factoren uit de vier formules in de vier dichtheidsklassen uitgezet. Zij vertonen alle een lineair verband, waaruit wederom een verschuivingswaarde per dichtheidsklasse te destilleren is.

Tot een definitieve beslissing omtrent de bruikbaarheid van deze relatie kan evenwel pas worden overgegaan als bewerkingen van andere gebieden soortgelijke resultaten te zien geven.

dichtheidsklasse. Av=F-H p/b-K log (H + S+10)

Fig. 12. Het verband tussen de parameters uit formule (13) en de dichtheidsklasse

(46)

CONCLUSIE

De analyses van een representatieve serie pF-monsters zijn vereffend, waarna de verkregen parameters zijn samengevoegd tot een systeem op grond van een samenhang met profielkenmerken

humus- en slibgehalte. Tevens is met behulp van het begrip relatieve dichtheid het materiaal verdeeld in vier dichtheidsklassen, die ieder een eigen samenhang met genoemde profielkenmerken vertonen, De onderlinge verschuiving van de parameterwaarden tussen de dichtheidsklassen onderling hangt met het slibgehalte samen. Elk gewenst profiel uit het onderzoeksgebied kan met dit schema van standaard pF-curven, waarvan het slib- en humusgehalte bekend is

'vertaald' worden tot een vochtkarakteristiek, waarbij de vocht-gehaltegrenzen, waartussen de betreffende curve zich bewegen kan, als gevolg van dichtheidsverschillen, kunnen worden vastgesteld. Beschikt men over het volumegewicht, dan kan een nauwkeuriger bepaling van de pF-curve met de relatieve dichtheid als derde factor plaatsvinden. Winstpunt is vooral dat men de pF-curve

niet langer als een vaststaand gegeven ziet doch als een karakteris-tiek, die zich als gevolg van dichtheidsverschillen om een gemiddelde kan bewegen. Tot een definitieve dichtheidsbeschrijving is nog niet

overgegaan, omdat een absolute schaal ontbreekt. Als méér soortge

-lijke gebieden bewerkt zijn, kan een derge-lijke schaal worden vast^ gesteld en kan worden nagegaan waar het onderhavige gebied op deze schaal thuishoort.

Tot de eindconclusie behoort ook de constatering, dat de gebruikelijke wijze van monstername onnodige variaties in het uitgangsmateriaal in de hand werkt.

Dat twee duplo monsters uit éénzelfde profiel in geheel ver-schillende relatieve dichtheidsklassen terecht komen als gevolg van uiteenlopende volumegewichten, bewijst dit. Als dan de monsters voor hoge pF-bepalingen en de monsters voor granulair onderzoek weer buiten de ringen gestoken zijn, impliceert dat de introductie van mogelijke maar oncontroleerbare variaties.

(47)

Het zou goed zijn wanneer bij toekomstige bemonsteringen aan dit facet wat meer aandacht zou worden gegeven omdat dan met méér zeggingskracht overblijvende variaties op rekening van de labora-toriumanalyse kunnen worden geschoven.

(48)

LITERATUUR

BOEKEL, P., 1961. De bepaling van het S.G. van grond. Rapport IX. Inst, van Bodemvruchtbaarheid. Groningen

FONCK, H., 1962. Nota 149 I.C.W. Het rechtmaken van de pF-curve HUIZINGA, T.K., 1959. Grondmechanica

SCHOTHORST, C.J., 1963. Nota 170 I.C.W. Het poriënvolume van losse en dichte zand- en veengronden

1968. De relatieve dichtheid van humeuze gronden. Bouw- en waterkunde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op deze manier bieden wij substantiële steun ook aan gezinnen die normaal snel weer uit beeld zouden verdwijnen (wegens hun eigen weerstand tegen hulp, óf omdat ze steeds

Kwetsbare soorten voor energie-infrastructuur in Nederland; Overzicht van effecten van hernieuwbare energie-infrastructuur en hoogspanningslijnen op de kwetsbaarste soorten

Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in welke leiderschapspraktijken schoolleiders inzetten om te bevorderen dat geconstrueerde kennis door docentgroepen

Palaeograpsus parvus (Crustacea, Decapoda), een vervangende naam voor Palaeograpsus bittneri Müller &amp; Collins, 1991, non Palaeograpsus bittneri Morris &amp;..

Intravitreale geneesmiddelen: éénmalige dosis [toedienen van een tweede dosis moet worden over- wogen indien er geen klinische verbetering wordt gezien na 48 tot 72 uur

b) en dat het (fysiek of psychisch) lijden aanhoudend, ondraaglijk en niet te lenigen is. Hij neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en stelt een verslag op

Considering firm size, Table 42 shows that the majority of small firms (54.80 per cent) receive above average electricity services, with the majority of medium (60.40 per

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds