• No results found

Daar zegt de schrijver niets van

In document Antoon Coolen, De drie gebroeders · dbnl (pagina 192-196)

- Merkwaardig, in die bijzonder hartstochtelijke boeken heeft de liefde wel allerlei

vreemdsoortige gevolgen, maar nooit haar natuurlijke gevolg: het kind.

- Misschien kregen ze in hun vernieuwde leven een kind?

- Maar, mevrouw, wij hebben er nu al een!

Zij schreide niet. Zij verbleekte alleen. Zij had een onzekeren, angstigen lach.

Evert van Taeke hield het hoofd neer, hij hield zijn handen gevouwen voor de borst.

Marijke ging zachtjes de kamer uit. Even later keek Evert van Taeke naar het

plafond, hij hoorde een zacht gestommel. Nadien, toen het even stil was geweest,

kwam Marijke binnen. Zij kwam binnen, bij de bloemen en de lampen, bij de

schemerlampen. Toen zij de deur opende keek hij op. Zij had iets om haar lichaam

geslagen, iets wits, iets met dons, dat hing zoo maar losjes toe. Zij probeerde het met

dit wapen, met dit glorierijke, teedere, verwarrende wapen.

Zij kwam naar hem toe. En toen zij bij hem was viel dat, wat zij om haar lichaam

geslagen had, zacht en geruischloos open. Nu moest de bliksem inslaan. Hij sloeg

niet in.

- Pardon, mevrouw, zei hij, er is een tijd om te omhelzen en er is een tijd om verre

te zijn van omhelzen.

Hij ging de kamer uit. Zij hulde zich in haar wit en haar dons. Ze hield het met

haar handen boven haar borst gesloten. Zij liep langzaam achteruit naar een stoel,

de witte donzen zoom over haar voeten gleed langzaam met rukjes over het vloerkleed.

Zij ging zitten. Zij zat langen tijd, de beenen over elkaar, den elleboog in de witte,

wijde mouw op haar knie, de kin in de hand.

Zij kwamen dit te boven. Weken lang gingen er ook geen huiselijke stormen meer

over dit huwelijk. En Marijke was, wat den jonkheer betreft, zeker verstandiger

geworden. Toen hij haar een romantischen brief schreef, schreef ze hem een brief

terug, waarin zij hem den raad gaf, zich met dat meisje, waarmee hij zich zou

verloven, te verzoenen. Hij schreef haar nog romantischer brieven, waarin hij haar

aan haar gesmoorden kreet herinnerde en aan den eed, dien zij hem had doen zweren,

hij bezwoer haar, dat zij zichzelf zou terugvinden.

Met al dat zichzelf terugvinden, is er iets gebeurd. Misschien had Marijke hem

eens duidelijk willen maken waar het op stond, misschien zag ze geen anderen weg

om te bereiken, dat hij met die

brieven, waardoor ze in angst en beven zat zooals ze op de post moest letten, zou

ophouden. Zij ging naar hem toe. En toen zij bij hem het tuinhek uitkwam reed haar

man haar te paard stapvoets voorbij.

Marijke, de zware klink van het tuinhek nog in de hand, had het gevoel alsof zij

ineenstortte, alsof de wereld voor haar oogen wankelde. Hij reed echter door, zonder

op te zien. Marijke ging heen, bevend op haar beenen en met een bonzend hart. De

gedachte schoot door haar heen, dat hij haar misschien niet gezien had en dat zij hem

daarom zonder meer door zag rijden. Eerst kon zij die gedachte niet aannemen. Toen

haar hart weer wat kalmer klopte, trachtte zij zich toch met die gedachte vertrouwd

te maken. Het kon best zijn, dat hij haar niet gezien had. Hij verwachtte haar daar

niet, hij had er geen oogenblik rekening mee gehouden haar hier te kunnen treffen,

hij had er niet eens erg in gehad, dat daar iemand dat hek uitkwam. Als zulke

gedachten haar weer hadden gerustgesteld begon Marijke weer te denken, dat hij

haar misschien thuis gemist had en uit argwaan naar hier was gekomen, om eens op

dat hek te letten, misschien had hij er haar ook wel binnen zien gaan en had hij zich

verborgen gehouden, om te wachten, totdat zij er weer uit zou komen. Dit waren

gedachten, waar zij beurtelings mee bezig was. In haar aandoeningen, die haar zoo

verwarden, kwam weer dat warme gevoel voor haar huis, voor haar leven aan de

zijde van haar man, voor haar dochtertje, dat alles was haar ter wereld weer zoo

eindeloos lief. Zij bad, dat deze schaduw er over mocht voorbijtrekken, dan zou ze

met heel haar

ziel alles vermijden, wat het nog bedreigen kon. Zij ging naar huis. Het was eenvoudig,

ze moesten elkaar in alles verstaan. Zij ging naar haar huis, dat haar zoo lief was.

Toen zij thuis kwam was haar man er niet. Marijke vond dit briefje: ‘Vermaakt u

zich!’

Den volgenden morgen bij het spreekuur moesten de patiënten weggestuurd

worden. De dokter was uitgeroepen. 's Middags werden zij weer weggestuurd. De

dokter was nog steeds niet terug. Den dag nadien werd het bekend, de dokter was

vertrokken.

Gelukkig was er voor dien anderen dokter, die al wat ouder werd, een jong

In document Antoon Coolen, De drie gebroeders · dbnl (pagina 192-196)