• No results found

Ofschoon het niet vroeg meer was, had men met de thee op den heer Morrison gewacht, die zoo even van eene voor hem belangrijke vergadering huiswaarts was

In document Mario, De Morrisons · dbnl (pagina 66-70)

gekeerd, en juist waren de eerste kopjes rondgegeven, toen de huisknecht den heer

van Maerle aandiende.

De gast, die nu binnentrad, was naar het uiterlijk te oordeelen een man van

zes-of acht-en-dertig jaar. Hij werd door den heer des huizes op minzame wijze

verwelkomd en aan het aanwezige gezelschap voorgesteld. De heer van Maerle trad

terstond toe op mevrouw Morrison, die hem hartelijk de hand toestak, hem welkom

heette, en hem een stoel in hare nabijheid aanbood. 't Gesprek was spoedig in vollen

gang.

Van Maerle was een man van middelbare grootte. Het volle donkerblonde haar

omlijstte een regelmatig gezicht. Om den beweeglijken mond, ter halverwege door

een rossigblonden knevel bedekt, lag een trek

van vastberadenheid, minder van nature was men geneigd te denken, dan het gevolg

van zelfbeheersching. De uitdrukking der grijsblauwe oogen, wat vroegtijdig door

kleine rimpels omgeven, was rustig, schrander en verstandig; de indruk, dien hij

maakte, was die van iemand, die zijne wereld kende, en die wist, welken toon hij

met een ieder had aan te slaan.

Toch lichtte er zoo nu en dan iets in diezelfde oogen, dat voor een ondeelbaar

oogenblik aan dat gelaat eene uitdrukking gaf, geheel in strijd met de gewone. 't Was

als een lichtstraal, die iets zien liet van eene wereld van gevoel, van zwaarmoedigheid

en teederheid, maar die dra verschoot, om zoo geheel plaats te maken voor de gewone

kalme uitdrukking, dat de waarnemer in verzoeking kwam zich zelven af te vragen,

of hij ook misgezien had.

Fanny zat in haar hoekje half verscholen achter het gordijn. Zij kon, zij wist niet

waarom, de oogen schier niet afwenden van den nieuwen bezoeker, en ze luisterde

half werktuiglijk naar het gesprek, dat tusschen den heer van Maerle en hare ouders

gevoerd werd.

‘En van het terras,’ hoorde zij mevrouw Morrison zeggen, ‘hebt u een heerlijk

uitzicht op de rivier.’

‘'t Viel dan ook bijzonder in den smaak mijner moeder, met wie ik voor eenigen

tijd Elsbergen bezocht,’ antwoordde de bezoeker. ‘Daar het huis

derhalf jaar heeft leeggestaan, zijn huis en tuin in verwaarloosden toestand, maar ik

heb alle hoop, dat het er nu spoedig beter zal uitzien. De eigenaar scheen ten minste

zeer geneigd aan al mijne wenschen te voldoen.’

‘Op zijne beloften moet u niet te veel staat maken,’ hernam de heer Morrison, ‘'t

is een inhalige man, die er warmpjes in zit. Hij zal u toezeggen, al wat u vraagt, uit

blijdschap van weer een huurder gevonden te hebben. Of hij woord zal houden is

eene andere vraag. De dames, die er het laatst gewoond hebben, heeft hij letterlijk

verjaagd door zijne onhebbelijke manier van doen.’

‘'t Is altijd aangenaam op de hoogte gebracht te worden,’ hernam de gast, ‘en ik

ben u heel dankbaar voor uwe inlichtingen; men kan er zijn maatregelen naar nemen.

De indruk, dien de man op mij gemaakt heeft, is ook ver van gunstig, maar het huis

is allerliefst, en voldoet geheel aan onze behoeften. Daarbij ligt het op korten afstand

van de fabriek, en dat heeft voor mij veel voor.’

‘Ziet mevrouw uwe moeder er niet tegen op 's winters buiten te zijn?’ vroeg

mevrouw Morrison. ‘Des zomers,’ ging zij voort, ‘zijn er families genoeg in den

omtrek, die men zien kan, en in den vacantietijd is 't logement gewoonlijk heel vol,

maar ik heb

dikwijls hooren zeggen, dat als de laatste villa-bewoners weg zijn, het doodelijk stil

moet wezen. En dan ligt de Heuvel ook wel wat ver van het dorp en wat eenzaam;

ik zou er niet gaarne een winter zitten.’

‘Mama heeft lang buiten gewoond en is aan eenzaamheid gewend. Zij had in niets

bezwaar, en,’ vervolgde hij, ‘ik hoop haar het verblijf op Elsbergen zoo aangenaam

mogelijk te maken; 't is voor mij een voorrecht, dat ik haar gezelschap hebben mag.’

‘Het zal ons een groot genoegen zijn mevrouw van Maerle spoedig een bezoek te

brengen. Is mevrouw uwe moeder al buiten?’

‘Nog niet. Het huis wordt in orde gebracht en zoodra het bewoonbaar is, ga ik haar

halen. Heeft u ook plan om spoedig naar Elsbergen te gaan?’

‘Ik hoop, dat we in den loop der volgende week zullen vertrekken. 't Weder is in

de laatste dagen zoo heerlijk, dat wij spijt hebben nog niet op Boschzicht te zijn;

maar de koude dagen, die we in 't laatst van Mei hadden, waren oorzaak, dat we

besloten nog wat te wachten. En al slaat 't weer dan om, dan is men met een gezin

als het onze, niet zoo dadelijk gepakt en gezakt, en gereed om op te breken. De

meisjes helpen mij trouw,’ zei ze met een vriendelijken blik op hare dochters wijzende,

‘en over een groote week hoop ik buiten te zijn.’

't Gesprek werd nu meer algemeen. Kleine Betsy, die het voorgeschreven aantal

vingeroefeningen ten einde had gebracht, was, naar het bleek, uit de leerkamer

ontslagen, en kwam vroolijk binnenspringen; zij presenteerde de koekjes, en ieder

maakte op zijne beurt gekheid met haar. Ook John had zich bij het gezelschap

gevoegd. Hij hield zich evenwel ter zijde. Dit was zoo zijne gewoonte als zijn vader

tegenwoordig was. De toon van gezag van den heer Morrison, die, als meer ouders,

maar al te dikwijls uit het oog verloor, dat kinderen ook groote menschen worden,

werkte dikwijls drukkend en ontstemmend op den jongen man, die meende, dat

iemand van bijna twee-en-twintig jaar het recht had voor vol te worden aangezien.

De heer Morrison onderhield zich meer in 't bijzonder met den heer van Maerle

In document Mario, De Morrisons · dbnl (pagina 66-70)