• No results found

Zwarte zee-eend (Melanitta nigra)

B e s c h r i j v i n g

De Zwarte zee-eend is een donkere eendensoort, die ’s winters sterk aan zee gebonden is. Zee-eenden zijn uit-stekende duikers en gebruiken daarbij ook de vleugels. In zit op zee richten ze zich vaak even op om kort met de vleugels te flappen en daarna weer verder te zwemmen. Mannetjes van de Zwarte zee-eend hebben een volledig zwart verenkleed, afgezien van iets blekere, grijzere hand-pennen en zijn voorzien van een dunne, gele oogring. Over de lengte van de bovensnavel loopt een variabele, oranje vlek en aan de basis is een knobbel zichtbaar. Bij vrouw-tjes is het verenkleed donkerbruin, met iets blekere slag-pennen en met lichtgrijze wangen. Eerstejaarsvogels heb-ben een witachtige buik.

H a b i t a t / E co lo g i e

De Zwarte zee-eend broedt in noordelijke boszones en toendra in de buurt van zoetwaterrivieren en meren, met voldoende beschutting van hogere planten en struiken. Ook op open oevers van traag stromende rivieren wordt soms gebroed. Buiten de broedtijd komt de soort hoofdza-kelijk en vaak in grote groepen op zee voor, vooral in ondiepe kustwateren. Het voedsel bestaat uit kleine schelpdieren. In het verleden waren dat vooral allerlei soorten strandschelpen (Spisula spec.), maar tegenwoor-dig wordt voor onze kust in toenemende mate op meshef-ten en zwaardscheden (Ensis spec.) gefoerageerd.

Ve r s p re i d i n g

Het broedareaal strekt zich uit over het noorden van IJsland, Ierland, Schotland, Scandinavië en Rusland. Overwintering gebeurt aan de kusten van Noorwegen, de Baltische Zee, de Noordzee, de Atlantische Oceaan (zuide-lijk tot Midden-Afrika) en op enkele plaatsen in het weste-lijk Middellandse-Zeegebied. In Vlaanderen is de soort een doortrekker en wintergast in vrij groot aantal. In het voorjaar trekt deze eend hoofdzakelijk ’s nachts in een breed front over land. In het najaar gebeurt de trek

over-Noordzee: Doortrekker/overwinteraar in inter-nationaal belangrijke aantallen (occasioneel >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerde-re gebieden)

B i j l a g e 1 V o g e l r i c h t l i j n

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Niet van toepassing

B e d re i g i n g e n

De voornaamste bedreigingen voor de soort zijn versto-ring (o.a. door waterrecreatie) en watervervuiling.

B e h e e r

Het beheer in de overwinteringsgebieden moet gericht zijn op het in stand houden van grotere, niet te diepe zoet-waterplassen met weinig of geen menselijke activiteit op het water of aan de rand.

Nonnetje (Mergus albellus)

V O G E L S

B e s c h r i j v i n g

Het Nonnetje is een relatief kleine eendensoort van het geslacht van de zaagbekken, zo genoemd omdat de snij-randen van de snavel getand zijn. Het volwassen manne-tje is hoofdzakelijk wit met zwarte tekening. De kop is wit met een zwart masker voor en rond het oog en een zwar-te lijn achzwar-ter de oorstreek. In de vlucht is de bovenvleugel overwegend zwart, met een groot, wit vleugelpaneel. Vrouwtjes en jonge mannetjes hebben een grijs lichaam, een rossig kastanjebruine kop en witte wangen. De boven-vleugel lijkt op die van het volwassen mannetje. De soort is vrij schuw en rusteloos.

H a b i t a t / E co lo g i e

Het Nonnetje is een broedvogel van boreale bossen, waar hij oude nesten van de Zwarte specht of nestkasten op hoge bomen langs stilstaand of traag stromend water bewoont. ’s Winters is de soort voornamelijk te vinden op zoet water, meer bepaald grotere, open maar niet te diepe waterplassen en kanalen. Er wordt ook gebruik gemaakt van kunstmatige habitats, zoals spaarbekkens en stuw-meren. In de overwinteringsgebieden vliegen vaak paren of kleine groepen rond; soms worden ook grote groepen gevormd. Nonnetjes duiken tot 4 à 6 meter diep naar klei-ne vissen.

Ve r s p re i d i n g

Het broedareaal strekt zich uit van het noorden van Noorwegen over het noorden van Zweden en Finland tot ver in Rusland. De soort overwintert vooral aan de Kaspische en Zwarte Zee, maar ook hier en daar in West-en MiddWest-en-Europa, vooral in Duitsland, DWest-enemarkWest-en, Nederland en Groot-Brittannië. In Vlaanderen worden zel-den meer dan 100 tot 150 Nonnetjes geteld. Alleen bij strenge vorst verschijnen grotere aantallen in Vlaanderen (300 tot uitzonderlijk bijna 500 exemplaren). Vooral de grotere plassen in het havengebied van Antwerpen zijn regelmatige pleisterplaatsen.

Niet broedend - doortrekker/overwinteraar in belangrijke aantallen (geregeld >0,1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Niet van toepassing

B e d re i g i n g e n

Verstoring, watervervuiling, habitatverlies (bv. tengevolge van het dempen van vijvers) en afname van het voedsel-aanbod (bv. door overbevissing) behoren tot de voornaam-ste bedreigingen voor de soort.

B e h e e r

Het in stand houden van voldoende grote, visrijke (vooral zoete) wateren waar verstoring zoveel mogelijk geweerd wordt (bv. door een bufferzone te voorzien) is belangrijk voor deze soort. Essentieel is het in stand houden van een goede waterkwaliteit. Om potentiële broedvogels aan te trekken, is het opstellen van kunstmatige nestplatformen een geschikte methode.

V O G E L S B i j l a g e 1 V o g e l r i c h t l i j n

Visarend (Pandion haliaetus)

B e s c h r i j v i n g

De Visarend is een middelgrote, nogal slanke roofvogel met lange vleugels, die er in vooraanzicht vaak iets geknikt uitzien. De bovendelen en bovenvleugels zijn effen donkerbruin, de onderdelen wit en de ondervleugels zwart-wit getekend. De kop is wit, met een brede, zwarte oogstreep en een geel oog.

H a b i t a t / E co lo g i e

De Visarend broedt in de top van hoge bomen langs helde-re, visrijke meren, vijvers of bovenlopen van rivieren. Hij broedt ook nabij estuaria, kustwateren, op eilanden en zelfs kliffen. Op doortrek maakt de soort soms ook gebruik van visvijvers, parkvijvers en kanalen, in feite elk type zoet of brak water dat voldoende groot is en waarin veel vis te vangen valt. Met zware vleugelslagen hangt de Visarend boven het water te bidden en duikt vervolgens met vooruitgestoken poten naar vis.

Ve r s p re i d i n g

Het broedareaal omvat Noord-Schotland, Scandinavië (uitgezonderd Denemarken) en verder oostelijk. In de 19de eeuw broedde de soort nog in België. In de 20ste eeuw waren er nog enkele broedpogingen (het laatste zeker geval dateert van 1946), maar tegenwoordig worden alleen nog doortrekkers bij ons waargenomen, zowel in het voorjaar als in het najaar. Pleisterende vogels worden vooral gezien in de Antwerpse en Limburgse Kempen, de Maas- en de Dijlevallei. Visarenden trekken over een breed front over Europa naar Afrika, waar de vogels voor-al ten noorden van de evenaar overwinteren.

B i j l a g e 1 V o g e l r i c h t l i j n

tief hoge aantallen. In Oost- en West-Vlaanderen is hun aanwezigheid veel meer versnipperd (net als hun broed-habitat). De totale Vlaamse populatie wordt geschat op 160 à 240 paren.

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Momenteel niet bedreigd

B e d re i g i n g e n

Verstoring of vernietiging van de nestplaats, een hoge recreatiedruk en onaangepast bosbeheer zijn de voor-naamste bedreigingen voor de soort.

B e h e e r

Een bosbeheer gericht op een gevarieerd, halfopen loof-houtbos met oude bomen geniet de voorkeur. De open plekken zijn vooral van belang om te foerageren. Recreatie in de broedgebieden wordt best gereguleerd of beperkt.

Wespendief (Pernis apivorus)

V O G E L S

B e s c h r i j v i n g

De Wespendief lijkt sterk op de Buizerd maar heeft een smallere kop, langere staart en houdt de vleugels plat bij het zweven. Het mannetje heeft een grijze kop en boven-delen, gele ogen en twee zwarte staartbanden die ver ver-wijderd zijn van de brede eindband. Vrouwtjes zijn bruiner met dichter bij elkaar liggende staartbanden. In het voor-jaar wordt een spectaculaire balts vertoond waarbij het mannetje luid met de vleugels boven het lichaam klapt.

H a b i t a t / E co lo g i e

Het is een roofvogel van grote, vaak oudere bosgebieden met open stukken, bij voorkeur met veel gevarieerd loof-hout. Sparrenaanplanten worden gemeden, maar de soort komt plaatselijk wel voor in dennenbossen met heideon-dergroei. Op trek pleistert de Wespendief wel in meer open omgevingen. Het voedsel bestaat grotendeels uit wespen- en bijenlarven waarvan de holen uitgegraven worden. Hij vangt echter ook amfibieën, reptielen en ne tot middelgrote vogels en zoogdieren. Het relatief klei-ne klei-nest wordt hoog in een vork van de stam gemaakt, op een rustige plek.

Ve r s p re i d i n g

De Wespendief broedt van Midden-Spanje tot Zuid-Scandinavië, tot halfweg in Azië en overwintert ver in tro-pisch Afrika. In Vlaanderen is de soort een zomervogel van begin mei tot september. Wespendieven broeden er in bijna alle grote bosgebieden met vooral in het oosten

rela-Jaarlijkse broedvogel

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Niet van toepassing

B e d re i g i n g e n

Vergiftiging en verstoring van de nestplaats zijn de voor-naamste bedreigingen voor de soort.

B e h e e r

Naast het voorzien van de nodige rust in het broedgebied is de nabijheid van water voor de bereikbaarheid van voed-sel (voornamelijk vis) belangrijk voor deze soort.

V O G E L S B i j l a g e 1 V o g e l r i c h t l i j n