- Merkwaardig, in die bijzonder hartstochtelijke boeken heeft de liefde wel allerlei
vreemdsoortige gevolgen, maar nooit haar natuurlijke gevolg: het kind.
- Misschien kregen ze in hun vernieuwde leven een kind?
- Maar, mevrouw, wij hebben er nu al een!
Zij schreide niet. Zij verbleekte alleen. Zij had een onzekeren, angstigen lach.
Evert van Taeke hield het hoofd neer, hij hield zijn handen gevouwen voor de borst.
Marijke ging zachtjes de kamer uit. Even later keek Evert van Taeke naar het
plafond, hij hoorde een zacht gestommel. Nadien, toen het even stil was geweest,
kwam Marijke binnen. Zij kwam binnen, bij de bloemen en de lampen, bij de
schemerlampen. Toen zij de deur opende keek hij op. Zij had iets om haar lichaam
geslagen, iets wits, iets met dons, dat hing zoo maar losjes toe. Zij probeerde het met
dit wapen, met dit glorierijke, teedere, verwarrende wapen.
Zij kwam naar hem toe. En toen zij bij hem was viel dat, wat zij om haar lichaam
geslagen had, zacht en geruischloos open. Nu moest de bliksem inslaan. Hij sloeg
niet in.
- Pardon, mevrouw, zei hij, er is een tijd om te omhelzen en er is een tijd om verre
te zijn van omhelzen.
Hij ging de kamer uit. Zij hulde zich in haar wit en haar dons. Ze hield het met
haar handen boven haar borst gesloten. Zij liep langzaam achteruit naar een stoel,
de witte donzen zoom over haar voeten gleed langzaam met rukjes over het vloerkleed.
Zij ging zitten. Zij zat langen tijd, de beenen over elkaar, den elleboog in de witte,
wijde mouw op haar knie, de kin in de hand.
Zij kwamen dit te boven. Weken lang gingen er ook geen huiselijke stormen meer
over dit huwelijk. En Marijke was, wat den jonkheer betreft, zeker verstandiger
geworden. Toen hij haar een romantischen brief schreef, schreef ze hem een brief
terug, waarin zij hem den raad gaf, zich met dat meisje, waarmee hij zich zou
verloven, te verzoenen. Hij schreef haar nog romantischer brieven, waarin hij haar
aan haar gesmoorden kreet herinnerde en aan den eed, dien zij hem had doen zweren,
hij bezwoer haar, dat zij zichzelf zou terugvinden.
Met al dat zichzelf terugvinden, is er iets gebeurd. Misschien had Marijke hem
eens duidelijk willen maken waar het op stond, misschien zag ze geen anderen weg
om te bereiken, dat hij met die
brieven, waardoor ze in angst en beven zat zooals ze op de post moest letten, zou
ophouden. Zij ging naar hem toe. En toen zij bij hem het tuinhek uitkwam reed haar
man haar te paard stapvoets voorbij.
Marijke, de zware klink van het tuinhek nog in de hand, had het gevoel alsof zij
ineenstortte, alsof de wereld voor haar oogen wankelde. Hij reed echter door, zonder
op te zien. Marijke ging heen, bevend op haar beenen en met een bonzend hart. De
gedachte schoot door haar heen, dat hij haar misschien niet gezien had en dat zij hem
daarom zonder meer door zag rijden. Eerst kon zij die gedachte niet aannemen. Toen
haar hart weer wat kalmer klopte, trachtte zij zich toch met die gedachte vertrouwd
te maken. Het kon best zijn, dat hij haar niet gezien had. Hij verwachtte haar daar
niet, hij had er geen oogenblik rekening mee gehouden haar hier te kunnen treffen,
hij had er niet eens erg in gehad, dat daar iemand dat hek uitkwam. Als zulke
gedachten haar weer hadden gerustgesteld begon Marijke weer te denken, dat hij
haar misschien thuis gemist had en uit argwaan naar hier was gekomen, om eens op
dat hek te letten, misschien had hij er haar ook wel binnen zien gaan en had hij zich
verborgen gehouden, om te wachten, totdat zij er weer uit zou komen. Dit waren
gedachten, waar zij beurtelings mee bezig was. In haar aandoeningen, die haar zoo
verwarden, kwam weer dat warme gevoel voor haar huis, voor haar leven aan de
zijde van haar man, voor haar dochtertje, dat alles was haar ter wereld weer zoo
eindeloos lief. Zij bad, dat deze schaduw er over mocht voorbijtrekken, dan zou ze
met heel haar
ziel alles vermijden, wat het nog bedreigen kon. Zij ging naar huis. Het was eenvoudig,
ze moesten elkaar in alles verstaan. Zij ging naar haar huis, dat haar zoo lief was.
Toen zij thuis kwam was haar man er niet. Marijke vond dit briefje: ‘Vermaakt u
zich!’
Den volgenden morgen bij het spreekuur moesten de patiënten weggestuurd
worden. De dokter was uitgeroepen. 's Middags werden zij weer weggestuurd. De
dokter was nog steeds niet terug. Den dag nadien werd het bekend, de dokter was
vertrokken.
Gelukkig was er voor dien anderen dokter, die al wat ouder werd, een jong
In document
Antoon Coolen, De drie gebroeders · dbnl
(pagina 192-196)