• No results found

ZWARE ZORGEN in november werd Tine ziek

In document DE MOLENS BIJ DE PLASSEN (pagina 94-98)

Jaap groette vriendelijk alsof hij een goede oom ontmoette

ZWARE ZORGEN in november werd Tine ziek

Ze was nooit sterk geweest en had vooral in de laatste weken weinig eetlust getoond. Toen een zware verkoudheid haar maar op de borst bleef zitten, had grootmoe de dokter geraadpleegd.

Die constateerde algehele verzwakking en ondervoeding. Het kind moest geruime tijd rust nemen en versterkende middelen gebruiken.

Wat oude Hanna opeens in de narigheid zat!

In de eerste plaats voelde ze het als een diepe schaamte, dat haar kleindochter ondervoed was. Alsof zij er wat aan doen kon! Ze had het kind waarlijk genoeg trachten toe te steken.

Veel wat ze uit eigen mond gespaard had, was voor Tine sma-kelijk klaargemaakt, doch het kind had zelden trek. Een tweede grote zorg was: hoe moest ze aan versterkende middelen ko-men? Vooral in de winter waren eieren en melk duur.

Hoewel ze nooit met Jaap over haar moeilijkheden praatte, be-sloot ze, hem nu alles mee te delen. Hij was bijna veertien jaar en een verstandige jongen voor zijn leeftijd. Mogelijk, dat hij nog enige raad kon schaffen en een of ander middel aan de hand kon doen, om het kleine inkomen wat te vergroten.

„Grootmoe," zei Jaap, „u geeft mij bij elke maaltijd twee boter-hammen minder."

„Om er straks nog een ondervoede jongen bij te hebben," wierp Hanna dadelijk tegen.

„Helemaal niet nodig. Ik at altijd vijf boterhammen, met drie kan ik best toe, meester zegt, dat veel eten een aanwensel is en heel niet gezond. En u geeft mij maar geen melk in de koffie.

Zonder smaakt het ook best. Thomas zegt, dat ze in Brabant veel zwarte koffie drinken."

„Je bent een lieve jongen, maar als ik dat deed, dan spaarde ik per dag vier boterhammen en een klein beetje melk, daar heb-ben we nog geen eieren, kalfsvlees en een liter melk mee."

Ja, Jaap zag ook in, dat er meer bezuiniging of verdienste nodig was:

„Ik zal proberen meer bij te verdienen."

„Hoe, m'n jongen?"

„Laat ik er maar eens over denken, grootmoe. Maar ik zal u helpen."

Getroost door de hartelijke bereidwilligheid van de knaap en vertrouwend op God, wachtte Hanna de toekomst af. De uiterste zuinigheid betrachtte ze en ze moest er wel toe overgaan, Jaap minder brood en melk te geven.

Hoewel de jongen de woorden van z'n onderwijzer stellig ge-loofde, voelde hij toch dagelijks, dat drie boterhammen heel weinig was, om een gezonde maag tevreden te stellen. Dikinrijls had hij honger. Maar hij was flink genoeg om daar niets van ie laten merken. En als grootmoe er naar vroeg, was het altijd:

„Welnee, met drie boterhammen kan ik best toe.. Goed je eten kauwen, zei de meester, dan haalt je maag uit drie boterham-men evenveel voedsel als anders uit vijf."

Hanna geloofde werkelijk de met overtuiging gesproken woor-den.

„Wat leren ze tegenwoordig toch veel, daar hebben wij- vroeger nooit van gehoord," zei ze in bewondering voor de moderne school. Maar dat nam niet weg, dat ze Jaap meermalen bezorgd aanzag. Werd hij niet magerder, of verbeeldde ze het zich maar?

Voor zichzelf werd ze, waar het kon, nog zuiniger. Maar met dat al rezen de zorgen bergenhoog voor haar.

Om de oude kleren met de oudste op te knappen, zo, dat ze nog te dragen waren, om de was met de minste zeep te doen, zo, dat ze toch helder bleef, om elke mespunt boter te besparen, zonder Jaap te kort te doen, dat waren op haar oude dag tobberijen, waar ze soms het hoofd bij verloor. Bittere armoede te lijden, niemand er iets van te laten merken, een ziek kind bij alle sparen en schrapen nog niet genoeg te kunnen geven, een kleinzoon te zien opgroeien, die misschien geen andere toe-komst had, dan een molen te bedienen, een verloren zoon in. de wijde wereld zwervende te weten! 0, ze zou gebeden hebben om eindelijke verlossing uit het zware leven, waarvan de gol-ven over haar grijze hoofd sloegen, als dan juist niet haaischat- ten van. kleinkinderen onve.

r

zorgd zouden achterblijven. Dus sineekiée te vuriger,

o

f God haar sterken wou en in het leven wilde spliren voor- hen, die haar zo nodig hadden.

Jaap zag haar getob en gezwoeg dag aan dag met medelijden

aan. Herhaalde malen had hij geprobeerd een bijverdienste te vinden, maar overal stootte hij het hoofd.

Een schelm als Dirk Boller had dubbele verdiensten; als ze hem nodig hadden op de boerderij, zette hij een klein knechtje bij de sluis en de molen. Daarover werd in 't polderbestuur niets gezegd, natuurlijk niet, Dirk was de neef van de heemraad.

In boze buien hoopte hij soms hardgrondig, dat het knechtje de een of andere fout zou begaan, die gevolgen zou hebben.

Boze buien! Bah! als hij bij de molen liep kende hij niet anders meer dan boosheid. Dirk Boller daar te zien lopen met z'n rode

glimmende kop, z'n valse tronie, hem te horen zingen en lieren, grappen verkopen tegen de melkknechten of venijnige opmer-kingen te horen maken aan zijn adres! Bah! Bah! Bah!

't Gebeurde, dat hij zo chagrijnig was, dat hij in z'n nijd tegen een paal of schutting schopte.

„Met 't verkeerde been uit bed gestapt, buurtje?" vroeg Boller, toen hij het hem eens zag doen, „of ruzie gehad met je grootje?"

„Kijk jij naar je molen, waar het zeil van gescheurd is en die in geen maand gesmeerd is, hij kreunt als die kreupele knol van jullie," barstte Jaap uit. Hij zei het zo nijdig en keek zo woest, dat Dirk er even beduusd van opzag.

„Niet kwaad worden, Jaap, niet kwaad worden, jongen, dan moet je weer goed worden ook, dus da's dubbel werk."

„Als je denkt, dat ik ooit van m'n leven de moeite zal doen, om op jou goed te worden, ben je er naast,” beet Jaap en verdween in de molen.

Hij zag Tine liggen, met haar rustige lieve lijdzaamheid en schaamde zich tegelijk over z'n boosheid.

„Had je ruzie met Dirk?" vroeg ze zacht.

„Ja," wond hij zich weer op, „die nijdas, als hij me kan treite-ren, is hij er bij als de kippen."

Hij liep langs haar ligstoel. Haar warme smalle handje greep z'n pols.

„Net doen of je 't niet hoort, Jaap. Je moet je niet zo boos maken, je doet er grootmoe verdriet mee. Je kijkt toch zo erg donker de laatste tijd."

In haar stem lag zoveel zachte ontferming en spijt tegelijk, dat hij zich opeens geheel vertederd voelde. Hij bukte zich, gaf haar plots een zoen, wat hij anders nooit meer deed. Dan rende hij naar boven, de molentrap op en huilde om al de bittere ellen-de, die het leven hem en hij zichzelf aandeed.

XV

In document DE MOLENS BIJ DE PLASSEN (pagina 94-98)