• No results found

Zoo onwankelbaar, als mijne trouw aan de schoone Lavinia

- Na dit besluit dan... zal het u toch moeilijk zijn... vrede te houden met den

Maarschalk...

- Dat is waar! riep de chevalier verrast. Daar had ik nog niet aan gedacht.

- En of die vredebreuk wat vroeger voorvalt, of wat later, dat zal uwe zaak niet

verergeren... denk ik.

- Volstrekt niet!... het is waar, ik ben, wat mijne bevordering aangaat, afhankelijk

van monseigneur, maar...

- Maar in het eind... zijt gij niet aan hem verbonden door den wil des Konings, en

houdt gij uw ambt bij den Graaf d'Estrades niet bij koninklijke aanstelling?

- Dat is, helaas, maar al te waar.

- Neen, dat treft nu gelukkig. Nu staat het aan u zelf den heer te dienen, dien gij

wilt.

- Gij denkt aan u zelven veellicht, Monsenor! en ik dank u voor de goede

bedoeling... Alleen, ik ben Franschman, edelman en man van eer, als zoodanig kan

ik, na geattacheerd te zijn geweest aan een onzer ambassadeurs, niet bij een vreemden

gezant, van welke mérites ook, of van welke natie, in dienst treden, zonder misdadig

te worden tegen mijn Koning... althans niet, voordat er eenige vrede gesloten is, die

deze mogendheid met mijn vaderland vriendschappelijk verbindt.

- Dat is nobel gedacht en goed gezegd, mijn jonge vriend. Maar het was er zoover

af, dat ik u tot zulken stap zou verleiden, dat ik zelfs schroom zou hebben u te

accepteeren, zoo gij u zelven hadt voorgesteld, ook uit vreeze van grooter different

te brengen onder de mediateurs. Maar iets anders is het, dunkt mij, zoo gij bij de

Fransche ambassade blijft... en alleen van ambassadeur verwisselt... Of oordeelt ge

Colbert een te strengen meester?

- Bah, wat dat aangaat, zou ik het wagen... bij monseigneur is ook niet alles couleur

de rose... en de inval is heerlijk. Ik zou vrij wezen van alle ijverzucht, van alle

vrouwelijke caprices. Alleen, voegde hij er bij, met een meer bedrukt gelaat, ik weet

uit goede bron, dat het mijnheer Colbert is geweest, die zich verzet heeft tegen mijne

benoeming als effectiven

zantschaps-secretaris... hoewel mevrouw de Thianges voor mij bij den Koning had

geïntercedeerd. Na die mislukking werd ik aan den Maarschalk toegeschikt als

particulier secretaris, door de zorge van de Hertogin de Montespan, die aan hare

zuster beloofd had, dat ik de reis naar Holland zou mededoen in het gevolg van de

ambassadeurs... Maar uit die eerste tegenwerking besluit ik, dat mijnheer Colbert

mij ook nu niet zal nemen.

- Integendeel, nu zijt gij hem meer waard dan toen. Gij hebt ervaringen meer, en

zelfs... gij brengt hem geheimen aan, die hun wicht in goud waard zijn.

- Geheimen... ik?

- Altijd weet gij hem veel te vertellen, wat hij niet weet, en toch belang zal hebben

te vernemen.

- Dat is zoo... onder anderen omtrent...

- Die boodschap van mijnheer van Odijk.

- Och ja... maar dat betrof niet veel bijzonders, naar het mij toescheen. Dat was

enkel, om mijnheer van Odijk te waarschuwen, zich niets tegen mijnheer Colbert te

laten ontvallen van den inhoud van het laatste biljet, en dat voortaan de schriftelijke

mededeelingen niet letterlijk moesten opgevat worden, maar veeleer in omgekeerden

zin, tenzij ze met het laatste mondelinge onderhoud volkomen eensluidend waren.

Ziedaar alles.

- Dat is niet weinig, ridder... ik verzeker het u; hernam don Christin, die met scherpe

aandacht geluisterd had. En ik zou u bijna mijn woord kunnen geven, dat Colbert u

aannam, alleen in de hoop, van op dit punt meerdere inlichtingen te verkrijgen.

- Maar... zou dat geen verraad zijn tegen monseigneur?

- Gij blijft immers bij de Fransche ambassade? en daarbij... zoo monseigneur nu

zelf eens verraad pleegde... tegen zijn plicht... tegen zijn Koning, tegen Frankrijk?

- Daarin hebt gij gelijk, en in dat geval, ma foi... in dat geval zou ik hem toonen...

dat ik... Frankrijk liefheb.

- Dan zou het immers plicht zijn hem af te vallen.

- Maar ik kan toch mij zelven niet aanmelden tot...

- Dat zou ook volstrekt ongeraden zijn. Laat mij in dezen uw gids zijn... doe niets

zonder mij... intusschen zie ik voor u

te werken. Gij vangt niet aan, met hetgeen anders het begin moest zijn, met den

maréchal te verlaten; - het is beter, dat hij zelf met u breekt en u ontslaat.

- Ja, dat voel ik ook, en dat zal hij ook wel niet in gebreke blijven te doen, zoo ik

het feest der Markiezin de Quitana heb bijgewoond in het gevolg van een ander dan

hem zelf.

- Juist zoo. Ga van nu aan uw hof maken aan mevrouw Colbert... zij voert u op de

partij... De maréchal wordt boos en ontzegt u zijn huis, zijne bescherming. Gij klaagt

uw nood aan mevrouw Colbert; gij geeft te kennen, dat gij geen onbruikbaar secretaris

zoudt zijn; gij laat doorschemeren, dat gij dingen weet, waarnaar mijnheer Colbert

met recht nieuwsgierig zal zijn. Als vreemdeling in Holland, stelt gij u voor in

moeilijken toestand, na de bescherming van den Maarschalk verloren te hebben.

Mevrouw Colbert verzuimt niet, dit alles haar gemaal over te brengen, en... en...

meer zal mijnheer Colbert niet noodig hebben, om te weten, dat gij er niet tegen hebt

aan zijne zijde over te gaan. En wat zijne vroegere tegenwerking betreft, ongetwijfeld

was dat alleen, omdat anderen u op den voorgrond stelden. Nu hij het zelf is, die

partij kan trekken van uwe diensten en bekwaamheden, verandert hij zeker van opinie.

- Wel gezien, is dat zoo, hernam Hyppolyte overtuigd. Ik zal uw raad volgen, maar

ik brouilleer mij met mijne vrienden en beschermers te Versailles, met den Koning

zelf.

- Integendeel... gij ziet immers wel, dat Colbert meer het vertrouwen en de gunst

van uw Koning heeft dan de Maarschalk, en dat niemand het u ten kwade zal duiden,

zoo gij die zijde kiest, waar de zon hare mildste stralen heenwerpt. Iedereen zal uwe

levenswijsheid prijzen en de helderheid van uw blik waardeeren. Wat de aanleiding

tot uwe verwisseling van beschermheer aangaat, niets is onschuldiger: eene galanterie,

eene liefdeshistorie... en Lodewijk XIV zal wel de laatste zijn, u daarover hard te

vallen.

- Gij vergist u, Monsenor... de Koning is zeer streng op het punt van ergernis en

ongeregelde zeden.

- Werkelijk?... Ik beken, dat ik dit niet had gedacht, hernam don Christin met een

satirieken glimlach, dien hij moeite had te bedwingen.

En in waarheid, de chevalier sprak dat woord ter goeder trouw en zonder ironie. Als

men van misdadige verbintenissen en ongeregeld leven sprak, dacht men er niet aan,

dat Lodewijk XIV zelf het voorbeeld gaf; - dus was het hem gelukt zich buiten den

kring der gewone menschen te plaatsen, en zijne handelingen boven het bereik hunner

vergelijking en hunner beoordeeling, en zijn persoon boven den maatstaf, waarmede

hij zelf hen, en zij elkander gewoon waren te meten. Lodewijk XIV was voor zijn

volk, wat de mythologische Dondergod was voor de oude heidenen. Zoo min zij

zijne bliksems in hunne hand wisten, zoo min achtten zij zich gerechtigd zijn

voorbeeld te volgen en uit zijne uitsporigheden vrijheid te nemen voor de hunne.

Niemand achtte zich gerechtigd te doen wat de Koning deed, of in dezen af te keuren,

wat hij zelf in anderen niet veroorloofde.

Dus de Franschman. Don Christin, half Vlaming, half Spanjaard, voelde niet geheel

als zijn gast; vandaar zijn glimlach, dien de chevalier nu toch begreep.

- Ma foi, Monsenor, wat wilt gij? het is de Koning! hernam deze.

- Gij hebt gelijk, antwoordde don Christin. En het is daarbij een groot man. Hij

moet het zijn, om zulke pose als de zijne te houden bij zijne onderdanen, ondanks

alles... mijnheer de chevalier! doe mij bescheid; ik drink de gezondheid van uwen

Koning.

De chevalier, die na zijn souper, en vooral na zijn dessert, niet heel veel wijn meer