• No results found

4.1 Inleiding

Om te beoordelen of er in de huidige tijd nog voldoende rechtvaardigingsgronden bestaan om met bepaalde samenlevingsverbanden fiscaal rekening te houden, dient onderzocht te worden welke verschillen er bestaan tussen gehuwden, ongehuwd samenwonenden en alleenstaanden. Enerzijds komen de juridische verschillen aan bod. Anderzijds zijn ook de economisch-maatschappelijke ver-schillen relevant. De economisch-maatschappelijke verver-schillen betreffen de feite-lijke situatie. Ongehuwd samenwonenden zonder samenlevingscontract hebben juridisch gezien geen enkele vermogensrechtelijke binding. In dat opzicht zijn ongehuwd samenwonenden heel goed op een lijn te stellen met individuele belastingplichtigen. Het is echter zeer waarschijnlijk dat ook bij ongehuwd samenwonenden feitelijk wel vermogensverstrengeling optreedt.

Sterker nog, het is haast onvermijdelijk dat in enigerlei mate sprake is van een financiële verstrengeling als personen die een relatie hebben een gezamenlijke huishouding voeren. Schrama wijst op de volgende factoren die daarbij van belang zijn.1 In de eerste plaats bestaat er een sterke emotionele binding waardoor tijdens het bestaan van de relatie, het individuele belang in veel mindere mate op de voorgrond staat dan bij zakelijk handelende ‘partijen’. Daarnaast is er sprake van een gemeenschappelijke huishouding, waardoor bijvoorbeeld feitelijk veelal een financiële verwevenheid bestaat. Tot slot is de relatie in beginsel voor onbepaalde duur, waardoor deze op vrijwel alle aspecten van het leven invloed heeft. In het algemeen zal ook gelden dat de duur van de relatie invloed heeft op de (mate van) financiële verwevenheid. In het onderzoek naar de rechtvaardiging van een eventuele verschillende fiscale behandeling van gehuwden, ongehuwd samenwonenden en alleen-staanden, mogen de eventuele feitelijke verschillen– die haaks kunnen staan op de juridische verschillen– niet ontbreken. Een onderzoek naar de mate

waarin bij ongehuwd samenwonenden tijdens de relatie vermogensverstren-geling optreedt (en onder welke omstandigheden) is er echter niet.2 Het enquêteonderzoek dient hierin meer inzicht te verschaffen. Het onderzoek is echter niet beperkt tot ongehuwd samenwonenden. Ook voor gehuwden is de feitelijke financiële verstrengeling onderzocht.3 Het is immers heel goed denkbaar dat ook bij gehuwden de feitelijke situatie afwijkt van de civiel-rechtelijke situatie.

Hierna besteed ik in paragraaf 4.2 aandacht aan het enqueteonderzoek dat daarvoor is uitgevoerd. In paragraaf 4.3 en 4.4 komen achtereenvolgens de juridische en feitelijke zorg- en onderhoudsplicht tussen gehuwden en onge-huwd samenwonenden aan bod. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting in paragraaf 4.5.

4.2 Enquêteonderzoek

4.2.1 Afbakening en opzet enquêteonderzoek 4.2.1.1 Afbakening onderzoek

In dit proefschrift staat de vraag centraal of in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting fiscale gevolgen dienen te worden verbonden aan het ontstaan, bestaan en beëindiging van het samenlevingsverband. Het enquête-onderzoek dient ertoe om inzicht te verkrijgen in de mate van financiële verstrengeling tijdens de relatie. Zoals hiervoor opgemerkt, is het immers heel goed mogelijk dat in zo’n situatie – waarin partners een sterke emotionele binding hebben en het individuele belang veel minder op de voorgrond staat– de feitelijk financiële verstrengeling afwijkt van de juridische financiële ver-strengeling. Dit wordt in deze survey onderzocht. In het enquêteonderzoek is weliswaar ook een aantal vragen gesteld dat betrekking heeft op de financiële verwevenheid na beëindiging van het huwelijk tijdens leven en na overlijden, maar dit dient er slechts toe om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de omvang van de financiële verwevenheid c.q. de mate waarin men de financiële verwevenheid ervaart tijdens de relatie.

2. D. Giesen & M. Kalmijn,‘Het beheer van geld’, in: Kalmijn, Bernasco & Weesie 1999, hebben slechs gekeken of gehuwden en ongehuwd samenwonenden apart of gezamenlijk bankieren. Het ging dus slechts om de formele controle van geld (p. 105-122). De vraag wie feitelijk over het inkomen kan beschikken is niet aan bod gekomen. Zie hierover par. 6.2.4. 3. Een deel van de juridische financiële verstrengeling, namelijk het huwelijksgoederenregime

en de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, wordt periodiek onderzocht door de sectie notarieel recht van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zie voor het meest recente overzicht Van Mourik 2005. Zie ook par. 5.2.

De financiële verstrengeling na beëindiging van de relatie maakt ook geen deel uit van de onderzoeksvraag van dit proefschrift. Wel de vraag wat de fiscale gevolgen zouden moeten zijn van de beëindiging van het samenlevingsver-band. Hiervoor is niet zozeer de inkomensverstrengeling relevant, maar meer de vermogenspositie. De reden dat dit geen deel uitmaakt van het enquêteonderzoek is tweeledig. In de eerste plaats zou dit onderwerp niet goed in het huidige enquêteonderzoek meegenomen kunnen worden. Een onderzoek naar de feitelijke financiële verstrengeling in het kader van de beëindiging van de relatie zou namelijk een andere onderzoeksgroep vereisen: in dat geval zouden vooral ex-partners moeten worden ondervraagd. In de tweede plaats is de verwachting dat het verschil tussen de feitelijke verschillen met de juridische verschillen veel kleiner is. Na beëindiging van de relatie staan partners immers weer als‘derden’ tegenover elkaar. De feitelijke situatie wordt dan niet‘vertroebeld’ door de omstandigheid dat partners een sterke emoti-onele binding hebben waardoor het individuele belang op de achtergrond raakt. Bij de beoordeling van de fiscale gevolgen van de beëindiging van de relatie, zal dus vooral worden aangesloten bij de juridische situatie (en dus het juridische onderzoek in dit en het volgende hoofdstuk).

Met de resultaten uit het enquêteonderzoek wil ik meer zicht krijgen op de feitelijke financiële verwevenheid tijdens de relatie tussen partners. Dit draagt bij aan de beantwoording van de hoofdvraag uit het proefschrift, namelijk onder welke omstandigheden partners een inkomensverwervende en inkomensbeste-dende eenheid zijn. Er dient een keuze te worden gemaakt uit twee uitersten, namelijk het individuele stelsel, waarin de individuele belastingplichtige wordt belast zonder rekening te houden met het samenlevingsverband, of het geza-menlijke stelsel, waarin wel uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met het bestaan van het samenlevingsverband. In een individueel stelsel wordt de draag-kracht niet beïnvloed door de aanwezigheid van een partner en in een gezamen-lijk stelsel wel. Het zal duidegezamen-lijk zijn dat een exacte meting van de financiële verwevenheid niet mogelijk is. De antwoorden op de diverse vragen in het enquêteonderzoek over verschillende aspecten van de samenleving geven een benadering van de omvang van de financiële verwevenheid. Omdat een exacte meting van de financiële verwevenheid zoals gezegd onmogelijk is, kan evenmin een harde grens worden getrokken wanneer wel en geen sprake zou zijn van een financiële verwevenheid waarmee naar mijn mening voor de belastingheffing rekening zou moet worden gehouden. In hoofdstuk 6 vat ik de belangrijkste resultaten uit het juridische en het enquêteonderzoek samen, waarbij ik ook zal verantwoorden welke resultaten invloed hebben gehad op mijn conclusie en daarmee de uitgangspunten vormen van het wenselijke recht. Hier kan wel vast worden opgemerkt dat als op alle vragen een meerderheid van de respondenten aangeeft dat er geen of wel een financiële verwevenheid is, daarbij in principe wordt aangesloten. Als de grens zou worden gelegd bij een ander aandeel, zoals

bijvoorbeeld 70%, zou het fiscale beleid worden afgestemd op de minderheid. Hiervoor bestaat naar mijn mening in dit geval geen rechtvaardigingsgrond. Het codeboek, met daarin alle vragen, is als bijlage bijgevoegd. De resultaten uit het enquêteonderzoek zijn in SPSS verwerkt en zijn te raadplegen via www.tilburguniversity.edu/webwijs/show/?uid=n.c.g.gubbels.

4.2.1.2 Opzet onderzoek

In het onderzoek is eerst gevraagd naar demografische kenmerken. Dit zijn vragen naar de burgerlijke staat, geslacht, inkomen, leeftijd, het aantal kinde-ren, het huwelijksgoederenregime, de samenleefduur en of de partners be-schikken over een samenlevingscontract of testament. Deze hadden tot doel om zicht te geven op de persoonlijke kenmerken en de representativiteit van de steekproef. De andere vragen laten zich rubriceren in twee categorieën. Gekozen is om meerdere vragen per categorie te stellen, om zo een betrouw-baar beeld te krijgen voor elk van de twee categorieën.

In de eerste plaats zijn aan de respondenten vragen voorgelegd die betrekking hebben op hun eigen feitelijke financiële situatie.4Het doel van deze vragen is om meer inzicht te verkrijgen in de feitelijke financiële verwevenheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Dit kan worden afgeleid uit de antwoorden op de vragen naar de feitelijke situatie met betrekking tot de verdeling van de kosten van de huishouding, hoe wordt omgegaan met privé-en gezamprivé-enlijke betaal- privé-en spaarrekprivé-eningprivé-en privé-en of het inkomprivé-en uit arbeid of vermogen overwegend gemeenschappelijk dan wel strikt gescheiden gehou-den wordt. In de fiscale literatuur en jurisprugehou-dentie5wordt voor het antwoord op de vraag wie het inkomen geniet ook belang gehecht aan de vraag wie over het inkomen kan beschikken. Ook deze vragen zijn voorgelegd aan de panelleden.

Anderzijds zijn vragen gesteld met het doel erachter te komen of de responden-ten financiële verwevenheid ervaren en hoe ze aankijken tegen andere samen-levingsverbanden. Een vraag die in deze categorie thuishoort is bijvoorbeeld: maakt het voor u verschil of uzelf meer gaat verdienen, door bijvoorbeeld een salarisverhoging, of dat uw partner meer gaat verdienen? Hiertoe behoren ook de vraag of de respondenten iets als gemeenschappelijk inkomen beschouwen

4. De term‘feitelijk’ wordt hier gebruikt in de zin van ‘niet-juridisch’. De term ‘feitelijk’ beoogt echter niet te impliceren dat de antwoorden van de respondenten met betrekking tot de ‘feitelijke’ financiële verwevenheid, exact overeenkomen met hun feitelijke handelingen of gedragingen. Zoals in par. 4.2.4 opgemerkt is naar mijn mening meer van belang hoe respondenten de financiële verwevenheid ervaren. De vragen naar de feitelijke handelingen dienen om een indicatie daarvan te geven.

(los van hun eigen feitelijke situatie) en de vraag naar de wenselijke fiscale behandeling van leefeenheden versus individuele belastingplichtigen.

Uit deze vragen kan een hoofdconclusie worden getrokken over de feitelijke financiële verstrengeling voor de groep‘gehuwden’ en de groep ‘ongehuwd samenwonenden’. Vervolgens kunnen met behulp van de variabelen de groe-pen worden onderverdeeld. Hieruit kan dan informatie worden gehaald zoals: bestaat er verschil tussen gehuwden onderling, bijvoorbeeld afhankelijk van het huwelijksgoederenregime, en tussen gehuwden en ongehuwd samenwo-nenden? En bij de ongehuwd samenwonenden: is er nog een effect te zien afhankelijk van de duur van de samenlevingsperiode of het al dan niet hebben van een samenlevingscontract?

Zowel het onderzoek naar de juridische financiële verwevenheid als het enquêteonderzoek zullen de basis vormen voor het wenselijke recht. Hierna besteed ik aandacht aan de vraag in hoeverre de resultaten uit het enquête-onderzoek representatief zijn.

4.2.2 Representativiteit onderzoek 4.2.2.1 Dataset

De resultaten zijn verkregen met medewerking van CentERdata. Dit is een onderzoeksinstituut dat is gelieerd aan de Universiteit van Tilburg. CentERdata is gespecialiseerd in online surveyonderzoek. Het enquêteonderzoek is voorge-legd aan het CentERpanel. Dit panel van ongeveer 2.000 huishoudens is een afspiegeling van de Nederlandse bevolking en bestaat sinds 1991. De represen-tativiteit van dit panel wordt bewaakt doordat voor de samenstelling van dit panel mensen worden geselecteerd op basis van achtergrondkenmerken als leeftijd van het hoofd van het huishouden, inkomen, woonvorm, regio en stedelijkheid; in dezelfde verhoudingen als volgens de CBS gegevens in Neder-land voorkomen. Huishoudens kunnen uitsluitend op uitnodiging van CentERdata aan het panel deelnemen, niet op eigen verzoek. Het beschikken over een computer met internetaansluiting is geen vereiste voor deelname aan het panel. Indien het huishouden geen toegang heeft tot het internet en niet over een computer beschikt, zorgt CentERdata voor een eenvoudige pc en een ADSL-aansluiting zodat de vragenlijsten toch via internet kunnen worden ingevuld. De voor het onderzoek, eveneens in overleg met CentERdata, opgestelde vragenlijst is voorgelegd aan panelleden die deze eind december 2007 via internet hebben ingevuld. Voor het onderzoek zijn alle panelleden geselec-teerd. Van de 2.442 panelleden aan wie de vragenlijst is voorgelegd, hebben 550 panelleden niet gereageerd. Van de 1.892 overige panelleden waren er 485 (25,6%) echter niet gehuwd of ongehuwd samenwonend. Omdat voor het

onderhavige enquêteonderzoek uitsluitend gehuwden en ongehuwd samen-wonenden relevant zijn, zitten deze respondenten niet in de dataset. Van de resterende 1.407 die de vragenlijst hebben ingevuld, zijn er 1.242 gehuwd (65,6%) en 165 ongehuwd samenwonend (8,7%). Deze percentages komen in grote mate overeen met de percentages waarin deze groepen in de samenleving voorkomen. In 2007 was– van de bevolking vanaf twintig jaar – circa 24% alleenstaand, 56% gehuwd en 12% ongehuwd samenwonend.6

Uit bovenstaande cijfers blijkt dat, in vergelijking met de populatie in de samenleving vanaf twintig jaar, relatief meer gehuwden en minder ongehuwd samenwonenden hebben deelgenomen aan het enquêteonderzoek. Om nader te analyseren of de onderzochte groep gehuwden en ongehuwd samenwo-nenden zo veel mogelijk overeenkomt met de landelijke populatie heb ik andere kenmerken, zoals leeftijd, geslacht en aanwezigheid van kinderen, van de respondenten vergeleken met CBS-gegevens van gehuwden en onge-huwd samenwonenden in de samenleving.

4.2.2.2 Ongehuwd samenwonenden

Het onderzoek naar de vergelijkbaarheid van andere variabelen van ongehuwd samenwonenden, levert het volgende beeld op. Aan het enquêteonderzoek hebben 83 (50,3%) ongehuwd samenwonende mannen en 82 (49,6%) onge-huwd samenwonenden vrouwen meegedaan. Dit komt vrij nauwkeurig over-een met de verhouding van de ongehuwd samenwonenden in de samenleving, waarin 50,4% van de ongehuwd samenwonenden man is en 49,6% vrouw. Voor wat betreft de leeftijd, komen de‘middelste leeftijdscategorieën’ in grote mate overeen met de landelijke populatie van ongehuwd samenwonenden. In het enquêteonderzoek zijn echter relatief weinig ondervraagden van de jongste leeftijdscategorie (15-24 jaar) en relatief veel van de oudste leeftijdscatego-rieën (55+) vertegenwoordigd. Zie onderstaande tabel.

Leeftijdscategorie 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65+ Enquêteonderzoek 4% 38% 27% 13% 12% 6% CBS-gegevens 12% 42% 29% 12% 5% 1% De afwijking is echter gering, zeker gelet op het feit dat de grootste groep ongehuwd samenwonenden in de leeftijdscategorie van 25 tot 54 jaar zit.

6. In het enquêteonderzoek is de jongste leeftijd van de respondenten 21 jaar. Alleenstaand is inclusief lid van een eenouderhuishouden. Dat het aantal niet 100% bedraagt komt vanwege‘overige leden van het huishouden’(zoals kostgangers) en thuiswonende kin-deren vanaf 20 jaar.

Verder kan nog worden aangegeven dat in het enquêteonderzoek 27% van de ongehuwd samenwonenden een of meer kinderen had, terwijl dat van de ongehuwd samenwonenden in de samenleving 36% is.

De kenmerken van de ongehuwd samenwonenden in het enquêteonderzoek wat betreft leeftijd en aanwezigheid van kinderen wijkt dus, zij het in geringe mate, af van de kenmerken van ongehuwd samenwonenden in de samen-leving. De afwijking is naar mijn mening echter zo gering, dat dit geen grote vertekening zal opleveren. Het feit dat in het enquêteonderzoek relatief meer kinderloze ongehuwd samenwonenden zijn vertegenwoordigd, zou erop kun-nen duiden dat de financiële verstrengeling van de ongehuwd samenwokun-nen- samenwonen-den in de samenleving (iets) groter is dan uit het enquêteonderzoek naar voren komt. Het is niet duidelijk wat de implicaties zijn van het feit dat in het enquêteonderzoek relatief meer ouderen zijn vertegenwoordigd.

Tot slot kan worden opgemerkt dat ruim de helft van de samenwoners in de samenleving een samenlevingscontract heeft afgesloten.7Dit komt vrij nauw-keurig overeen met het enquêteonderzoek, waarin 51,5% van de ongehuwd samenwonenden een samenlevingscontract heeft.

Vanwege het ontbreken van CBS-gegevens kan niet op andere kenmerken, zoals het aantal ongehuwd samenwonenden per opleidingsniveau, worden vergeleken. Daarover kan wel worden opgemerkt dat alle opleidingsniveau’s in het onderzoek zijn vertegenwoordigd. Zie onderstaande tabel.

Onderwijstype basisond. vmbo havo/vwo mbo hbo wo Aantal ongehuwd

Samenwonenden

2 18 24 32 55 34

Bovenstaande gegevens suggereren dat het enquêteonderzoek voor ongehuwd samenwonenden redelijk representatief is.

In dit en het volgende hoofdstuk worden de groepen samenwoners soms verder uitgesplitst naar samenwoonperiode. De aantallen ongehuwd samen-wonenden per samenleefperiode zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Aantal jaren samenwonend < 1 1-3 3-5 5-10 > 10 Aantal ongehuwd Samenwonenden 16 34 27 43 45 De aantallen per categorie zullen waarschijnlijk te klein zijn om daaraan harde conclusies te kunnen verbinden. Omdat de splitsing in samenleefperiode wel

inzicht verschaft in de vraag of de financiële verwevenheid toeneemt met de samenwoonperiode, is die splitsing in het onderzoek wel gemaakt. Bij veel vragen lijkt een duidelijk verband aanwezig met de samenleefperiode. Voor het antwoord op de vraag of dit ook werkelijk (en in die mate) het geval is, zal echter vervolgonderzoek nodig zijn.

4.2.2.3 Gehuwden

Bij de gehuwden zijn de mannen in het enquêteonderzoek oververtegenwoor-digd in vergelijking met de samenleving; in het enquêteonderzoek was 55% van de gehuwden man en 45% vrouw, terwijl deze verdeling in de samenleving nagenoeg gelijk is: circa 50% van de gehuwden is man en circa 50% is vrouw. De leeftijdscategorieën komen wel in grote mate overeen met de landelijke populatie van gehuwden. Zie onderstaande tabel.

Leeftijdscategorie: 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65+ Enquêteonderzoek 0% 11% 18% 24% 24% 23% CBS-gegevens 1% 10% 23% 24% 22% 20% Ook de aanwezigheid van kinderen bij gehuwden in het enquêteonderzoek, komt redelijk overeen met de landelijke populatie van gehuwden. Uit de CBS-gegevens blijkt dat 53% van de gehuwden kinderen heeft, terwijl dit aandeel in het enquêteonderzoek 47% is.

Gelet op de omvang van de onderzochte groep en de vergelijkbaarheid van de groep met de populatie in de samenleving, lijkt ook de groep gehuwden redelijk representatief.

In dit en het volgende hoofdstuk worden de groepen gehuwden soms verder uitgesplitst naar huwelijksgoederenregime. De aantallen gehuwden per huwe-lijksgoederenregime zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Huwelijksgoederenregime Agvg Verr. beding Koude uitsluiting

Weet niet Aantal gehuwden 1064 74 68 36 De aantallen gehuwden met verrekenbeding en koude uitsluiting zullen in dat geval waarschijnlijk te klein zijn om daaraan harde conclusies te kunnen verbinden. Omdat de splitsing in huwelijksgoederenregimes wel inzicht ver-schaft in de vraag of de financiële verwevenheid verschilt per huwelijksgoede-renregime, is deze onderverdeling in het onderzoek wel aangebracht. Bij vrijwel

alle vragen lijkt dit verschil inderdaad te bestaan. Het verschil in resultaten per huwelijksgoederenregime komen bovendien overeen met hetgeen verwacht zou mogen worden op grond van de juridische verschillen tussen de huwelijks-goederenregimes.

4.2.3 Tot slot

Uit het voorafgaande blijkt naar mijn mening dat er geen aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat het enquêteonderzoek niet in grote mate representatief is, maar dat de resultaten voor specifieke groepen, zoals de ongehuwd samen-wonenden per samenleefduur en de gehuwden met een verrekenbeding en koude uitsluiting, wel voorzichtig dienen te worden geïnterpreteerd omdat zij berusten op een kleine‘sample size’.

Daarbij past nog de opmerking dat de resultaten van het onderzoek een beeld dienen te geven van de financiële verwevenheid die belastingplichtigen ervaren. Dat de antwoorden niet altijd zullen stroken met hun feitelijke handelingen, is naar mijn mening minder relevant. De feitelijke financiële verwevenheid is immers niet objectief vast te stellen. Als deze bovendien al objectief vast te stellen zou zijn en deze zou in belangrijke mate afwijken van de subjectief ervaren verwevenheid, is niet op voorhand gezegd dat voor de belastingheffing moet worden aangesloten bij de objectief vastgestelde finan-ciële verwevenheid. Als belastingplichtigen zelf geloven in de finanfinan-ciële ver-wevenheid– en die als zodanig ervaren –, zal men een belastingheffing die daarbij aansluit, als rechtvaardig ervaren.8

4.3 Wettelijke zorg/onderhoudsplicht gehuwden 4.3.1 Inleiding

In het BW is een aantal bepalingen opgenomen dat betrekking heeft op de zorg- c.q.. onderhoudsplicht tussen gehuwden. De betreffende bepalingen zijn van toepassing op ieder huwelijk, ongeacht het huwelijksgoederenregime. Het hiernavolgende is echter niet beperkt tot het BW. De financiële rechten en plichten die (zijn) ontstaan doordat men is gehuwd of gehuwd is geweest, kunnen ook uit andere wettelijke of contractuele bepalingen voortvloeien,