• No results found

Jozef A. Alberdingk Thijm tussen Groot-Nederlands ideaal en inculturatie van de Nederlandse katholieken

In 1848 verscheen in De Spektator. Kritisch en Historiesch Kunstblad een artikel van de achtentwintigjarige Jozephus Albertus Alberdingk Thijm getiteld ‘Vlaamsch-Belgiën en Noord-Nederland’. Het stuk was bedoeld als overzicht van de culturele en maatschappelijke ontwikkelingen bij de zuiderburen in de voorafgaande maanden. Thijm nam in België een soort culturele renaissance waar en constateerde dat er een toenemend aantal brochures over allerlei vraagstukken het licht zag waarvan de inhoudelijke en stilistische kwaliteit zienderogen groeide.

De focus van de auteur lag vooral bij de literatuur en de Nederlandstalige uitingen hiervan. Gent, Antwerpen, Luik en Leuven waren bruisende intellectuele centra aan het worden waar taal, letteren en geschiedenis steeds meer gecultiveerd werden, ook in het Nederlands. Helaas interesseerde dit de Nederlanders erg weinig, hoewel ze in feite alleen maar een voorbeeld konden nemen aan het Zuiden.1 Een jaar later zou Thijm in hetzelfde blad – onder de pseudoniem Pauwels Foreestier - een open brief publiceren waarin hij uiting gaf aan zijn “ernstige overtuiging, dat onze Letterkunde in het thands doorlopend wordend tijdperk, eene nieuwe fase van haar bestaan heeft aangevangen.” Wat hij hier precies mee bedoelde legde hij enkele regels later uit. De hoop was een “totale eenwording van Noord-Nederland en Vlaamsch-België in de Letteren” te bereiken.2

Het motief van België als model voor Nederland was niet nieuw, maar in tegenstelling tot Le Sage ten Broek klonken hier toch nieuwe noten doorheen. Het begrip Vlaanderen als Nederlandstalig België had ook in Nederland zijn intrede gedaan en het accent lag nu duidelijk op de culturele samenwerking tussen dit deel van België en ‘Noord-Nederland’, in het bijzonder op het gebied van de letterkunde. De positie van Thijm geeft ook een staaltje van de veranderingen die in katholiek Nederland aan de gang waren in de jaren 1840. Het komt erop neer dat een jongere generatie katholieken in die jaren op het podium van het Nederlandse openbare leven trad en nieuwe ideeën en strategieën probeerde te ontwikkelen om het katholicisme een volwaardige plaats binnen de Nederlandse samenleving te geven. En in deze wereldvisie kregen ook de Zuidelijke Nederlanden een specifieke positie.

De emancipatie van de katholieke pers : van apologie tot wetenschap

Op 17 juni 1845 verscheen in Den Bosch het eerste nummer van De Tijd, onder leiding van de jonge priester Judocus A. Smits. Het blad moest een katholiek orgaan worden waarin de katholieke grieven, die bij de geringe grondwetsherziening van 1840 over het hoofd waren gezien, sterker zouden klinken. Het idee was niet nieuw. Le Sage had het in 1822 ook geprobeerd, maar

1 J.A. Alberdingk Thijm, ‘Vlaamsch-Belgiën en Noord-Nederland’, in: De Spektator. Kritiesch en Historiesch Kunstblad (1848) VIII, 261-269; oorspronkelijk, bij oprichting eind 1842, heette het blad De Spectator van Tooneel, Concerten en Kunst, vgl. P. van Rijswijck, Fiksche lui. De Spektator van J.A. Alberdingk Thijm (Zutphen 2009) 17.

2 ‘Aankondigingen – Epistolaire mededeling van Pauwels Foreestier’, in: De Spektator (1850) IX, 386-392.

120

had toen weinig bijval gekregen en het blad Noord-Nederlandsche Courant snel moeten opgeven.

Sinds 1829 verscheen in Brabant ook de officieel onpartijdige Noord-Brabander, maar in de jaren 1840 gold die nog steeds als een regionaal blad.3 Smits was hoofdredacteur van De Brabander maar moest in 1844 opstappen vanwege zijn open antiregeringstoon die bij de Noord-Brabantse kerkvoogden niet bepaald in goede aarde was gevallen. Het jaar daarop besloot hij dan ook een eigen blad op te richten dat als nadrukkelijk Nederlandse krant de stem van de katholieken ook in Holland deed klinken: “Wij zijn katholiek. […] Maar wij zijn ook burgers van den staat; […].” Een constitutioneel blad dat katholiek wilde zijn zonder “journal ecclésiastique”

te hoeven te worden.4

En juist in het Westen, de andere grote katholieke pool van Nederland5, was het een en ander in beweging gekomen. De invloed van het liberale Algemeen Handelsblad, dat ook bij de katholieke middenstand gelezen werd, wekte in katholieke kringen steeds meer zorgen. Menigeen – om te beginnen, onder de lagere clerus - wenste ook in Holland de oprichting van een eigen blad. Toen De Tijd heel snel in financiële problemen raakte en Smits er steeds meer van overtuigd werd dat een krant uit Brabant toch geen nationale allure kon krijgen, waren de omstandigheden rijp om de redactie van De Tijd dankzij nieuwe financierders naar de hoofdstad te verhuizen. Het blad bleef onder leiding van Smits en kon met onveranderde naam door. Het eerste Amsterdamse nummer kwam op 2 juli 1846 van de pers. Tot diep in de twintigste eeuw zou De Tijd het podium blijven van waaruit de actualiteit in een katholiek perspectief beschreven werd.6

Maar nog meer dan de grondwetsherziening van 1840, ondanks de invoering van een beperkte vorm van ministeriële verantwoordelijkheid7, betekende de mislukking van nieuwe onderhandelingen tussen de regering van de nieuwe koning Willem II en de Heilige Stoel in 1841 om het concordaat van 1827 nieuw leven in te blazen een zware klap voor veel katholieken. Op een louter diplomatieke regeling van de positie en de zaken van de Katholieke Kerk in Nederland viel niet meer te hopen. De interesse van Hollandse katholieke kringen voor De Tijd is op zich reeds als een reactie op deze gang van zaken op te vatten. De stem van het katholicisme moest krachtiger luiden en een dagblad kon een geweldige klaroen worden. Product van dit klimaat was ook het maandblad De Katholiek, dat in 1842 werd opgericht na een mislukte aftrap in 1838 met de naam Godsdienstig, geschied- en letterkundig tijdschrift voor Roomsch-Katholijken. Achter het initiatief zat de toen nog jonge seminarist Franciscus J. van Vree, later, vanaf 1853, bisschop van Haarlem.8

Van Vree stond niet alleen aan de wieg van deze nieuwe publicatie maar opereerde in samenwerking met enkele collega-leraren aan het seminarie van Warmond, in het bijzonder Cornelis Broere.9 Zowel Broere als Van Vree hadden zich kort daarvoor onderscheiden, naast Van Bommel, door hun optreden tegen Siegenbeek in de brochureoorlog rond de onderwijskwestie. Daarmee en nog duidelijker met De Katholiek trad een nieuwe generatie katholieken definitief voor het voetlicht. Ze verafschuwden de polemiek à la Le Sage niet, maar wensten het debat tegelijkertijd op een hoger niveau te brengen. Doel van de redactie van De

3 N. Schrama, Dagblad De Tijd 1845-1974 (Nijmegen 1996) 21-22.

4 Peijnenburg, Judocus Smits en zijn Tijd (Amsterdam 1976) 37-53.

5 Bornewasser, “De Nederlandse katholieken”, op.cit., 266.

6 Schrama, op.cit., 22-34.

7 P.L.G. van Velzen, De ongekende ministeriële verantwoordelijkheid, theorie en praktijk 1813-1840 (Nijmegen 2005) 466-474.

8 Voets, Een man uit één stuk, op.cit., 26.

9 ibid., 37-38.

121

Katholiek was dan ook artikelen te publiceren die zich onderscheidden door hun wetenschappelijke karakter, hoewel het blad ook een niet gespecialiseerd publiek moest weten te bereiken:

“Tot heden was, in de katholieke tijdschriften van ons land, eene wetenschappelijke behandeling der onderwerpen zeldzaam; de Katholiek onderneemt, volgens veler verlangen, tot aanvulling van deze leegte het zijne bij te dragen; dan, het grootere deel van het lezend publiek is niet op de hoogte om wetenschappelijk gestelde artikelen te vatten, en stelt daarom ook geen belang in de recensie van geleerde werken, vooral zoo zij in eene vreemde taal geschreven zijn; maar reeds in zijn prospectus heeft de Katholiek gezegd, dat men zich niet altijd op eene streng wetenschappelijke en minder vrije behandeling moet verwachten. Hij wil in ieder nummer ook lectuur leveren voor allen, die men onder de beschaafden mag rekenen, schoon zij geene geleerde opleiding genoten hebben.”10

In de jaren 1842-1846 werden de pagina’s van De Katholiek onder meer gevuld met een lange reeks gedetailleerde artikelen over de toestand van het onderwijs in Nederland vanaf de Reformatie. Daarnaast werden veel inspanningen gewijd aan de revisie van de geschiedenis van de zestiende eeuw. Al in het eerste nummer van het tijdschrift werd gesproken van de ‘kruistocht’

van de protestanten tegen de katholieken. Vooral Cornelis Broere zette de toon aan in het antiprotestantisme van De Katholiek. Het is geen toeval dat het eerste stuk van zijn reeks over ‘De toestand van het Protestantisme’ ook het openingsartikel van het eerste nummer van het blad werd – bij wijze van prospectus.11

De nieuwe generatie geëngageerde geestelijken die in de redactie van De Katholiek zat, liet zich verder beïnvloeden door de ontwikkelingen in de omringende landen. Grote aandacht werd, vooral vanaf de jaren 1850, aan theologie besteed. De Revue Catholique, die in de loop der jaren het officiële orgaan werd van de Leuvense universiteit, en van de theologische faculteit in het bijzonder, groeide uit tot een belangrijk referentiepunt voor het Nederlandse katholicisme, mede vanwege het gebrek aan eigen wetenschappelijke fora in reactie waarop De Katholiek juist opgericht was. Niet alleen besteedde De Katholiek er zelf aandacht aan door het Leuvense tijdschrift te recenseren en daaruit te citeren, maar ook de Revue bevatte regelmatig stukken over de situatie van de katholieken in Nederland. Over het geringe aantal katholieken in de openbare ambten, een van de stokpaardjes van De Tijd, de onderwijskwestie en de discussies rond de godsdienstvrijheid werden de lezers meermaals geïnformeerd.12

Interessant voor het aanvullende spanningsveld dat het veronderstelt, is ook het overlijdensbericht van Van Bommel in 1852. Hij werd er geportretteerd als een van de vurigste strijders voor de vrijheid van de Kerk eerst in het Verenigd Koninkrijk en na 1830 in België, land dat enigszins zijn ‘tweede vaderland’ was geworden. Ook zijn invloed bij de heropening van de Leuvense universiteit in 1834-1836 bleef niet onvermeld. Maar het was vooral Van Bommels

‘dubbele nationaliteit’ die de anonieme schrijver van De Katholiek aansprak. Hij was als Nederlander geboren en was Belg geworden en had de inmenging van de overheid in kerkelijke

10 De Katholiek. Godsdienstig, Geschied- en Letterkundig Maandschrift (1842) I, 142.

11 ibid., 1-27.

12 Vgl. onder meer de Revue Catholique. Recueil Religieux, Philosophique, Scientifique, Historique et Littéraire (1848-1849) VI, 287-288, 387-288, 665.

122

zaken voortdurend bestreden: Van Bommel had in de Lage Landen meer dan wie dan ook de universele macht van de Kerk belichaamd waarop geen enkele nationale vorst de handen mocht hopen te leggen.13

Tussen de regels van deze ultramontaanse belijdenis door ziet men in de bewondering voor Van Bommels werk in Luik het bekende beeld opdoemen van ‘België als model voor de Nederlandse katholieken’. En ongetwijfeld deelden ook de Hollandse katholieken, net als Le Sage vanuit Noord-Brabant, een sterke bewondering voor de positie en de vrijheid van de Kerk bij de zuiderburen. Dat Broere, als oud leerling van Van Bommel, in een menaissistische geest was opgeleid is eerder al ter sprake gekomen. De thèse-hypothèse-oplossing werd ook in Nederland gretig omarmd. Het is juist met dit ideologische gereedschap dat de groep rond De Katholiek en een nieuwe generatie leken, onder wie Thijm, een rol probeerden te spelen in het identiteitsdebat dat Nederland animeerde in de jaren 1840.

Met het vredesakkoord met België en het einde van het centralistische ‘Willem I-systeem’

werd een proces van herdefinitie van de nationale identiteit aangezwengeld dat in rap tempo uitmondde in een debat over een nieuwe, grondigere grondwetsherziening. Twee kampen domineerden het politieke leven in die jaren. De liberalen waren voorstanders van een verregaande hervorming. Daarin – naast de dominerende inwerking van de juridische opvattingen van hun leider, Johan R. Thorbecke, en enige continuïteit met de voorafgaande grondwetswijzigingen – werd ook een zekere invloed van de ‘Belgische vrijheden’ waargenomen.

Onder meer stelde Thorbecke directe verkiezingen voor die het mogelijk zouden maken voor de bourgeoisie om een leiderschapsrol te spelen in de ‘herontwaking’ van Nederland.14 Een conservatieve vleugel, waarin ook een gematigd liberaal element plaats had – notabelen en ministers als Van Hall en Donker Curtius –, onderschreef in principe veel van de voorstellen van Thorbecke, maar bleef tegen directe verkiezingen en gaf zijn voorkeur aan een kiesstelsel met trappen dat een aantal oligarchisch-aristocratische trekken van het bestaande politiek systeem in stand moest houden. Bovendien achtten ze de sanering van de overheidsfinanciën prioritair boven nieuwe grondwetswijzigingen.15 Het getouwtrek rond de nieuwe grondwet en de wispelturigheid van Willem II zijn in de bestaande literatuur reeds uitgebreid onder de loep genomen.

Dat de liberale oppositie van Thorbecke in 1848 toch de overhand kreeg had veelal te maken met de verslechtering van de economische situatie van het land gecombineerd met het sociale oproer dat in dat beruchte ‘revolutiejaar’ heel Europa op zijn grondvesten deed schudden.

Toen de revoltes in Parijs zich naar de omringende landen schenen uit te breiden, raakten Willem II en een deel van de regerende elite, onder meer Van Hall, ervan overtuigd dat een hervorming

“in ruimere zin” ondertussen onontbeerlijk was geworden. Deze “sprong naar links” resulteerde in de benoeming van een commissie onder leiding van Thorbecke die de nieuwe grondwet opstelde. Niet alle liberale desiderata werden goedgekeurd. Het ‘illiberale’ dagbladzegel zou bijvoorbeeld pas in 1869 verdwijnen.16 Maar in de definitieve tekst kon men al de hoofdlijnen van

13 De Katholiek (1852) XXI, 275-298.

14 Boogman, Rondom 1848, op.cit., 30, 42-43; N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit 1750-1900 (Amsterdam 2004) 478-480.

15 Boogman, Rondom 1848, op.cit., 29-30, 42-43; Van Sas, De metamorfose, op.cit., 475.

16 Lankhorst, ‘Tussen commercie en apostolaat’, op.cit., 39.

123

Thorbeckes gedachtegoed terugvinden.17 Hoewel ze idealiter meer affiniteit had met het conservatisme, had de katholieke publieke opinie heel snel haar sympathie laten blijken voor het project van Thorbecke, voornamelijk vanwege de kerkelijke vrijheid die dat project mogelijk maakte.18 Dat veel katholieken bereid waren het liberale Handelsblad in handen te nemen was dan ook niet helemaal bij gebrek aan beter. Net als in België kan men ook voor Nederland het etiket

‘liberaal-katholiek’ beter met een korrel zout nemen. In de jaren 1840 werd de bekende geuzennaam ‘papo-thorbeckianen’ gesmeed. Recentelijk heeft Van den Berg voor ‘constitutioneel katholieken’ (en voor latere jaren, ‘constitutioneel ultramontanen’) gekozen. De blik naar Rome werd namelijk gecombineerd met een politiek discours op nationaal niveau waarmee de katholieken zich de rol toe-eigenden van (mede)beschermers van de grondwettelijke vrijheden.

Net als in België werd de vrijheid van godsdienst als het referentiepunt gezien om de daadwerkelijke toepassing van alle andere vrijheden te meten. Maar anders dan bij de zuiderburen, waar de katholieken toch de meerderheid van de bevolking uitmaakten, raakten de katholieken in Nederland nooit verdeeld over de vraag of de staat en de Katholieke Kerk een geprivilegieerde verhouding moesten onderhouden. Door de religieus pluralistische bevolking en de prestigepositie van het protestantisme zou dit klaarblijkelijk geen realistische optie zijn geweest. Van den Bergs keuze voor ‘constitutioneel ultramontaan’ is dan ook gekomen in reactie op Viaenes onderscheid tussen ‘transigenten’ en ‘intransigenten’ dat Belgische interne breuklijnen aanduidt die niet in dezelfde vorm op het Nederlandse geval toegepast kunnen worden.19

Bovendien misten de Nederlandse katholieken enige oorspronkelijkheid op kerkelijk en staatsrechtelijk vlak. Hun toenadering tot Thorbecke was grotendeels tactisch van aard met het doel grotere onafhankelijkheid voor de Kerk en indien mogelijk in het onderwijs te verkrijgen. Ze kunnen echter ook niet van totaal immobilisme worden beschuldigd. In tegenstelling tot een Le Sage ten Broek, die in lijn met de conservatieve gedachte vond dat het initiatief tot grondwetswijziging volledig van de koning moest uitgaan, veronderstelde de toenadering van liberalen en katholieken een verschuiving ten voordele van parlementaire acties.20 Na 1848 leidde het constitutionalisme van de katholieken tot systematische electorale samenwerking met de thorbeckianen. Als gevolg hiervan trad in 1849 de eerste regering-Thorbecke aan die onderscheidde zich al vlug door haar hervormingsgezinde inspanningen – de gemeente- en de provinciewetten, onder meer. De ‘papo-thorbeckiaanse’ alliantie resulteerde echter niet direct in een toename van het aantal katholieken in het parlement. Terwijl de katholieken hun stemmen welwillend op liberale kandidaten uitbrachten, gebeurde hetzelfde doorgaans niet in de districten waar de liberalen andersom katholieke kandidaten steunden.21 Antikatholieke gevoelens waren nog even sterk als in de voorafgaande decennia, en kennelijk niet alleen in conservatief-protestantse kringen. Deze gevoelens kwamen in politiek wantrouwen tot uiting maar eveneens in

‘antipapistisch’ straatoproer, herhaaldelijk in de jaren 1840 en opnieuw in 1853. De zogenaamde Aprilbeweging van dat jaar barstte los nadat de Heilige Stoel, officieel zonder medewerking van de regering, had aangekondigd de kerkelijke hiërarchie in het land te willen herstellen en

17 Boogman, Rondom 1848, op.cit., 50-56; vgl. ook Kossmann, De Lage Landen, op.cit., I, 164-167.

18 Boogman, Rondom 1848, op.cit., 57.

19 Van den Berg, In vrijheid gebonden, op.cit., 513-514.

20 Kossmann, De Lage Landen, op.cit., I, 161.

21 Boogman, Rondom 1848, op.cit., 73-74.

124

bisschoppelijke zetels besloot te vestigen in Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Breda, Roermond en vooral Utrecht – van oudsher een protestants symbool.22

Door de Aprilbeweging moest Thorbecke uiteindelijk aftreden, maar de verworvenheden die onder zijn leiding waren bereikt werden niet meer ter discussie gesteld. De katholieken bleven voorlopig nog ondervertegenwoordigd in de politiek, maar cultureel en maatschappelijk gezien genoten ze een toenemende zichtbaarheid, die de strijdlustigheid waar de oprichting van De Katholiek en De Tijd een voorbeeld van waren, alleen maar versterkte. De sterk antiprotestantse geluiden werden nadrukkelijk gekoppeld aan een recuperatie van de middeleeuwen, die werden toegeëigend als katholiek tijdperk bij uitstek. Ook op dit front kan men van een Franse traditionalistische invloed spreken. Maar even belangrijk was de impact van de berichten over de moeilijke relatie tussen kerkelijke hiërarchieën en Pruisische regering bij de oosterburen en de herontdekking van de gotische architectuur en de middeleeuwse cultuur niet alleen in Duitsland maar ook in Engeland en Frankrijk. In het artikel Terug naar het oude, 1542-1842, verschenen in 1843, toonde De Katholiek zich op de hoogte van de debatten rond architectuur en liturgie die buiten Nederland werden gevoerd, onder andere rond de constructie van de Dom van Keulen.

Het idee van de middeleeuwen als referentiepunt voor de christelijke regeneratie van de samenleving in de negentiende eeuw was in de kiem al door Le Sage ten Broek overgenomen (maar nooit echt ontwikkeld). Broere, die De Maistres werken goed kende, hamerde op het argument van de middeleeuwen als model van co-existentie van Kerk en wereld. Dit resulteerde in een versterking van de polarisering tussen de middeleeuwen aan de ene kant en het protestantisme en de verlichting aan de andere kant, te weten tussen een periode waarin de Kerk een centrale rol speelde en een tijdperk waarin de autonomie van het individu zegevierde. De Katholiek besteedde weliswaar als eerste blad in katholiek Nederland ruime aandacht aan taal en letterkunde, maar de redactie, die bijna volledig uit geestelijken bestond, hield vast aan het idee van de leidinggevende rol van de hiërarchieën en de ondergeschikte positie van de leken. Het was grotendeels een preek voor eigen parochie. Een leidinggevende rol spelen niet enkel tegenover het katholieke bevolkingsdeel maar voor de hele samenleving was onrealistisch en moest in het religieus veelvormig Nederland een onbereikbaar ideaal blijven. De Katholiek werd niet toevallig vooral in katholieke kringen gelezen en slaagde er niet in – doelbewust, kan men zeggen, juist mede door die strijdlustige antiprotestantse houding - de stem van de katholieken voor álle Nederlanders te worden.

Verhelderend in dit opzicht is ook de houding van De Katholiek tegenover de zogenaamde

Verhelderend in dit opzicht is ook de houding van De Katholiek tegenover de zogenaamde