• No results found

De Zuidelijke Nederlanden als model voor de noordelijke katholieken in J.G. le Sage ten Broek 1

“Moeten wij Catholijken nu nog langer zwijgen, - moeten wij [...] nog langer stilzwijgend aanzien, dat onze jeugd bedorven wordt?”2 Met deze retorische vraag werd Joachim George Le Sage ten Broek de eerste onder de Nederlandse katholieken die bewust en programmatisch opriep tot emancipatieacties om ruimte te scheppen voor het katholicisme in de Nederlandse samenleving.

De reputatie van Le Sage in het kader van de geschiedenis van het Nederlandse katholicisme is voornamelijk in de eerste helft van de twintigste eeuw gevestigd dankzij een aantal haast hagiografische studies die bedoeld waren om het verzuilde katholieke publiek met zijn onvermoeibare engagement bekend te maken.3 Slechts één werk week gedeeltelijk af van dit patroon. Het is de enige volledige biografie, die de jezuïet Gerardus Gorris eind jaren 1940 publiceerde.4 Met Gorris’ werk verwierf Le Sage de status van ‘eerste emancipator’ van de Nederlandse katholieken, de rol van voorbode van nog grotere mannen zoals Jozef A.

Alberdingk Thijm en Herman J.A.M. Schaepman. In de tweede helft van de twintigste eeuw is de figuur van Le Sage zeker niet in vergetelheid geraakt, maar zijn naam werd sindsdien meestal terloops genoemd in het kader van bredere studies over het begin van de negentiende eeuw waarin hij doorgaans de rol van katholiek buitenbeentje speelt: een stem in de woestijn die voor het eerst af durfde te wijken van de protestantse mainstream.

Le Sage ten Broek: de man en de journalist

Joachim George Le Sage ten Broek werd in 1775 in Groningen geboren als zoon van Jan Jacob, predikant en hoogleraar theologie aan de lokale hogeschool. Zijn vader was intellectueel en politiek geëngageerd met de patriotten en zag zich meermaals verplicht van betrekking en stad te veranderen. Om onduidelijke redenen, volgens Gorris mede ten gevolge van een theologisch dispuut waaraan Jan Jacob deel had genomen, gingen de Le Sages in 1777 in Rotterdam wonen en vervolgens, na de overwinning van de orangisten op de patriotten, in Antwerpen. Pas met het begin van het Franse regime in 1795 voelde Le Sages vader zich veilig genoeg om zijn kinderen terug naar Nederland te brengen. Na in 1800 te zijn getrouwd met Wilhelmina van Lil,

1 Dit hoofdstuk is een uitgebreide, aangepaste versie van mijn artikel ‘België als model voor de Nederlandse

katholieken. J.G. le Sage ten Broeks bijdrage tot de interne beeldvorming in de Nederlanden’, in: Trajecta (2010-2011) XIX-XX, 291-322. Van harte bedank ik de redactie van Trajecta voor haar toestemming om mijn oorspronkelijke bijdrage te bewerken en in dit proefschrift op te nemen.

2 Catholijke Nederlandsche Stemmen (1837) III, 277.

3 L.J. Sicking, Joachim George Le Sage ten Broek (Nijmegen 1918); F.P.C. de Kock, Katholieke herdrukken - I. De

gevangenschap van Le Sage en zijn strijd voor de Kerk (Heiloo 1937); A. Mulders et al., Le Sage ten Broek (Den Bosch 1948).

4 G.C.W. Gorris, J.G. Le Sage ten Broek, op.cit.; F.J.J.C. Vrijmoed, Lamennais avant sa défection et la Néerlande catholique (Paris 1930).

34

handelaarsdochter, bekeerde de jonge Joachim George zich in 1806 tot het rooms-katholicisme.

Kort daarna rondde hij zijn studie rechten af en opende hij een notarispraktijk in Den Haag. In de loop der jaren zou hij meermaals verhuizen, eerst in het Haagse en in 1827 naar Brabant, waar hij zich in 1830 definitief te Grave vestigde. In diezelfde jaren begon hij zich steeds nadrukkelijker in het openbaar te profileren als pleitbezorger van het katholicisme in Nederland.

Het is moeilijk vast te stellen hoe en wanneer Le Sage tot de beslissing kwam zich te bekeren. Hoewel hij als jongeling zeker reeds in contact was gekomen met het katholicisme – in het patriottenmilieu in Rotterdam en vervolgens in Antwerpen – was het pas rond 1800, na zijn terugkomst naar Holland, dat hij in een diepe gewetenscrisis raakte en uiteindelijk katholiek werd.5 Uit zijn latere geschriften lijkt het erop dat hij in het protestantisme voornamelijk een gezag miste met de nodige macht om de traditie en de ‘ware’ leer te verkondigen en te handhaven. Mogelijk speelde de lectuur door de jonge Le Sage van Histoire des variations des Églises protéstantes door de Franse zeventiende-eeuwse apologeet Jacques-Bénigne Bossuet een rol in Le Sages bewustwording over zijn ontevredenheid met het protestantisme.6 Dit lijkt bevestigd te worden door een van zijn brieven aan zijn broer Hendrik Willem waaruit de Antwerpse pastoor Peter J. Visschers in een in 1857 verschenen ad memoriam citeert:

“Met aandoening herinner ik mij dikwijls, dat ik, nog een zeer klein kind zijnde, altoos met een onwillekeurigen angst bevangen werd als ik hoorde spreken van Roomschen, Gereformeerden, Lutherschen, Remonstranten, Mennisten, enz., en dan mijn kinderlijk gebed opzond, om te mogen weten, welke van al deze gezindten de ware was, want dat de waarheid slechts één is, begreep ik toen reeds.”7

De zoektocht naar een zeker houvast op religieus gebied bracht Le Sage in aanraking met het aan het begin van de negentiende eeuw opkomende ultramontanisme. Deze stroming was voornamelijk in Franse traditionalistische kringen als reactie op het sterk rationalistisch en individualistisch Verlichtingsdenken ontstaan. De Fransschrijvende Savooiaard Joseph de Maistre had in de nadagen van de Franse Revolutie onder meer de absolute monarchie en het principe van de koninklijke soevereiniteit verdedigd – tegenover de volkssoevereiniteit die zo sterk indruiste tegen De Maistres hiërarchische machtsopvattingen. Dezelfde sterk hiërarchische overtuigingen paste De Maistre ook op de Kerk toe. Onder meer in zijn pamfletten Du pape (1819) en De l’Église gallicane (1821) stelde hij de paus als onfeilbare leider van de door Christus gevestigde kerk voor.8 Le Sage kwam in dezelfde jaren tot soortgelijke conclusies, zoals blijkt uit de aan de paus gewijde bladzijden van zijn eerste apologetische pamflet, Over de voortreflijkheid van de leer der Rooms-Katholijke Kerk, die in 1816 verscheen.9

De Voortreflijkheid sloeg in als een bom. Het was voornamelijk een apologetisch en tegelijk ook enigszins missionarisch boekje. Het doel was niet alleen de katholieke leer uiteen te zetten voor Le Sages geloofsgenoten maar ook het protestantse publiek te bereiken en tot bekering te

5 vgl. [s.a.], ‘Wie heeft Le Sage ten Broek in de Katholieke Kerk opgenomen?’, in: Franciscaansch leven (1943) XXVI, 38-45; Gorris, Le Sage , op.cit., I, 43-69.

6 ibid., 51.

7 De Godsdienstvriend (1857) LXXXVII, 5.

8 M. Ferraz, Histoire de la philosophie en France, au XIXe siècle. Traditionalisme et ultramontanisme (Parijs 1880) 17-21.

9 J.G. le Sage ten Broek, De voortreflijkheid van de leer der Roomsch-Katholijke Kerk (Utrecht [18161] 1920).

35

bewegen. De pamflettenoorlog die daarop volgde, met antikatholieke bijdragen van onder anderen Willem Bilderdijk en Isaäc Da Costa, maakten Le Sage duidelijk dat de te bestreden ondergeschikte positie van de katholieken in Nederland ook en vooral maatschappelijk en cultureel van aard was. Twee jaar later, in 1818, besloot hij een maandblad op te richten, De Godsdienstvriend - mogelijk naar de naam van het Franse blad L’Ami de la Réligion et du Roi, dat ook in Nederland circuleerde - waar hij zich steeds meer in de politieke actualiteit en het maatschappelijke debat ging mengen.10

Le Sage liftte mee in een prille traditie die hij niet zelf was begonnen. Reeds aan het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw waren in Nederland enkele katholieke bladen opgericht, de Kerklyke Bibliotheek (1794-1796) en de Mengelingen voor Roomsch-Catholijken (1807-1814), die echter een louter kerkelijk-theologisch karakter bezaten en zich nauwelijks profileerden in de publieke, buitenkerkelijke debatten van hun tijd.11 Le Sage was de eerste die in het openbaar optrad als ultramontaan en zichzelf nadrukkelijk - haast als geuzennaam - rooms-katholiek noemde, wat hem heel snel in aanvaring bracht met de Nederlandse regeringsgezinde milieus. In 1827 leverde zijn engagement hem zelfs drie maanden voorhechtenis op wegens verspreiding van berichten “als strekking hebbende om te verontrusten”12. Hij werd uiteindelijk vrijgelaten, maar zijn gezondheid knapte niet meer op. Zijn gezichtsvermogen was al sinds 1824 sterk verzwakt, na zijn gevangenneming werd hij helemaal blind. Hij besloot toen naar Brabant te verhuizen, werd uiteindelijk verplicht het notariaat te verlaten en moest voor zijn publicistische activiteit op zijn vrouw en zijn jonge medewerker Josué Witz rekenen. Over Le Sages huwelijksleven is nauwelijks iets bekend behalve dat zijn vrouw Wilhelmina hervormd was geboren en hervormd zou sterven. Dat zij een rol speelde in het werk van haar man lijkt dus onwaarschijnlijk. Haar steun moet vooral persoonlijk en huishoudelijk van aard zijn geweest. De band met Witz werd overigens mettertijd meer dan professioneel: de jonge knaap werd in 1838 door Le Sage geadopteerd en bleef ook na diens overlijden, in 1847, een tijdlang enkele van zijn periodieken verzorgen. Naast De Godsdienstvriend: tijdschrift voor Roomsch-Catholijken, dat voor het laatst in 1869 verscheen, dient hier ook het weekblad Catholijke Nederlandsche Stemmen over godsdienst-, staat-, geschied- en letterkunde genoemd te worden, dat in 1835 opgericht werd en tot 1856 uitkwam – vanaf 1852 als Katholieke Nederlandsche Stemmen.

“De invloed der Tijdschriften is grooter dan men denkt; [...] vandaar dan ook dat grote vernuften in onderscheidene landen het niet beneden zich achten om mede arbeider van een Tijdschrift te zijn en als zoodanig bekend te willen wezen.”13 Le Sage achtte het belang van tijdschriften en publicaties in het politieke en maatschappelijke strijdtoneel van zijn tijd zeer hoog. Zijn keuze voor bladen die aan de ene kant de katholieken moesten mobiliseren en aan de andere kant de Kerk moesten verdedigen tegen protestantse aanvallen, was bij zijn debuut in 1816 al duidelijk. De aandacht in dit hoofdstuk zal vooral naar De Godsdienstvriend en de Catholijke Nederlandsche Stemmen gaan vanwege hun lange geschiedenis en op basis van hun algemeen-culturele oriëntering. Zij worden bovendien gezien als het begin van de katholieke pers in

10 Gorris, Le Sage, op.cit., I, 241.

11 Th. Clemens, ‘De ingehouden verlichting onder de Nederlandse katholieken’, in: E. van der Wall, L. Wessels (red.), Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850 (Nijmegen 2007) 244, 246.

12 De Godsdienstvriend (1857) LXXXVII, 18.

13 ibid. (1836) XXXVI, 279-280.

36

Nederland.14 Andere bladen van Le Sage, onder meer De Ultramontaan: tijdschrift voor dompers en ignorantijnen (1826-1830) en de eerste katholieke krant van Nederland, de Roomsch-catholijke Courant (1822-1823), bleken minder succesvol en zullen hieronder slechts incidenteel, waar nodig, aan bod komen. De Godsdienstvriend was vooral gericht op de berichtgeving over de Katholieke Kerk en over de positie van de katholieken in Nederland en in andere landen. Alles meestal gevolgd door een kort commentaar van Le Sage zelf.15 De Stemmen was duidelijker bedoeld als opiniërend tijdschrift met uitvoerigere artikelen over de politieke actualiteit, de interpretatie van de geschiedenis en veel aandacht ook voor doctrinaire discussies binnen zowel het katholicisme als het protestantisme.16 Beide publicaties vertonen hoe dan ook veel raakvlakken in de onderwerpen die in hun pagina’s aangekaart werden. De combinatie van deze twee tijdschriften biedt dus de kans om de wereldbeeld van Le Sage uitvoerig te bestuderen.

1830: een katholieke stem over de crisis van het Verenigd Koninkrijk De katholieken en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

Dat het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden al sinds zijn oprichting door het Congres van Wenen structurele problemen kende is door de wetenschappelijke literatuur reeds aangetoond.

De samenvoeging van Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden was in feite vooral toe te schrijven aan de wil een bufferstaat tegen het Franse expansionisme te creëren en had weinig te maken met de culturele of historische homogeniteit tussen de twee delen van het koninkrijk. Al deze structurele problemen droegen in zich de kiem van een crisis die tot uiting kwam in de tweede helft van de jaren 1820.

Alvorens op de details van de protesten in te gaan, is het nuttig even stil te staan bij de specifieke positie van de katholieke bevolking en de Katholieke Kerk in het Verenigd Koninkrijk.

Na drie eeuwen schuilkerkenbestaan konden de katholieken in de Noordelijke Nederlanden vanaf 1795 genieten van volledige burgerrechten. Deze zogenaamde gelijkstelling werd vervolgens in 1806 door koning Lodewijk Napoleon herzien en aangevuld met de financiële en administratieve onderschikking van de kerkgenootschappen aan de staatsmacht. Deze zelfde filosofie omtrent de verhoudingen Staat-kerken werd ook in de Verenigde Nederlanden toegepast en verder gecombineerd met een aantal feitelijke beperkingen. De gelijkstelling betrof exclusief het burgerlijke recht: katholieken – maar ook joden – werden volwaardige burgers in de nasleep van de Franse Revolutie. In de alledaagse praktijk bleven katholieken echter in een achtergestelde positie verkeren. In de politiek, in het onderwijs – vooral in het schooltoezicht - en in de openbare ambten bleven ze sterk ondervertegenwoordigd.17 Golven van antipapisme gingen nog steeds regelmatig door het land en gaven katholieken het gevoel dat hun rechten constant gevaar liepen.18 Er werden echter steeds meer kerken gebouwd onder Lodewijk Napoleon en vervolgens onder Willem I, niet zelden dankzij financiële steun van de regering en in samenwerking met het

14 Lankhorst, O.S., ‘Tussen commercie en apostolaat. De katholieke dag- en nieuwsbladen in Nederland tot 1940’, in:

M. de Coo-Wijgerinck et al. (red.), De gezegende pers. Aspecten van de katholieke persgeschiedenis in Nederland tijdens de 19e en 20e eeuw (Zeist 1989) 38.

15 Gorris, Le Sage, op.cit., II, 93-94.

16 ibid., 99-103.

17 J. van Eijnatten, en F. van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum 2005) 256.

18 Voor episodes van antipapisme rond 1800 vgl. E. Hagen, ‘Een meer of min doodlyken haat’. Antipapisme en cultureel natiebesef in Nederland rond 1800 (Nijmegen 2008).

37

ministerie van Waterstaat.19 Het was een duidelijke vooruitgang voor de noordelijke katholieken die zich sinds de zeventiende eeuw nooit in het openbaar hadden mogen verzamelen. Het verbaast dus niet dat ze in 1815 met een zeker optimisme naar de toekomst keken en een gestage verbetering van hun sociale aanzien verwachtten.

Anders lag de situatie in de Zuidelijke Nederlanden, die op het moment van de annexatie tot het Verenigd Koninkrijk Franse départements waren. Voor hen bleef ook onder Willem I het concordaat in werking dat in 1801 tussen paus Pius VII en Napoleon ondertekend was. Het was dus zo dat de Belgische katholieken op een volledig kerkelijk bestuur konden rekenen terwijl de Nederlandse katholieken onder de aartspriesters van de Hollandse Zending vielen en het zonder bisschoppen moesten zien te redden. Op hun beurt stonden de aartspriesters onder de nogal afzijdige leiding van de in Münster residerende vice-superior Aloysius Ciamberlani. De streken onder de Rivieren – ongeveer het huidige Noord-Brabant en delen van Limburg – vormden aparte vicariaten die officieel onderdeel waren van Belgische diocesen maar in feite nogal onafhankelijk opereerden.20

De lappendeken was echter niet alleen (kerk)rechtelijk maar ook en vooral cultureel. Niet iedereen in het Zuiden verheugde zich erop in staatsverband te worden gebracht met het

‘protestantse’ Holland. Onder de clerus bestond een zekere hoop dat men, na de Franse bezetting, terug kon keren naar de traditionele prerevolutionaire standenmaatschappij die de katholieke kerk een publieke status en allerlei economische en sociale rechten garandeerde. Hoe deze restauratie gestalte moest krijgen was allesbehalve duidelijk, maar de wens terug naar het verleden te gaan had zich reeds in de Brabantse opstand van 1789 geopenbaard en twintig jaar later was hij zeker nog niet gedoofd.21 Ook dit was typerend voor de uiteenlopende stemmingen onder katholieken in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. De ervaring van het Franse regime had er namelijk een heel ander betekenis gekregen: “[…] de vrijheid van godsdienst die de Noordelijke katholieken burgerrecht verleende en hen uit de schuilkerk verloste, kostte de Zuidelijke het herstel van oude voorrechten.”22

Vooral de clerus in het Gentse, onder leiding van bisschop Maurice de Broglie, zelf een Fransman en nostalgicus van het prerevolutionaire tijdperk, leverde de nieuwe koning Willem I nogal wat kopzorgen. De grondwetsartikelen die de godsdienstvrijheid garandeerden en gelijke bescherming beloofden aan alle kerkgenootschappen waren De Broglie een doorn in het oog.

Deze voorschriften deden alle hoop op terugkeer tot een status van publieke kerk voor de Katholieke Kerk definitief verdampen. In 1815 mochten de Belgische notabelen zich uitspreken over de nieuwe grondwet. De Broglie vaardigde een verbod uit om voor het ontwerp te stemmen en de grondwet werd inderdaad door een meerderheid verworpen. Alleen de discutabele arithmétique hollandaise van de regering zorgde ervoor dat de grondwet alsnog als aangenomen kon worden gezien. Maar er speelde meer dan alleen geloofsmotieven. Het Franse regime had sporen achtergelaten in het Belgische publieke debat. De institutionele architectuur van de nieuwe

19 Bornewasser, “De Nederlandse katholieken en hun negentiende-eeuwse vaderland”, op.cit., 268; G. Harink, en L.

Winkeler, ‘De negentiende eeuw’, in: H.J. Selderhuis (red.), Handboek Nederlandse kerkgeschiedenis (Kampen 2006) 614-615.

20 Voor een gedetailleerde inleiding tot de kerkelijke indeling van de Nederlanden sinds 1815 vgl. De Valk, Roomser dan de paus, op.cit., 41-49.

21 ibid., 54.

22 ibid., 95.

38

grondwet – onder meer, de gelijke verdeling van de staatsschulden van Noord en Zuid en de gelijke vertegenwoordiging in de Staten-Generaal – speelden eveneens een rol in de afwijzing door veel notabelen van de voorgelegde tekst. Feit is dat De Broglie zich niet gewonnen gaf. Er volgde een Jugement doctrinal waarmee alle katholieken verboden werd de eed op de grondwet af te leggen die van de leden van de Staten-Generaal en de ambtenaren werd geëist. De crisis barstte los toen François-Antoine de Méan, de voormalige prins-bisschop van Luik en inmiddels aartsbisschop van Mechelen, door Willem I tot lid van de Eerste Kamer benoemd, de eed wel degelijk aflegde. De Heilige Stoel moest erbij betrokken worden.23 Het getouwtrek eindigde pas in 1817 toen De Méan aanvaardde een verklaring te ondertekenen waarin werd vastgesteld dat de eed op de grondwet – en dus ook op de omstreden artikelen – slechts betrekking had tot het burgerlijke recht en geen aanvaarding impliceerde van de leer van andere, niet katholieke maar eveneens beschermde, kerkgenootschappen.24 Principieel werd er dus gelijk gegeven aan de nostalgici. In feite koos Rome voor een pragmatische aanpak. De noodzaak tot één concordaat voor het hele Verenigd Koninkrijk lag toen al in het verschiet en de wens in goede verstandhouding met Den Haag te blijven, kreeg de overhand dus boven de leerstellige afwijzing van de nieuwe staat.25

Het onbegrip in het Noorden voor deze eerste Belgische crisis was groot, en niet alleen in regeringskringen. Onder Frans bewind was er in het Nederlandse culturele leven een opleving van nationalisme geweest die zich had geuit in de herbevestiging van de traditionele combinatie van Nederland en protestantisme. Deze vroeg-romantische stroming was gepaard gegaan met de vorming van een canon van vaderlandse helden die vooral op de Gouden Eeuw en de Opstand tegen Spanje toegespitst was.26 Het ontstaan van het Verenigd Koninkrijk werd doorgaans als een toevoeging van de Zuidelijke Nederlanden aan Nederland geïnterpreteerd zonder dat er serieuze pogingen werden ondernomen om tot een herdefinitie van de nationale cultuur te komen.27 Willem I koesterde wel de droom de Nederlanden tot een ‘amalgaam’ te vormen, op politiek, economisch en ook cultureel vlak. Om dit te realiseren achtte hij van groot belang dat de regering zich een eersterangs rol toe-eigende en een strakke regie over het hele land hield. Hieruit kwam een sterk centralistisch beleid tot stand waarmee de koning en zijn regering de twee delen van het koninkrijk naar elkaar toe meenden te doen groeien. Soms met veelbelovende resultaten. Op economisch gebied leek de Hollandse handelstraditie zich goed te kunnen combineren met het snel industrialiserende België.28

Op andere fronten was het amalgaam veel minder succesvol. Een van de meest controversiële plannen was de al genoemde bescherming van kerkgenootschappen. Een nauwe

Op andere fronten was het amalgaam veel minder succesvol. Een van de meest controversiële plannen was de al genoemde bescherming van kerkgenootschappen. Een nauwe