• No results found

Goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke

aanspraken

5.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is aandacht besteed aan de onderhoudsplicht tijdens en na beëindiging van de relatie. Voor gehuwden is deze onderhoudsplicht zowel wettelijk als feitelijk aanwezig. Het gekozen huwelijksgoederenregime heeft daarop geen of nauwelijks invloed.1 Ook de meeste ongehuwd samenwonen-den zullen in de praktijk in meerdere of mindere mate in elkaars onderhoud voorzien.

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de overige goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke aanspraken die partners aan het samenlevingsverband kunnen ontlenen. De wettelijke aanspraken van gehuwden worden in dit geval wel bepaald door het gekozen huwelijksgoederenregime. Evenals in de vorige paragraaf komt echter niet alleen de wettelijke regeling aan bod– en dus de wettelijke verschillen tussen de diverse huwelijksvermogensregimes – maar ook de feitelijke situatie zoals die kan worden afgeleid uit het enquêteonder-zoek. Omdat voor ongehuwd samenwonenden een wettelijke regeling ont-breekt, zal vooral aandacht worden besteed aan de jurisprudentie en de feitelijke situatie zoals die naar voren komt uit het enquêteonderzoek. 5.2 Cijfers

5.2.1 Huwelijk

Uit de data van het CBS blijkt dat het aantal huwelijkssluitingen piekte rond 1970 (met ruim 123.000 huwelijkssluitingen), maar daarna daalde en de afgelopen 25 jaar redelijk stabiel is met in 2008 83.110 huwelijkssluitingen.2

1. Geen invloed als het gaat om de wettelijke bepalingen; die gelden ongeacht het gekozen huwelijksgoederenregime. Nauwelijks invloed als het gaat om de feitelijke situatie die kan worden afgeleid uit het enquêteonderzoek; de feitelijke bijdrage in het levensonderhoud van de partner blijkt weliswaar het sterkst te zijn bij de gehuwden in gemeenschap van goederen en het zwakst bij de gehuwden in koude uitsluiting, maar de verschillen zijn klein. 2. Zie par. 3.4.2.3.

Het aantal huwelijkssluitingen zegt echter niets over de financiële verstrenge-ling binnen het huwelijk. De juridische financiële verstrengeverstrenge-ling binnen het huwelijk hangt samen met het gekozen huwelijksgoederenregime. De sterkste financiële verstrengeling doet zich voor bij de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten. In dat regime is in beginsel al het inkomen en ver-mogen gezamenlijk. De tussenvariant zijn de huwelijkse voorwaarden met daarin een periodiek en/of finaal verrekenbeding. De eigendom is in dat geval gescheiden, maar over en weer bestaan wel verbintenisrechtelijke aanspraken. De zwakste variant is de koude uitsluiting, waarbij het inkomen en vermogen– dat niet nodig is om in het levensonderhoud van de partners te voorzien– strikt gescheiden blijft.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit het huwelijksvermogensregime betreft. Dit is vooral van belang als het huwelijk eindigt door echtscheiding. Tijdens het huwelijk is het heel goed mogelijk dat echtgenoten die zijn gehuwd in koude uitsluiting zich gedragen alsof het inkomen (en vermogen) gezamen-lijk is.3 Als het huwelijk echter eindigt door echtscheiding komen de indivi-duele belangen van de (ex-)echtgenoten weer veel meer op de voorgrond te staan. Dat er een verschil bestaat tussen de beleving van de gezamenlijkheid van het inkomen en vermogen tijdens en na beëindiging van het huwelijk wordt bevestigd in het enquêteonderzoek, zie paragraaf 5.3.2. Daarnaast moet worden opgemerkt dat in de huwelijkse voorwaarden de hiervoor in hoofdstuk 4 behandelde onderhoudsplicht niet terzijde kan worden gesteld. Het feit dat men elkaar moet laten delen in de eigen welstand, betekent feitelijk al dat het jaarlijkse inkomen (voor een belangrijk deel) gezamenlijk zal worden besteed. Het Centrum voor Notarieel recht van de Radboud Universiteit Nijmegen doet periodiek empirisch onderzoek naar de inhoud van de huwelijks- en partners-chapsvoorwaarden.4 Het laatste onderzoek heeft betrekking op de periode 1997-2003. De hiernavolgende cijfers zijn daaruit afgeleid. Het aantal huwe-lijken dat wordt gesloten onder huwelijkse voorwaarden, is fors gestegen van 3% in 1902 naar ruim 30% in 1998 en daarna weer iets gedaald naar circa 25% in 2003.5Deze cijfers betekenen echter niet dat het aantal huwelijken waarin de vermogens strikt gescheiden worden gehouden, toeneemt. Om dat te kunnen

3. Ook de omgekeerde situatie kan zich voordoen; echtgenoten die zijn gehuwd in gemeen-schap van goederen maar hun inkomen en vermogen tijdens het huwelijk gescheiden houden. Dat deze situatie zich in de praktijk voordoet wordt bevestigd in het enquête-onderzoek: 4,5% van de ondervraagden die zijn gehuwd in gemeenschap van goederen antwoordt dat de inkomsten uit arbeid én vermogen overwegend gescheiden worden gehouden dan wel gescheiden met een bijdrage in de kosten van de huishouding. 4. Van Mourik 2005.

5. Tabel 2 van het onderzoek. Onder huwelijkse voorwaarden is tevens begrepen partners-chapsvoorwaarden.

beoordelen moet worden gekeken naar de inhoud van de huwelijkse voor-waarden.

Dat levert het volgende beeld op. Van de huwelijken die in 2003 zijn gesloten onder huwelijkse voorwaarden, werd in 10,9%6van de gevallen gehuwd onder koude uitsluiting, in 66,6% van de gevallen met een verrekenstelsel en in 18,3% in een beperkte gemeenschap.7 Van de verrekenstelsels is in de meerderheid van de gevallen er zowel een periodiek als een finaal verrekenbeding opge-nomen. In een ruime meerderheid van circa 85% is er dus sprake van enig gemeenschappelijk vermogen of vindt er enige verrekening plaats. De trend van de dalende populariteit van de koude uitsluiting is onmiskenbaar: in het jaar 1970 werd nog in 70% van de huwelijkse voorwaarden een koude uitslui-ting opgenomen.8

Dat neemt niet weg dat het aantal huwelijken dat wordt gesloten onder huwelijkse voorwaarden, toeneemt. In 1970 werd in 10,5% van de huwelijken huwelijkse voorwaarden opgenomen, terwijl dit percentage in 2003 is ge-stegen tot 25,25%. Hoewel het aantal huwelijken dat wordt gesloten onder huwelijkse voorwaarden toe is genomen in de loop der tijd, heeft dit niet geleid tot meer huwelijken met een strikte scheiding van vermogens. In 1970 werd in circa 7% van alle huwelijken de vermogens strikt gescheiden gehouden, tegenover bijna 3% in 2003.9 Een strikte scheiding van vermogens komt dus steeds minder vaak voor.

Grafiek 5.1 Relatieve aantal huwelijkse voorwaarden en koude uitsluiting

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 1970 2003

Huwelijkse voorwaarden Koude uitsluiting

6. Inclusief gemeenschap van inboedel. Tabel 6 uit het onderzoek. 7. Tabel 4 uit het onderzoek.

8. Inclusief gemeenschap van inboedel. Tabellen 4 en 6 uit het onderzoek.

9. In 1970 werd in 10,5% van de huwelijken huwelijkse voorwaarden opgenomen, die voor circa 70% bestonden uit koude uitsluiting. In 2003 werd in 25,25% van de huwelijken huwelijkse voorwaarden opgenomen, die voor circa 11% bestonden uit koude uitsluiting.

Als een periodiek verrekenbeding is opgenomen, werd in 2003 in 37,9% van de gevallen alleen arbeidsinkomsten verrekend, in 44,3% van de gevallen werd zowel arbeids- als vermogensinkomsten verrekend en in 17,8% werd‘anders’ verrekend. De vermogensinkomsten werden in 2003 niet afzonderlijk verre-kend.

Het beeld is duidelijk. In de overgrote meerderheid (circa 75%) trouwt men nog steeds in gemeenschap van goederen. Als huwelijkse voorwaarden worden opgesteld, leidt dit bovendien slechts zelden tot een strikte scheiding van vermogen en inkomen.

5.2.2 Ongehuwd samenwonen

Het aantal ongehuwd samenwonenden is de afgelopen jaren fors toegenomen. Vanaf het moment dat het CBS deze categorie registreert, 1995, is het aantal samenwonenden toegenomen als aandeel in de bevolking vanaf twintig jaar van 7% naar 12%. Dit betekent dat in 2009 bijna 1,5 miljoen mensen ongehuwd samenwoont. Ruim de helft daarvan heeft een samenlevingscontract afge-sloten.10 Er is een duidelijk verband zichtbaar met de leeftijd: oudere onge-huwde samenwoners hebben of willen vaker een contract dan jongeren: van de ongehuwde samenwoners van 53 tot 63 jaar heeft of wil 84% een samen-levingscontract, tegen 66% van de jongste samenwoners.11

5.2.3 Enquêteonderzoek

Aan het enquêteonderzoek namen 88% gehuwden en 12% ongehuwd samen-wonenden deel.

Van de gehuwden was (afgerond) 86% gehuwd in gemeenschap van goederen. Van de 11% die waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, had 6% een periodiek of finaal verrekenbeding en was 5% gehuwd in koude uitsluiting. 3% van de ondervraagde gehuwden wist niet onder welk regime hij/zij was gehuwd.

In het enquêteonderzoek geeft 51,5% van de ongehuwd samenwonenden aan dat ze een samenlevingscontract hebben afgesloten. Er is een duidelijk verband zichtbaar met de samenlevingsduur: vanaf vijf jaar heeft 58% en vanaf tien jaar 60% van de ondervraagden een samenlevingscontract.

10. A. De Graaf, CBS Webmagazine, woensdag 10 februari 2010. 11. Garssen, de Graaf & Apperloo 2009, p. 39.

5.3 Gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen

De wettelijke gemeenschap van goederen is een bijzondere gemeenschap die zich kenmerkt door de volgende elementen: de boedelmenging, de ‘gebonden-heid’12van de gemeenschap, de bestuursregeling en de bijzondere regeling van de aansprakelijkheid en de verhaalspositie van schuldeisers.

5.3.1 Boedelmenging: theorie

De boedelmenging houdt in dat alle tegenwoordige en toekomstige goederen en schulden in de huwelijksgemeenschap vallen (art. 1:94 BW). Hiervoor is geen afzonderlijke levering vereist; de echtgenoot wordt van rechtswege gerechtigd tot de goederen die de andere echtgenoot verkrijgt. Alleen indien dit voor goederen uitdrukkelijk is bepaald bij de gift of in de uiterste wilsbeschikking (uitsluitingsclausule) of voor zover de aard van de goederen of schulden zich tegen het vallen in de gemeenschap verzet (verknochtheid), behoren de goede-ren of schulden niet tot de gemeenschap.13 Deze laatste uitzondering op de algehele gemeenschap van goederen wordt in de jurisprudentie en literatuur slechts sporadisch aangenomen.14 Daarnaast moet de kanttekening worden gemaakt, dat verknochtheid niet automatisch meebrengt dat het goed volledig buiten de gemeenschap valt. De mogelijkheid bestaat dat het goed als zodanig, dus goederenrechtelijk, niet in de gemeenschap valt, maar in economisch opzicht wel. In dat geval valt de waarde van het goed wel in de gemeenschap en ontstaat dus een verrekenplicht. Een bekend, en omstreden,15voorbeeld van deze toepas-sing door de Hoge Raad is het aandeel in een personenvennootschap.16 Dit aandeel valt juridisch niet in de huwelijksgemeenschap, maar wordt wel in de waardeverrekening betrokken. Ook bestaat de mogelijkheid dat slechts bepaalde regels van de gemeenschap op grond van de verknochtheid buiten toepassing worden gelaten, zoals door sommige auteurs wel wordt aangenomen voor de bestuursregeling ten aanzien van de aandelen in een BV.17 Een beroep op de

12. De term gebondenheid ter kwalificering van een gemeenschap is in de civiele literatuur omstreden. Hier wordt de term gebondenheid gebruikt in de zin van‘dienstbaar aan’ de huwelijksgemeenschap. Vgl. Van Mourik 2006, p. 4-5.

13. Daarnaast valt het recht op ouderdoms- en nabestaandenpensioen ook buiten de gemeen-schap, zie art. 1:94 lid 4. Deze bepaling is opgenomen nadat de HR in 1981 had beslist dat het pensioen wel in de huwelijksgemeenschap valt (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503 (Boon-Van Loon)). Naar aanleiding van dit arrest, is de Wet verevening pensioenrechten bij schei-ding (WVP) ingevoerd op grond waarvan het pensioen bij echtscheischei-ding moet worden verrekend, ongeacht het huwelijksgoederenregime. In verband daarmee zijn de pensioen-rechten thans uitgezonderd van de huwelijksgemeenschap.

14. HR 22 maart 1996, NJ 1996, 640 en Van Mourik & Verstappen 2006, p. 117 en 119. 15. Zie voor de voor- en tegenstanders bijv. Klaassen/Luijten & Meijer 2005, voetnoot 74. 16. O.a. HR 15 december 1961, NJ 1962, 48 (Terneuzense vennootschap). In het voorgestelde

wetsvoorstel Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het BW wetsvoorstel 28 746, wordt deze rechtspraak gecodificeerd in art. 7:808 BW.

sterkste vorm van verknochtheid, waarbij het goed zowel juridisch als econo-misch, buiten de gemeenschap valt, is in de jurisprudentie slechts incidenteel gehonoreerd. Een voorbeeld daarvan is de aanspraak op volks- en werknemers-verzekeringen als AOW en de WIA en Ziektewet en de aanspraak op alimentatie en de alimentatieplicht. Daarbij moet worden opgemerkt dat slechts de aanspraak of de verplichting buiten de gemeenschap valt, de uitkeringen c.q. schulden wegens vervallen uitkeringen vallen wel in de huwelijksgemeenschap. Tot slot kan worden genoemd de schadevergoeding die (mede) betrekking heeft op schade die de echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden.18 De hoofdregel van de aanzuigende werking van de huwelijksgoederengemeenschap wordt dus slechts zelden opzij gezet.

Ook bij de wettelijke gemeenschap van goederen bestaat dus de mogelijkheid dat echtgenoten privévermogen bezitten. Als niet bewezen kan worden aan wie een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is toebehoort, wordt echter aangenomen dat het goed in de gemeenschap valt (art. 1:131 BW).

5.3.2 Boedelmenging: praktijk

Uit de enquête blijkt dat 97% van de gehuwden in gemeenschap van goederen de stelling onderschrijft dat, met uitzondering van sommige situaties, tijdens het huwelijk/samenleving alles gemeenschappelijk is. Vervolgens is aan alle respon-denten gevraagd om aan te geven welke inkomensbestanddelen of uitgaven men als gemeenschappelijk beschouwt bij de diverse huwelijksgoederen- en samen-woonregimes. Opvallend is, dat zelfs als de echtgenoten zijn gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen, de winst die wordt behaald met de onderneming evenals de alimentatieontvangst en betaling, door een minderheid van de ondervraagden als gemeenschappelijk wordt beschouwd.

Grafiek 5.2 Gemeenschappelijk als gehuwd in gemeenschap van goederen

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% EW + hyp.

Ink. uit arbeid

Ink. uit vermogen Vakantiewoning

Winst

onderneming

Pensioen/lijfrente Buitengewone

uitgaven Alimentatie- ontvangst Alimentatie- betaling

Giften

Erfenis/schenking

Geen v.

Bovenstaande

Mening alle ondervraagden Mening gehuwden in gemeenschap van goederen

In de enquête lijkt een inconsistentie te zitten. Vrijwel alle in gemeenschap van goederen gehuwden onderschrijven de stelling dat, met uitzondering van sommige situaties, tijdens het huwelijk/samenleving alles gemeenschappelijk is. Dit terwijl bij de afzonderlijke vermogensbestanddelen, de percentages (veel) lager liggen. Mijn stellige indruk is dat hier het onderscheid zichtbaar wordt tussen wat als gemeenschappelijk wordt ervaren‘tijdens het huwelijk’ en‘na het huwelijk’. De stelling had expliciet betrekking op de situatie tijdens het huwelijk. Bij de vraag naar de gemeenschappelijkheid van de diverse inkomensbestanddelen, is niet vermeld dat het de situatie betreft tijdens het huwelijk. Het lijkt erop dat de respondenten de vraag naar de afzonderlijke vermogensbestanddelen hebben beantwoord vanuit de optiek van beëindiging van het huwelijk. Deze mogelijke verklaring wordt ondersteund door de NIPO-enquête die, ter gelegenheid van het voorbereiden van de derde tranche van het wetsvoorstel modernisering huwelijksvermogensrecht, is gehouden onder de Nederlandse bevolking over het huwelijksgoederenregime. Ook in dit enquêteonderzoek bleken er inconsistenties te zitten in de manier waarop men aankijkt tegen het omgaan met bezittingen en schulden tijdens en na het huwelijk. Als binnen een bestaand huwelijk één van de echtelieden een geld-bedrag erft, is 90% van de gehuwden van mening dat dit geld-bedrag gemeenschap-pelijk is. Als het gaat om de verdeling bij scheiding is slechts tweederde (64%) van de gehuwden voorstander van delen.19 Men heeft voor dit verschil geen eenduidige verklaring gevonden, maar gesteld werd dat het zeker denkbaar is dat deze kwesties er tijdens het huwelijk niet al te zeer toe doen. Zolang de relatie duurt, zijn de te maken afwegingen voor velen van theoretische aard.20 5.3.3 Gebondenheid

Het bijzondere karakter van de huwelijksgemeenschap blijkt ook uit het feit dat de echtgenoten niet zelfstandig over hun aandeel in de gemeenschap kunnen beschikken. De echtgenoot kan dus niet zijn aandeel in de gemeen-schap, of zijn aandeel in een bepaald tot de huwelijksgemeenschap behorend goed, vervreemden. De echtgenoten zijn samen tot de goederen van de huwelijksgemeenschap gerechtigd. De gemeenschap kan slechts worden ont-bonden op grond van één van de in art. 1:99 BW genoemde gronden.21Alle in art. 1:99 genoemde gronden zien op de beëindiging van de bijzondere rechts-betrekking tussen echtgenoten, met uitzondering van de mogelijkheid om tijdens het huwelijk huwelijkse voorwaarden op te laten stellen. Dit is dan

19. Rapport Huwelijksgoederenrecht 2002, par. 3.1.2 en 3.2 en p. 21. 20. Wortmann 2003, p. 1.

ook de enige mogelijkheid om– staande het huwelijk – de huwelijksgemeen-schap te verdelen.22

5.3.4 Bestuursregeling: theorie 5.3.4.1 Bestuur algemeen

Iedere echtgenoot heeft het bestuur over zijn eigen privégoederen. Voor de goederen die in de huwelijksgemeenschap vallen, geldt een bijzondere be-stuursregeling die is uitgewerkt in art. 1:97 BW. De vraag wie het bestuur voert over een bepaald goed, treft niet alleen de echtgenoten, maar ook derden die als rechtverkrijgenden van een van de echtgenoten optreden. Hierna wordt eerst ingegaan op de vraag wat onder bestuur wordt verstaan.

Onder bestuur wordt blijkens art. 1:90 lid 2 verstaan de uitoefening van de aan het goed verbonden bevoegdheden met uitsluiting van de andere echtgenoot. Dit omvat onder andere de bevoegdheid om over het goed te beschikken en de bevoegdheid om feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten. Degene die het bestuur heeft is derhalve bevoegd vorderingen te innen en vruchten te trekken, stemrecht uit te oefenen, nakoming te vorderen en zakenrechtelijk over het goed te beschikken, zoals het goed leveren, verhuren of met een beperkt recht bezwaren.

Het aangaan van obligatoire rechtshandelingen valt niet onder het begrip bestuur. De niet-bestuursbevoegde echtgenoot kan dus rechtsgeldig de auto verkopen die onder bestuur staat van zijn echtgenote. Hij is echter niet bevoegd de auto te leveren. De bestuursbevoegde echtgenote hoeft de uit de verkoop voortvloeiende leveringsverplichting niet na te komen.23 Dit kan dan wel leiden tot een schadevergoedingsverplichting, die verhaalbaar is op het eigen vermogen van de niet-bestuursbevoegde echtgenoot of op de huwelijks-gemeenschap (art. 1:95 BW). In de interne verhouding tussen echtgenoten, komt de schuld echter voor rekening van de niet-bestuursbevoegde echtgenoot (art. 1:94 lid 3 BW).24 Indien de onbevoegde echtgenoot niet over privéver-mogen beschikt, kan de schuld worden geëffectueerd bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap.25

22. Als de echtgenoten bijv. de tot de huwelijksgemeenschap behorende auto willen overdragen aan een van de echtgenoten in privé, kunnen ze dit alleen bewerkstelligen via huwelijkse voorwaarden met de rechterlijke goedkeuring van art. 1:119 BW. Vlg. Reinhartz, in: De Bruijn/ Soons/Kleijn/Huijgen/Reinhaertz 1999, p. 128.

23. Hij kan dit wel, vlg. art. 6:30 BW. Een andere mogelijkheid is dat de bestuursbevoegde echtgenoot tot de rechtshandeling toetreedt, zie art. 1:90 lid 4 BW.

24. Van Mourik & Nuytink 2006, p. 91. 25. Asser/De Boer 2006, nr. 345 en 346.

Indien de bestuursbevoegde echtgenoot een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order toch levert, wordt de derde die te goeder trouw handelt beschermd mits en voor zover de overdracht anders dan om niet geschiedt (art. 3:86 BW). De derde handelt al snel te goeder trouw. In art. 1:92 lid 1 BW is bepaald dat als aan de derde niet kenbaar is wie van de echtgenoten bestuursbevoegd is, hij de echtgenoot die de roerende zaak of het papier aan toonder onder zich heeft, bestuursbevoegd mag achten. De derde hoeft dus geen onderzoek te verrichten naar de bestuursbevoegdheid van de echtgenoot die de roerende zaak of het recht aan toonder onder zich heeft. Alleen indien kenbaar is dat deze echtgenoot toch niet bestuursbevoegd is, wordt de derde niet beschermd.

Indien de bestuursbevoegde echtgenoot geen beroep doet of kan doen op de bestuursonbevoegdheid van de andere echtgenoot, kan de gemeenschap daardoor schade lijden. In dat geval kan er een schadevergoedingsverplichting ontstaan van de onbevoegde echtgenoot tegenover de andere echtgenoot. Hiervoor geldt hetzelfde als wanneer er een schadevergoedingsplicht ontstaat jegens een derde; de schuld komt voor rekening van de niet-bestuursbevoegde echtgenoot en indien deze niet over privévermogen beschikt, wordt de schuld uiterlijk bij de verdeling van de gemeenschap geëffectueerd.

De bestuursregeling staat los van het genot en gebruik van het goed. Op grond van het karakter van de huwelijksgemeenschap zal het genot en gebruik van de gemeenschapsgoederen over het algemeen aan beide echtgenoten toeko-men.26

Tot slot moet worden opgemerkt dat de bestuursbevoegdheid wordt beperkt indien het een transactie betreft als genoemd in art. 1:88 BW (zie par. 4.3.2.4). Indien de bestuursbevoegde echtgenoot bijvoorbeeld de echtelijke woning wil verkopen, of een zaak die onder zijn bestuur staat wenst te schenken, is hiervoor niettemin de toestemming nodig van de andere echtgenoot.

5.3.4.2 Bestuur en huwelijksgemeenschap

De bestuursverdeling ten aanzien van gemeenschapsgoederen is uitgewerkt in