• No results found

ZUID-SELEBES

In document XXIX: GEMENGD (pagina 44-54)

N°. 23.

VERWIJZING ENZ.

Voor de „regelen van het Boegineesche en Makassaarsche erfrecht in het gouvernement Selebes en Onderhoorigheden", samengesteld op het gewestelijk kantoor, zie Adatrechtbundel XXV, blz. 335—347.

Voor de beteekenis van deze regelen, zie beneden blz. 79—80.

Aanteekeningen op Adatrechtbundel XXV, blz. 335—347.

Blz. 335, regel 9—19: Het valt op, dat de termen awaloeng, waramparang tjakkara en waramparang sipoewë niet in de Ma-kassaarsche woordenlijst (Adatrechtbundel IX, blz. 242), maar wel in de Boegineesche (Adatrechtbundel XVII, blz. 219) te vinden zijn.

Blz. 335, regel 15: Heet het in waarheid verervend deel van de waramparang tjakkara ook awaloeng?

Blz. 336, regel 6: Bedoeld moet zijn „onder de andere erf-genamen".

Blz. 336, regel 7—11: Schuilt de erkenning van het adatrecht dus alleen in het erkennen van de huwelijksgemeenschap?

Blz. 338, regel 25—27 en 38—40: Dit zou een afwijking van de overigens — behoudens de instelling van de huwelijksge-meenschap — gevolgde godsdienstige wet zijn ten nadeele van de dochters, en dus niet afkomstig van het ouderrechtelijk adat-recht. Is het juist?

Blz. 339, regel 1—5 : Deze uitspraak schijnt door de vooraf-gaande, geheel aan den fikh aansluitende erfrechtregels gelogen-straft te worden, behalve wat betreft de instelling van de huwe-lijksgemeenschap.

Blz. 343, regel 45—48 en blz. 344, regel 1—5: Is deze voor-stelling van het volgens de sjarat toegepast recht juist?

SERIE P, ZU.ID-S.E.LEBES.

N°. 24.

L O N T A R S OVER F A M I L I E - E N E R F R E C H T ') (TIJD O N B E K E N D ) .

I.

Vertaling van de lontar in het bezit van La Hindi, àroe van Watta.

Hier wordt medegedeeld de uit-spraak van lieden, die sterk zijn in wat recht is. Dit zijn de vier punten, die niet door geweld wor-den uitgemaakt (?), niet door wor-den dood worden verbroken2), het land niet schaden. Ten eerste: schendt uwe beloften niet. Ten tweede:

overschrijdt de grenzen niet van uw sawahdijkje, uw deelgenoot-schap. Ten derde: neemt niet dat, waarop een ander recht heeft, ter-wijl ge er niet zeker van zijt, of niet een ander er recht op heeft.

Ten vierde : vergeet niet uw deel-genootschap in uw familie.

Het is goed dat gij uzelf te-vreden doet zijn over uw wil, want God zal het weten, als men die vier punten overtreedt. Die vrouw zal geen man krijgen, die man geen vrouw, tot in het zevende geslacht.

Salinan Lontara dari La Hindi Aroe Watta.

Pada menjatakan pesan dari orang jang bertegoeh kebenaran.

Inilah empat fasal tiada dipoe-toeskan oleh tombak tiada terbawa oleh orang mati, tida meroesakkan tanah. Pertama djanganlah kamoe melanggar djandji. Kedoea dja-ngan kamoe melanggar perbatasan galanganmoe, persekoetoeanmoe.

Ketiga dj angan kamoe mengambil hak orang dengan tidak terang pengetahoeanmoe. Keempat dja-ngan kamoe meloepakan perse-koetoean kewarisanmoe. Baiklah kamoe jang meridahkan dirimoe atas kehendakmoe, karena orang jang melanggar empat perkara ini

toean Aliahlah jang mengetahoe-inja. Dj angan dia dipersoeamikan djangan diperisterikan ketoeroen-annja sampai toedjoeh lapis.

II.

Vertaling van de lontar van Andi Ama, aroe van Goeroe, die

Salinan Lontara dari Andi Ama Aroe Goeroe jang ia dapat

') Zie hierover beneden, biz. 96.

3) Zie in de Makassaarsche woordenlijst in Adatrechtbundel IX, biz. 336, op e r a n g : ta-naërang toemate.

39 ZUID-SELEB-ES

hij gekregen lieeft van den dari Pabitjara Sidenreng Audi pabitjara van Sidenreng Andi | Ippoeng.

Ippoeng.

1. Poeang Rimagalatoeng sprak : het is volgens de gewoonte, dat indien iemand zonder kinderen of zonder naaste familie zijn poesakagoed wil wegschenken aan iemand, die geen familie is, en er bestaan twee of drie familie-leden, hij deze familieleden tegen-woordig doet zijn; dan eerst mag hij zijn poesakagoed wegschenken.

2. Zijn eigengewonnen goed mag hij aan een vreemde geven.

Daarvan spreekt men: al wierp hij het in de zee, dan mag men het nog niet opeischen.

3. Maar het is aanbevelens-waardig, dat de naaste familie-leden dat eigengewonnen goed als poesakagoed krijgen. Al geeft men het aan (verre) familie, maai-de overgave van het goed heeft nog niet plaats gehad en (de gever) sterft, dan vererft het goed (naar intestaat erfrecht en de gift gaat dus niet door). De (verre) familie krijgt alleen, als de ver-erving naar familietakken intreedt (d.w.z. als er geen „naaste"

familie is).

4. Indien iemand zonder kinde-ren of zonder naaste familie over-lijdt en hij laat goederen na, dan moet men onderzoek doen (naar hun herkomst).

5. Wat afkomstig is van zijn va-der, geve men over aan de fa-milie van vaderszijde; wat afkom-stig is van zijn moeder, geve men over aan de familie van moeders-zijde.

6. Indien het onderzoek de herkomst niet uitbrengt, dan deele de moedersfamilie met de

vaders-1. Kata Poeang Rimagalatoeng, sebagai menoeroet kebiasaan, dji-kalau Tomanange atau Topoet-tjae hendak memberikan poesaka, kalau boekan achli waris. Dji-kalau ada doea tiga waris, ha-roeslah ia hadirkan waris itoe baroe boleh memberikan poesaka itoe.

2. Adapoen pentjarian lelah pa-jahnja boleh ia memberikan pada

orang lain, itoelah jang diseboet-kan sepertinja biarpoen ia boeang di laoet, tiada djoega ditoentoet diseboetkan.

3. Tetapi haroes mendapat waris jang memoesakai itoe dari

pentja-rian lelah pajahnja. Biarpoen fa-milienja ia berikan, kalau iabelom memegang, laloe ia mati, itoelah soedah masoek djadi poesaka.

Biarpoen familienja ia berikan.

Familienja mendapat djika djalan kesebelah fihak. Boleh ia mem-berikan pentjarian lelah pajahnja.

4. Adapoen kalau mati Toma-nange, Topoettjae maka ia me-ninggalkan barang-barang, maka diperiksalah dan dikenal.

5. Adapoen jang datang dari bapanja serahkan kepada waris dari bapanja, adapoen jang da-tang dari iboenja serahkan djoe-ga kepada waris dari iboenja.

6. Djikalau tidak diperiksa a-salnja dibahagikanlah familie dari mamanja, familie dari bapanja,

ZUID-SELEBES 40 familie, in dieu er een overschot is na het betalen van de onkosten (van de begrafenis).

7. Het staat vast in Wadjo, dat indien iemand gestorven is en hij heeft goederen nagelaten, zijn be-zittingen overgaan.

8. Sangkoeroe en de Wadjo-reezen zijn het ook eens, dat, in-dien iemand gestorven is met nalating van goederen of schul-den, eerst de schulden moeten worden betaald en daarna eerst de onkosten ; als de onkosten be-taald zijn en er is nog een over-schot, dan onderzoeke men de her-komst van die goederen en geve die over aan wie het behoort, indien er geen nakomelingen zijn.

kalau ada sisanja jang diong-koskan.

7. Tegoehlah pemoepakatan Wa-djo, djikalau orang mati, maka ada barang ia tinggalkan, maka kepoenjaan itoe berpindahlah.

8. Tegoehlah permoepakatan Sangkoeroe dengan orang Wadjo, djikalau orang mati dengan me-ninggalkan barang-barang atau oetang, hajarlah doeloe oetang-nja baroe diongkoskan. djikalau soedah diongkoskan maka ada sisanja periksalah kedatangan barang-barang itoe, laloe kamoe alirkan (serahkan dimana aliran-nja) djikalau tidak ada widjanja (toeroenannja).

Aanteekening.

1. De vermelding van Sangkoeroe in deze lontar, die van den ouderen Poeang Rimagalatoeng afkomstig heet te zijn, wijst op latere interpolaties.

2. Vergelijk, voor zinsnede 1—3, Adatrechtbundel XXIII, blz. 114.

III.

Vertaling van de lontar van patta (heer) Katji.

1. De uitspraak van Sangkoe-roe nopens de adat van Wadjo (luidt) : schuld zoekt samenwer-king en maatschap.

2. Wat betreft de lieden, die tegen den kost bij iemand wer-ken, hen mag men niet met schul-den belasten en men mag ze niet verkoopen, want zij verwerven slechts hun voedsel en hun kleeding.

3. Maar als zij willen heengaan, moet een man vier realen geven en een vrouw acht realen, dan is die persoon vrij.

4. Diefstal zoekt medeplichtig-heid, familiegoed zoekt de familie.

Sangkoeroe sprak wijders: O lie-den van Wadjo, die zaken moeten

Salinan Lontara dari Patta Ka-tji (overleden).

1. Kata Sangkoeroe, adat Poe-raonro dari Wadjo, oetang ment-jari pekerdjaan bersama-sama

dan persekoetoean.

2- Adapoen orang jang toeroet bekerdja dengan dapat makan, tidak boleh dikenakan oetang dan tidak boleh didjoeal, karena ia tjoematoeroetkan makanannjadan pakaiannja a).

3. Tetapi kalau ia maoe pergi, maka ia memberikan 4 real boe-at lelaki dan setai (8 real) boeboe-at perampoean laloe ia lepas.

4. Pentjoerian mentjari permoe-pakatan pikiran. Poesaka mentjari waris. Kata lagi Sangkoeroe, hai orang Wadjo, haroeslah hal itoe

41 ZUIÜ-SELEBES ordelijk toegaan, dan eerst zijn

zij goed geregeld.

5. Wat men noemt samenwer-king, dat is : samen bezit men, samen bezit men niets, zij werken samen en deelen uit één rijstpot.

6. Wat men maatsehap noemt : samen gaan zij leenen en zij deelen dat vervolgens.

7. Wat men medeplichtigheid noemt; hij ontmoet een dief en geeft er geen kennis van, hij ontmoet den bestolene zonder het te zeggen; dat noemt men mede-plichtigheid.

8. Wat men een dief noemt:

hij kent den bestolene en zegt het niet; hij neemt van (het ge-stolen«) als het er is of hij deelt (erin), dat is alsof dieven samen werken en zoo ook is het, als iemand niets weet, maar uit één rijstpot (met den dief?) deelt.

9. Familie onderscheidt men in naaste en verre. Naaste fa-milie zooals vader en moeder erven de bezittingen van hun kind, als ze nog leven en het kind sterft; de volle broers en zusters krijgen (dan) niets.

10. Maar als de ouders al dood zijn, krijgen pas de volle broers en zusters, niet de halfbroers van vaders- of moederszijde. Indien er geen volle broers (zusters) zijn, krijgen pas de halfbroers (zus-ters) van vaders- of moederszijde.

Geen aandeel krijgen in de zij-linie neven, ooms of tantes.

11. Iemand, die halfbroers noch halfzusters heeft van vaders- of moederszijde, noemt men daarom Topoettja. Daarvan eerst moet men (de herkomst van) zijn

goe-bertertib baroeb) baik. Dan be-gitoe djoega perkara baroe baik.

5. Adapoen jang dikatakan pekerdjaan bersama-sama, sama sama ada kepoenjaannja, sama-sama tidak ada kepoenjaannja, dia bekerdja bersama-sama de-ngan satoe perioek ia berdoea.c)

6. Adapoen jang dikatakan persekoetoean, dia bersama-sama pergi pindjam, laloe ia berdoeaï.

7. Adapoen jang dikatakan moepakat pikiran, ia berdjoempa orang pentjoeri dengan tidak beri tahoekan, ia bertemoe dengan orang jang ditjoeri dengan tidak beri tahoekan, itoelah jang dika-takan moepakat pikiran.

8. Adapoen jang dikatakan pentjoeri ia tahoe orang jang ditjoeri dengan tidak beri tahoe-kan, djikalau ada dia ambil, atau dia berbagid), itoelah seperti pe-ntjoeri kerdja bersama-sama,begi-toe djoegajangtidak mengetahoeï, tapi satoe perioek ia berdoeaï.

9. Adapoen jang dikatakan wa-ris ada jang dekat ada jang dja-oeh. Adapoen waris jang dekat seperti iboe bapanjajang memoe-sakai' kepoenjaan anaknja, dji-kalau ia masih hidoep lantas a-naknja mati, tiada mendapat soe-dara se'iboe bapanja.

10. Tetapi kalau soedah mati iboe bapanja, baroelah soedara se'iboe bapanja, tiada djoega me-ndapat soedara seïboenja, seba-panja; djikalau tiada soedara se'i-boe bapanja, baroelah soedara sebapanja, seïboenja, tiada me-ndapat bahagian sepoepoe sekali, oom bibi (tante).

11. Djikalau tidak ada seï-boenja, sebapanja, itoelah dina-makan Topoettja karena tidak ada (se'iboe bapanja) c) baroelah hendak dikena] barang-barang

ZUID-SELEBES 42 deren kennen. De goederen (her-komstig) van zijn vader geve men aan de vadersfamilie, de goede-ren afkomstig van zijn moeder geve men aan de moedersfamilie.

12. Indien men (de herkomst) niet meer kan kennen, deele men ze maar in twee deelen, evenals de eigen-verworven goederen ge-lijk worden opgedeeld tusschen vaders- en moedersfamilie.

13. Als iemand sterft, erven zijn moeder, vader en kinderen.

14. Indien iemand sterft, die geen kinderen nalaat of geen naaste familie, en hij laat schulden na, dan betale men eerst de schul-den en beköstige daarna (de begra-fenis). Indien er daarna een over-schot is en er zijn volle broers j (zusters), dan zegt men, dat die j aan de orde zijn voor de erfenis.

15. En voorts zeide Sangkoeroe:

wat betreft lieden zonder kinderen en zonder naaste familie, zij mogen hun poesaka slechts wegschenken aan familieleden.

16. Als er enkele familieleden zijn, dan heeft het pas, dat men die familieleden tegenwoordig doet zijn en (de weg te schenken zaak) als de zijne verklaart, daarna pas mag men zijn poesaka weg-schenken ; zelfs al zijn (de familie-leden) tegenwoordig en zij ant-woorden niet, dan kan dat tot ongenoegen leiden.

17. Als het door eigen inspanning verworven goed is, moge hij het in zee werpen. Indien hij zijn eigen-verworven goed wil weg-schenken en de familieleden zijn er bij en worden ermee in kennis gesteld, of zij het goedvinden of niet, hij schenke zijn eigen-ge-wonnen goed maar weg.

18. En Sangkoeroe heeft

ge-nja itoe, adapoen barang-barang dari bapanja berikan pada waris dari bapanja, adapoen barang asal dari mamanja berikan waris dari mamanja.

12. Djikalau tidak bisa kenal lagi, bagi doeasadjaf), laloe habis seperti djoega pentjabarian lelah pajahnja, bagidoeakanlah waris dari bapanja, waris dari mamanja.

13. Djikalau orang mati, bapa-nja, mamabapa-nja, anaknja (jang me-moesakaï)g).

14. Adapoen Tomanange, To-poettjaE, djikalau mati dengan meninggalkan oetang, hajarlah doeloe oetangnja, baroe engkau ongkoskan. Djikalau kamoe soe-dah ongkoskan, maka ada lagi sisanja, maka ada soedara se'iboe bapanja, itoelah jang diseboet bertertib dari perkara poesakah).

15. Dan lagi kata') Sangkoeroe, adapoen Tomanange, TopoettjaE, tidak boleh dia memberikan poe-sakanja pada orang lain, ketjoe-ali warisnja.

16. Djikalau ada doea tiga waris, haroeslah dihadirkan waris-nja dan mengakoei baroe boleh memberikan poesakanja, biarpoen ada hadir djikalau tiada menja-hoet, maka itoe bisa meroesak-kan ')•

17. Djikalau pentjabarian lelah pajahnja biarpoen ia boeang di-mana laoet. Djikalau ia maoe memberikan pentjarian lelah pa-jahnja, dihadirkan") warisnja, la-loe diberi tahoekan biarpoen ia maoe atau tidak maoe, maka ia memberikan sadja pentjarian le-lah pajahnja.

18. Dan kata Sangkoeroe,

ada-43 ZÜID-SELEBE8

zegd: als bij een schenking de begiftigde (de zaak) nog niet in handen heeft en de gever sterft, vererft (de zaak); (de schenking) is niet perfect en nietig.

19. En Sangkoeroe heeftgezegd:

als iemand sterft, gaan zijn be-zittingen over op zijn familie. Slot.

20. En Sangkoeroe heeft ge-zegd volgens de vrijheden van Wadjo : wat betreft een gift van een man aan zijn vrouw of van een schoonvader (moeder) aan zijn (haar) schoondochter (niet : zoon '?), dat is geen toedeeling (nl. van poesaka?), maar dat is het eigen bezit van die vrouw en kan niet terugkeeren (nl. tot de familie van den gever, als poesaka?), want dat is als het ware haar loon.

21. Maar als de familie van den man geeft aan de schoonzuster (dus : de vrouw van dien man), dan is dat een toedeeling en die schenking keert terug, als de be-giftigde sterft zonder kinderen.

22. Het kan (dan) geen fami-liegoed (van de familie van de overleden vrouw?) worden, als het goed nog bestaat, dat geschon-ken is, (maar) als het er niet meer is, kan men (de familie van den schenker?) geen betaling er-van vorderen.

23. Wat de gift betreft van een echtgenoot of schoonvader, inge-val de echtgenoote of schoon-dochter sterft zonder kinderen, dan vererft (het gegevene) aan de vader of moeder (van de erf-laatster); indien er geen ouders zijn, aan de volle broers (zusters).

24. Zijn er geen volle broers (zusters), dan erven de halfbroers (zusters).

I poen pemberian, djikalau orang hang diberikan beloem memegang

| lantas mati orang jang memberi, maka itoe masoeklah niendjadi poesaka, tiadalah sjah dan soe-dahlah roesak (batal).

19. Dan kata Sangkoeroe, ka-lau orang mati, maka berpindah-lah kepoenjaannja pada warisnja.

Tammat.

20. Kata Sangkoeroe menoeroet kemerdekaan Wadjo, adapoen pemberian laki pada bininja, pe-mberian mertoea pada mantoenja, itoe boekan pembagian itoelah kepoenjaan sendirinja perempoean itoe tidak boleh kembali, karena itoe sebagai dia poenja oepah.

21. Adapoen pemberian ipar dengan familie dari laki itoelah pembagian, dan itoelah pemberian kembali, djikalau orang jang di-berikan mati dengan tiada anak-nja.

22. Tida boleh djadi poesaka kalau masih ada roepanja barang jang diberikan itoe dan tidak boleh dibajar kalau tidak ada lagi roepanja barang jang diberikan itoe.

23. Adapoen pemberian laki dan martoea, djikalau mati bi-ninja, mantoenja, maka tidak ada anaknja, maka bapanja, mamanja jang memoesakaï, djikalau tiada iboe bapanja maka soedara lelaki seïboe sebapanja, soedara pere-mpoean seïboebapanja jang me-moesakaï.

24. Kalau tiada seïboe bapanja, maka soedara sebapanja, seï-boenja jang memoesakaï.

ZUID-SELEBES 44

25. Als die er ook niet zijn, erft 25. Djikalau tida seïboenja se-de verse-dere familie (van die vrouw), bapanja, maka familie lainnja

j an^' memoesakaï.

26. Het goed gaat niet terug ' 26. Tidak boleh kembali, itoe-(aan de familie van den schenker?), Iah dinamakan mana sossang dat noemt men mana sossang (poesaka djatoeli kesebelah).

( — vererven in de familietakken).

Aanteekeningen.

a). Een ander exemplaar van dezelfde lontar was in het bezit van La TjoE. Afwijkingen worden in deze noten aangegeven.

Voor „pakaiau" staat bij TjoE „badan".

V). Voor „baroe" staat „laloe".

c). Berdoeaï.

cl). Bahagi.

e). Soedara seïboe bapanja, tiada djoegasebapanja, tiada djoega seïboenja, tiada djoega anaknja.

ƒ). Iboe (?).

g). Is weggevallen.

K). Memoesakaï. Hierop volgt een lang stuk, goeddeels herha-ling van het voorafgaande.

i). Kata pesan.

j). Memetjahkan.

In een aiidere lontar is hier aangeteekend : Adapoen poetoesan Sidenreng diambil semoea oleh Adatoeang segala kepoenjaan TosapoettaE.

1c). Eeu andere lontar leest : ia hadirkanlah waris jang me-moesakaï itoe = dan moeten tegenwoordig zijn de familieleden, die erfgerechtigd zijn.

I. Sangkoeroe = nama Aroe Matowa di Wadjo jang moela-moela masoek Islam.

II. Poeraonro = adat negeri.

III. Tomanange = orang jang tida ada anak.

IV. Topoettja = orang jang tida lagi familienja jang dekat seperti iboe bapanja, anaknja, saudaranja jang seïboe bapa, se-bapa dan seïboenja.

V. Pekerdjaan bersama-sama = assipangoeloengang — uit één rijstpot eten?

IV.

Salinan Lontara dari La Hindi Vertaling van de lontar in het

bezit van La Hindi, aroe van Watta, 1. Hier wordt medegedeeld de landsgewoonte nopens poesaka-goed, zooals die is vastgesteld

Aroe Watta.

1. Pada menjatakan adat poe-raonro l) dari hal poesaka dite-tapkan oleh To Eppo2) soepaja

') Poeraouro = adat negeri.

') ToEppo = satoe orang pintar dalam district P a m a n a (Wadjo).

45 ZUID-SELEBES door ToEppo, opdat zij

ongewij-zigd worde nageleefd door het nageslacht.

2. Het poesakagoed zoekt de familie. Die familie stamt van twee zijden : vooreerst van vaderszijde, ten tweede van moederszijde.

Waar het poesakagoed vandaan kwam, daar ga het heen ; waar-van het herkomstig is, daarheen ga het, (althans) indien de erf-later geen kinderen heeft. Indien er kinderen zijn, behoeft men de familie niet te zoeken.

3. Het kind van een slavin krijgt geen poesaka ; evenmin een kind, dat niet van goed gedrag is.

Maar een kind, dat niet van goed gedrag is, kan poesaka krijgen, als er geen andere kin-deren zijn (?) en ook een kind, dat schulden gemaakt heeft, kan poesaka krijgen, als er geen an-dere kinan-deren zijn, maar het krijgt geen poesaka van de grootouders en geen poesaka van de familie ; alleen de goederen van zijn va-der zelf, die deze door eigen in-spanning verworven heeft, kan hij als poesaka krijgen.

4. Er komt ook voor wat men noemt vererven (in de opgaande linie) dat is aan den vader als er geen kinderen zijn.

5. Wat schenkingen betreft, in-dien de begiftigde sterft zonder kinderen, die zijn goed als poe-saka erven, dan keert de schen-king terug aan den gever.

6. Dat is wat men noemt:

schuld zoekt samenwerking en maatschap, familiegoed zoekt fa-milie en diefstal zoekt samen-werking en medeplichtigheid.

7. De meester erft ook van zijn

ditegoehkan djangan diobah oleh orang kemoedian.

2. Poesaka mentjari waris, ada doea asalnja waris itoe, pertama asal dari bapa, kedoea asal dari mama, dari mana-mana djalannja disitoelah ia pergi, dimana-mana pantatnja (hilirnja) disitoelah ia pergi, djikalau itoe orang tidak anak, kalau ada anaknja tidak oesah lagi ditjari warisnja.

3. Tidak mendapat poesaka anak boedak itoe, tidak mendapat poesaka anak jang tidak baik.

Tetapi anak jang tidak baik, bisa mendapat poesaka kalau tidak

Tetapi anak jang tidak baik, bisa mendapat poesaka kalau tidak

In document XXIX: GEMENGD (pagina 44-54)