zelven eene kruisdraging gespaard bleef, die gekweld worden door vragen en twijfel,
had mevrouw Morrison in het minst geen last. Dat er nooden en behoeften zijn, die
een menschenhart tot vertwijfeling kunnen brengen, en oorzaak kunnen worden van
misdaad en schuld, daarvan had ze geen flauw denkbeeld. Zij had geene verbeelding,
geene geestelijke behoeften, geene idealen. Waren man en kinderen gezond, ging de
huishouding naar wensch, dan ontbrak er niets aan haar geluk. Met dat al was zij
eene zorgvolle, vriendelijke huismoeder, gaarne bereid een ander eenen dienst te
bewijzen, wanneer zulks haar weinig last veroorzaakte, of een aalmoes uit te reiken,
wanneer het iemand gelukt was door een droevig verhaal een tijdelijken indruk op
haar gemoed te maken. Zij had de wereld steeds bekeken door de groote spiegelruiten
harer woning; en wat zij er van zag, lachte haar toe. Haar egoisme hoe onbegrensd
was zoo naïef, dat men geneigd was zich af te vragen, of mevrouw Morrison niet de
wijste partij gekozen had. Misschien zouden er velen denken als zij, zoo zij in hare
omstandigheden verkeerden, en daarbij haren aanleg en hare gezondheid hadden.
‘Ik zou geen oogenblik twijfelen, Annet, als ik jou was,’ hooren wij mevrouw
Morrison zeggen tot hare zuster, die naast haar op de sofa zit, en die, zoodra
de andere dames vertrokken waren, een pakje met stalen te voorschijn had gehaald.
Tante Annet, eene ongetrouwde dame, wachtte op het rijtuig, dat Fanny was gaan
halen, en dat haar straks zou thuis brengen.
‘Geen quaestie, hoor! Dàt moet je kiezen,’ en mevrouw Morrison liet, blijkbaar
met verstand van zaken, de zachte stof door hare vingers glijden.
‘Voel eens, hoe souple dat is. Je kunt er op aan, dat is eerste qualiteit.’
‘Maar de kleur, Cornélie? Wat zeg je van de kleur?’
‘Mij dunkt, 't houdt zich bij avond heel goed,’ en mevrouw Morrison stond op, en
hield het staaltje bij het lamplicht. ‘Waarlijk heel goed, maar als je liever hebt, dat
ik 't nog eens bij dag bekijk, moet je het mij tot morgen laten houden.’
‘Asjeblieft, Cor; zend 't mij dan met Hendrik wat vroeg terug. Zoo zachtjes aan
komt de drukke tijd, en 't mocht eens uitverkocht worden. Ben jij al uitgeweest op
de voorjaarstoiletten?’
‘Nog niet, maar 't wordt tijd; ik denk er eerstdaags werk van te maken. 't Geeft
wat te doen, dat in orde brengen van al dat zomergoed voor de meisjes. En dan moet
ik zelf ditmaal ook heel wat hebben.’
‘Nu, als ik je helpen kan met kiezen, je weet, ik ga graag mee.’
‘Dat is goed, maar Fanny moet ook mee, want als die
haar inkoopen doet, moet ik een oogje in 't zeil houden. Sedert zij haar eigen kleedgeld
heeft, ziet ze er minder elegant uit dan vroeger, en soms kan ze zich toetakelen, dat
je niet weet, wat je ziet.’
‘Geeft Fanny dan zoo weinig om haar toilet?’ vroeg de tante.
‘Dat zou ik eigenlijk niet zoo precies kunnen zeggen,’ hervatte mevrouw Morrison.
‘Ze gunt zich geloof ik, den tijd niet om alles naar behooren uit te zoeken en te
bestellen. Later vallen de dingen dan wel eens heel anders uit, dan zij bedoeld heeft;
maar daar troost zij zich gemakkelijk over. Ik zou wel willen, dat zij er een beetje
meer om gaf. Lizzie is heel anders. Die is er mogelijk wat heel veel mee bezig.’
‘Nu,’ hervatte tante Annet, ‘dat vind ik veel natuurlijker in jonge meisjes. Uitgaan
- mooie toiletjes, dat hoort er bij.’
‘Ja, ik vind het ook, Annet; maar je weet, Fanny is altijd zoo'n beetje.... apart
geweest. Ze houdt van dingen, waar een ander meisje niet om geven zou. Zij zal
bijvoorbeeld voor een partijtje bedanken om een avond naar oom Frans te gaan - de
hemel mag weten, wat voor pleizier ze daarin vindt!’
‘Doet ze dat nu heusch voor haar plezier?’
‘Dat zegt ze, en dat toont ze metterdaad. Nu, je kent hem, 't is een dood, dood
goeie man; maar wat
ze aan hem vindt, kijk, dat is me een raadsel. Daarbij is 't bij hem zoo onbehaaglijk,
zoo shabby zou ik haast zeggen, (mevrouw Morrison liet met welgevallen haar blik
rond gaan in hare eigene omgeving) dat ik het een straf zou vinden een avondje bij
hem door te brengen.’
‘Chacun son goût,’ zei tante Annet, die het met de zaal van hare zuster hield.
‘Weet je,’ zoo ging mevrouw Morrison voort, ‘dat Fanny is begonnen met
schilderen?’
‘Met schilderen?’ vroeg tante Annet ten zeerste verbaasd, ‘hoe komt ze daar nu
toe?’
‘Ze had al lang teekenles, en daar had ze erg veel liefhebberij voor. Sedert een
heelen tijd plaagde ze Morrison, of ze mocht leeren schilderen. Ik was er niet erg
voor. Je zult zien, zei ik, dan is ze den geheelen dag niet van hare kamer te slaan.
Zou je 't willen gelooven, dat ze soms hare vriendinnen en kennissen zoo maar belet
geeft?’
‘Daar begrijp ik niets van. Dat was anders in onzen tijd. Zoo'n meisje moet uitgaan
en kennisjes hebben, hoe meer hoe beter, mits van de soort, die convenieert.’
‘Dat zeg ik ook, en daarom was ik zoo tegen dat schilderen, weet je. Maar Morrison
dacht er anders over dan ik. Hij meent, dat Fanny aanleg heeft voor ‘de kunst,’ zooals
ze dat noemen, en hij vindt het
niet onaardig, dat zij daar zoo'n pleizier in heeft. Nu, ik heb natuurlijk toegegeven,
toen ik merkte, hoe Morrison er over dacht; maar één ding heb ik dadelijk tegen hem
gezegd, - je moet weten, we moeten een anderen meester nemen, want de oude gaf
enkel teekenles - ‘wien je kiest, Everard,’ zei ik, ‘dat is me net precies hetzelfde,
maar denk er om, dat je een getrouwden man neemt.’
‘Heere, Heere, Cornelie,’ viel hare zuster haar hier in de rede. ‘Wat haal je je nu
in het hoofd? Ben je wezenlijk bang, dat Fanny met zoo'n burgerman zou willen
trouwen?’
‘Bang, bang, dat is nu niet precies het woord. Maar, Annet, men kan nooit te
voorzichtig wezen. Fanny heeft zoo van die eigen ideetjes, je weet soms niet, hoe 't
kind er aan komt. Ik denk door veel lezen. Ze doet mij wel eens denken aan die
vriendin uit jou jeugd, Lucie van Geerestijn, die eerst zoo difficile was, en later zoo'n
mésalliance deed met dien afgescheiden proponent. Nu, ik heb het mijne gedaan. Ik
heb tegen Morrison gezegd, denk er om, vóór alle dingen moet de man getrouwd
zijn, want Fan is een kind, dat een gekheid zou kunnen doen. Gelukkig heeft hij naar
mijn raad geluisterd, en een heel geschikt mannetje gevonden. Hij heeft eene vrouw
en zes kinderen, weet je,’ besloot mevrouw Morrison glimlachende.
‘Dan kun je op dat punt gerust zijn,’ zei tante Annet, terwijl zij nog een roomsoesje
nam. ‘Maar,’ vervolgde ze langzaam en voorzichtig het terrein verkennende, ‘je
gebruikte zoo even het woord “difficile”, Fanny heeft toch nog geen bewijs geleverd,
dat ze “difficile” is niet waar?’
In document
Mario, De Morrisons · dbnl
(pagina 32-38)