• No results found

Grote jager (Stercorarius skua)

B e s c h r i j v i n g

De Grote jager is een grote, opvallend zwaar gebouwde, meeuwachtige zeevogel met donkerbruin verenkleed. In de vlucht vallen het dikke lichaam, de brede vleugels en korte staart op. Zowel op de bovenkant als de onderkant van de handvleugel is een opvallende, halvemaanvormige, witte vlek zichtbaar.

H a b i t a t / E co lo g i e

De soort broedt op open, rotsachtig terrein of andere kale, woeste gronden, meestal op eilanden. Buiten het broed-seizoen is de soort sterk gebonden aan open zee. Grote jagers leven van vis. Soms foerageren ze achter vissers-schepen of stelen ze voedsel van andere zeevogels.

Ve r s p re i d i n g

Het broedareaal omvat IJsland, de Faerøer, Shetland, het noorden van Schotland, Spitsbergen, Bear Island, Jan Mayen, Noorwegen en Noord-Rusland. Op het Belgisch deel van de Noordzee is de soort een doortrekker in klein tot vrij klein aantal, voornamelijk in het najaar. Op zee komt de soort zeer verspreid en in lage dichtheden voor; vooral in augustus-oktober, maar ook in de meeste ande-re maanden van het jaar. De zuidelijke Noordzee is niette-min enorm belangrijk voor Grote jagers aangezien meer dan 60 % van de totale biogeografische populatie er door-trekt. De aantallen kunnen in augustus-september oplo-pen tot enkele honderden verspreid op zee.

Noordzee: Doortrekker/overwinteraar in inter-nationaal belangrijke aantallen (occasioneel >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerde-re gebieden)

B i j l a g e 1 V o g e l r i c h t l i j n

jaarlijks de grootste kolonies te zien. Ook overzomerende, subadulte vogels worden waargenomen. Enkelingen over-winteren in Vlaanderen.

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Momenteel niet bedreigd

B e d re i g i n g e n

Zeer nadelig voor de soort zijn het verlies van broedplaat-sen door natuurlijke vegetatiesuccessie of door havenuit-breiding, verstoring of vernietiging van de nestplaats, ver-storing op slaap- of hoogwatervluchtplaatsen, te hoge waterschommelingen en predatie.

B e h e e r

Behoud van geschikte broedlocaties en terugdringen van vergevorderde vegetatiesuccessie in potentiële broedge-bieden zijn, naast voldoende rust, de belangrijkste maat-regelen.

Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus)

V O G E L S

B e s c h r i j v i n g

De Zwartkopmeeuw, die sterk lijkt op de iets kleinere Kokmeeuw, is een kleine, bijna volledig witte meeuw met een grote, zwarte kopkap en witte oogring. De snavel en poten zijn bloedrood. Jonge vogels hebben een zwarte tekening op vleugels en staart, zwarte poten en snavel. Pas na drie jaar hebben zij het volledig volwassen kleed. ’s Winters hebben zowel jonge als adulte vogels een zwarte veeg door het oog, het zogenaamde ‘boevenmasker’. De roep is een kenmerkend, nasaal ‘jiauw’.

H a b i t a t / E co lo g i e

Zwartkopmeeuwen komen zowel in het binnenland op vennen, vijvers, opspuitterreinen als aan de kust op eilan-den en in havengebieeilan-den voor. Ze zoeken voedsel zoals Kok- en Stormmeeuw dat doen, door te vissen, aas te zoe-ken of achter beerkarren regenwormen en insecten te zoeken in niet al te bemeste weiden. ’s Winters lijkt de Zwartkopmeeuw iets meer kustgebonden te zijn.

Ve r s p re i d i n g

De Zwartkopmeeuw is oorspronkelijk een broedvogel van de landen rond de Zwarte en Middellandse Zee die zich de laatste decennia verspreid in West-Europa gevestigd heeft. Hij trekt in het najaar in klein aantal door van eind juni tot midden oktober, zowel aan de kust als in het bin-nenland en overwintert vooral langs de Atlantische kusten van Zuidwest-Europa vanaf Noord-Frankrijk, Marokko en de Middellandse Zee. Het eerste broedgeval in Vlaanderen dateert van 1964. Vanaf 1985 werd de soort een regelma-tige broedvogel. Vanaf eind februari worden de broed-plaatsen bezet, steeds temidden of nabij Kokmeeuwen-kolonies. Het aantal broedparen loopt soms op tot enkele honderden (zelfs tot 1.200 in 2002), verspreid over alle Kokmeeuwenkolonies. Dit aantal neemt nog steeds toe van jaar tot jaar en hangt onlosmakelijk vast met de toe-name van de jaarlijkse populatie in het Nederlandse Deltagebied. Aan de Oostkust en in het Antwerpse zijn

Jaarlijkse broedvogel

Middellandse Zee. Onze kustwateren vormen een uiter-mate belangrijke trekcorridor voor deze soort waar afhan-kelijk van het seizoen 40 tot bijna 100% van de totale bio-geografische populatie gebruik van maakt. Doorgaans wordt ze niet verder dan 30 km in zee aangetroffen. Tijdens de trekperiodes kunnen tot meer dan 3.000 vogels worden waargenomen (bijna 4% van de biogeografische populatie).

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Niet van toepassing

B e d re i g i n g e n

Hier aan zee overwinterende vogels zijn vooral gevoelig voor olievervuiling en windmolens.

B e h e e r

Vooral van belang zijn het sensibiliseren en het nemen van preventieve maatregelen tegen olievervuiling op zee, zoals de regulatie van de afvalverwerking in havengebieden, technische maatregelen aan boord van schepen en con-troles op zee. De strategische plaatsing van windmolen-parken en de monitoring van de impact zijn eveneens belangrijk.

V O G E L S B i j l a g e 1 V o g e l r i c h t l i j n

Dwergmeeuw (Larus minutus)

B e s c h r i j v i n g

De Dwergmeeuw is onze kleinste meeuw, die qua formaat en vliegwijze vaak meer weg heeft van een kleine stern. Volwassen vogels hebben lichtgrijze bovendelen, een vol-ledig bleke bovenkant van de handpennen en kenmerken-de grijszwarte onkenmerken-dervleugels met een smalle witte ach-terrand. In zomerkleed is de kop volledig zwart, zonder witte oogring. In winterkleed is de kop overwegend wit, met een donker vlekje achter het oog en met een zwart-grijze kruin. Juveniele vogels hebben grotendeels bruin-zwarte bovendelen en kruin. In de vlucht tonen ze een kenmerkend, zwart W-patroon over de (overigens bleke) bovenvleugels, dat een jaar lang behouden blijft. De ondervleugel is dan zuiver wit. Tweedejaars vogels lijken op volwassenen, maar zijn minder zwart op de ondervleu-gel en hebben vaak nog een zwarte tekening aan de top-pen van de handvleugel.

H a b i t a t / E co lo g i e

De Dwergmeeuw broedt in kleine kolonies in zoetwater-moerassen, rivierbekkens, nabij meren of nabij de kust op plaatsen met een weelderige vegetatie en veel waterplan-ten, waarop het nest verankerd wordt. Buiten het broed-seizoen geeft de soort de voorkeur aan de kust, vooral op plaatsen waar havengeulen of rivieren in zee uitmonden. In het binnenland is het een schaarse doortrekker, voor-namelijk langs grote rivieren en op grote plassen. Het voedsel bestaat uit allerlei kleine ongewervelde dieren en vis die uit het water worden gepikt.

Ve r s p re i d i n g

De soort is voornamelijk een broedvogel van Noordoost-Europa. In de jaren ’90 werd echter in zeer klein aantal ook regelmatig in Nederland gebroed. De broedvogels trekken in augustus tot oktober via de Baltische en de Noordzee of dwars door Centraal-Europa naar zuidelijker streken om te overwinteren langs de kusten van de Noordzee, de Atlantische Oceaan en vooral de

Noordzee: Niet broedend - doortrekker/overwin-teraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)

Vlaanderen: Niet broedend - doortrekker/over-winteraar in kleine aantallen (<0,1% van de bio-geografische populatie in 1 of meerdere gebie-den)

le grote, militaire domeinen in Limburg. Buiten de broed-tijd is het een doortrekker en wintergast in groot tot zeer groot aantal. Op sommige grote slaapplaatsen (zoals de spaarbekkens van Kluizen of van Woumen) kunnen tot 150.000 exemplaren geteld worden.

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Momenteel niet bedreigd

B e d re i g i n g e n

De voornaamste bedreigingen voor de soort zijn verdro-ging van vennen, bestrijding door de mens, toegenomen predatie, te hoge of te lage waterstanden, verdroging en bemesting van graslanden en habitatverlies door econo-mische ontwikkeling.

B e h e e r

In de overwinteringsgebieden moeten de slaapplaatsen worden gevrijwaard van verstoring. Geschikte broedbioto-pen in allerlei water- en moerasgebieden dienen in stand gehouden, met bijzondere aandacht voor een stabiel waterpeil.

Kokmeeuw (Larus ridibundus)

V O G E L S

B e s c h r i j v i n g

De Kokmeeuw is onze algemeenste meeuwensoort. Het is een kleine meeuw, die in alle kleden een opvallende witte buitenrand van de handvleugel heeft, met op de onder-vleugel een zwarte vlek ernaast. Volwassen vogels hebben lichtgrijze bovendelen en krijgen in het voorjaar een don-kerbruine kopkap en een donkerrode snavel. In winter-kleed is de kop wit, met een donkere oorvlek. Juveniele vogels hebben bruin geschubde bovendelen met lichtgrij-ze, grote dekveren. Enkele maanden na het uitvliegen worden de bruine mantel- en schouderveren vervangen door effen lichtgrijze veren. Het is een luidruchtige vogel tijdens het broeden of foerageren.

H a b i t a t / E co lo g i e

Kokmeeuwen zijn echte koloniebroeders die voorkomen in allerlei water- en moerasgebieden zoals heideterreinen, grote meren en overstromingsvlaktes, maar ook langs de kust. Vaak komen ze tevens tot broeden in meer kunstma-tige biotopen zoals bezinkingsbekkens van suikerfabrie-ken, havengebieden, in de omgeving van rijstvelden en op opspuitterreinen in industriegebieden. Ze foerageren het meest op pas gemeste of geploegde weilanden en akkers. Buiten de broedtijd komen ze verspreid voor in allerlei biotopen, zoals stranden, havens, weilanden en akkers, plassen, stortplaatsen en in stedelijke omgeving. Het zijn alleseters, maar ze voeden zich vooral met larven, slak-ken en wormen, die ze vinden op wei- en bouwland. Ze eten ook visjes, vogeleieren, muizen en kleine vogeltjes.

Ve r s p re i d i n g

De soort broedt over heel Europa en Rusland behalve het uiterste noorden, maar is schaars in het Middellandse-Zeegebied. Kokmeeuwen overwinteren in of nabij de broedgebieden, zuidelijk tot Noord-Afrika. In Vlaanderen is het een talrijke broedvogel (circa 10.000 broedparen) met de grootste kolonies te Zeebrugge, het Molsbroek te Lokeren, in het Antwerpse Linkeroevergebied en op

enke-Doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de bio-geografische populatie in 1 of meerdere gebie-den)

nabij de broedgebieden en wat zuidelijker, in West-, Midden- en Oost-Europa. In Vlaanderen is de Stormmeeuw een schaarse broedvogel met in totaal ongeveer 20 à 40 broedparen verspreid over de haven van Zeebrugge, de Maasvallei, enkele grote bedrijfsterreinen in Noord-Limburg en het Antwerpse Linkeroevergebied. Het is een wintervaste vogel die meestal niet zuidelijker trekt dan de Noordzee. In Vlaanderen is het een overwin-teraar in vrij groot tot groot aantal (tot ruim 100.000 exem-plaren in totaal). Grote slaapplaatsen zoals op de spaar-bekkens van Woumen en Kluizen en in de achterhaven van Zeebrugge kunnen vele tienduizenden Stormmeeuwen huisvesten.

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Zeldzaam

B e d re i g i n g e n

Broedende vogels worden vooral bedreigd door landpre-datoren en menselijke verstoring (massatoerisme, wan-delaars,…). Aan zee overwinterende vogels zijn vooral gevoelig voor olievervuiling.

B e h e e r

Vooral van belang zijn het sensibiliseren en het nemen van preventieve maatregelen tegen olievervuiling op zee, zoals de regulatie van de afvalverwerking in havengebieden, technische maatregelen aan boord van schepen en con-troles op zee. Slaapplaatsen moeten worden gevrijwaard van verstoring. Een belangrijke beheermaatregel in potentiële broedgebieden, zoals de duinen, is afscherming tegen menselijke verstoring.

V O G E L S

Stormmeeuw (Larus canus)

B e s c h r i j v i n g

De Stormmeeuw is een middelgrote meeuw met, in alle kleden, een donkere iris en een nogal ronde kop. Volwassen vogels hebben donkergrijze bovendelen met opvallende witte toppen aan de handpennen, geelgroene poten en snavel en zwarte buitenste handpennen met kleine witte toppen. In de vlucht zijn op de buitenste hand-pennen ook nog twee, uitzonderlijk zelfs drie, grote witte ‘spiegels’ zichtbaar. Bij juveniele vogels zijn de bovendelen bruin geschubd, behalve de grote dekveren die lichtgrijs zijn en een bleke vleugelbaan vormen. De staart is dan wit, met een scherp afgescheiden, zwarte eindband. Poten en snavel zijn dofroze, die laatste met donkere top.

H a b i t a t / E co lo g i e

De soort broedt in kolonies of in losse paren aan de kust op rotsen, rotsige hellingen, zandduinen en eilandjes. In het binnenland geeft de soort de voorkeur aan moeras-sen, oevers van meren en zelfs akkers in de onmiddellijke omgeving van water. In sommige landen (zoals Nederland) maakt ze haar bekleed nest ook op gebouwen met platte daken. Buiten het broedseizoen komt de soort in allerlei biotopen voor. Aan de kust foerageert ze op zee en stranden, in polders en in havengebieden. In het bin-nenland komt de Stormmeeuw verspreid voor in weilan-den, (vers geploegde) akkers, rivieren, meren en plassen. Ook vuilnisbelten worden bezocht, maar daar wordt de soort gedomineerd door grotere meeuwen. Slapen gebeurt in groep op grote waterplassen, zoals spaarbek-kens.

Ve r s p re i d i n g

De Stormmeeuw komt enkel in de noordelijke helft van Europa voor. De overgrote meerderheid van de populatie broedt in Noorwegen en Zweden. Ook in Finland, Schotland en Denemarken is de soort talrijk. Elders is ze eerder zeldzaam en in de Benelux bereikt ze de zuidwes-telijke grens van haar areaal. De soort overwintert in of

Doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de bio-geografische populatie in 1 of meerdere gebie-den)

medius is een doortrekker en wintergast, hoewel een enkel exemplaar bij ons ook tot broeden komt. In Vlaanderen is het broedgebied grotendeels beperkt tot de voorhaven van Zeebrugge (met 4.515 broedparen in 2004 meer dan 95% van de Vlaamse populatie of 2,6% van de biogeografische populatie). Elders bevindt zich alleen in Oostende een grotere populatie (149 paren in 2006) die is gevestigd op daken van gebouwen. In het binnenland gaat het voorlopig over slechts enkele paren. Buiten het broed-seizoen komt de soort in Vlaanderen voor in vrij klein tot vrij groot aantal, zowel aan de kust als in het binnenland. De aantallen zijn het laagst tijdens de winter wanneer de Kleine mantelmeeuw langs de kusten van Zuidwest-Europa en Noordwest-Afrika vertoeft.

R o d e L i j s t c a t e g o r i e V l a a n d e re n Momenteel niet bedreigd

B e d re i g i n g e n

Broedende vogels worden vooral bedreigd door landpre-datoren. Omdat de belangrijkste broedkolonies gevestigd zijn op (tijdelijk) braakliggende terreinen in havengebie-den, is habitatverlies ook een reële bedreiging. De soort is ook gevoelig voor verstoring van de slaap- en hoogwater-vluchtplaatsen.

B e h e e r

Een belangrijke beheermaatregel is het voorzien van zan-dige, schaars begroeide terreinen met voldoende rust aan de kust. Slaap- en hoogwatervluchtplaatsen moeten wor-den gevrijwaard van verstoring.