• No results found

Zal ik ooit nog zo intens kunnen haten?

In document Marcel Maassen, Blauwe damp · dbnl (pagina 136-139)

Vijftien was ik en ik zat in de vierde. Ik zou een spreekbeurt houden over ‘de

geschiedenis en de produktie van de langspeelplaat’. Van mijn oma had ik een stel

78-toeren platen geleend om tijdens mijn spreekbeurt te laten zien en in de

middagpauze liep ik met m'n draagtasje vol platen naar het grasveld, naar Jos en de

rest. ‘Kijk eens wat ik heb.’

‘Leuke frisbees’, zei Gerard.

‘Inderdaad’, zei Jos. Ondertussen zat hij met z'n arm al in m'n tas. Snel trok ik

terug.

‘Als je het maar laat. Die zijn van m'n oma, ze krijgt een hartverlamming.’

Toen gingen we zitten roken.

Natuurlijk was het dom van mij. Ik liep zomaar weg, naar de wc, en vergat mijn

platen. Toen ik terugkwam, was er feest op het grasveld. Aan de ene kant stond

Gerard en aan de andere kant Jos en rondom hen stonden een heleboel anderen. Door

de lucht zweefde Only you van The Platters en over het gras huppelde een blauw-witte

draagtas, ‘Uw versmarkt Pietje Schreurs’ huppelde bolgeblazen door de wind naar

mij toe. Ik huilde. Even later wreef ik met mijn mouw m'n tranen weg en liep kalm

naar Gerard. ‘Kijk uit!’ riep iemand toen ik bijna bij hem was. Maar ik keek niet uit.

Een halve meter rechts van mij boorde een plaat van oma zich tot aan het label in

het gras. Het deerde mij niet. Ver achter mij hoorde ik Jos schateren.

‘Daar had je geluk mannetje’, lachte Gerard.

Ik stond voor hem. De drie platen die hij nog had, rukte ik uit z'n handen. Toen

was ik een martelaar en mijn oma ook: stevig hield ik de platen in mijn beide handen,

trok vervolgens mijn rechterknie op en brak ze op mijn knie doormidden,

hem ondertussen strak in de ogen kijkend. Ik weet hoe vernederd hij zich voelde, ik

zag het in zijn ogen, maar hij deed zijn best zich staande te houden. ‘Ho, grote vent’,

zei hij en hij lachte. Dat had hij niet moeten doen. Ik sloeg hem op zijn gezicht, vol

erop. Hij viel. ‘Oei’, zei iemand en een ander giechelde. Iedereen deed een stapje

naar achteren om ons voldoende ruimte te geven om fatsoenlijk te kunnen vechten.

Zover zou het niet komen, dat voelde ik wel. Gerard krabbelde overeind en wreef

over zijn lippen. Hij bloedde.

‘Hé!’ klonk het achter mij.

‘Wat!’ schreeuwde ik, terwijl ik me naar hem omdraaide.

Hij grijnsde: ‘Rustig aan jongetje.’

‘Geef godverdomme mijn plaat terug!’ schreeuwde ik.

Jos glimlachte. Hij keek naar de plaat die hij in zijn handen had, draaide 'm een

keer om en wierp 'm tenslotte voor mijn voeten op het gras. ‘Asje’, zei hij.

Ik bukte en raapte mijn plaat op. Terwijl ik overeind kwam, deed ik net alsof ik

gooide. Het mislukte: de plaat glipte uit mijn handen en maakte een slappe, tollende

vlucht tot aan Jos' knie. Ik was zo bang voor hem. Ik haatte hem zo verschrikkelijk

en ik wilde hem zo verschrikkelijk graag vermoorden maar ik was zo bang voor

hem...

‘Sorry!’ schreeuwde ik al, nog voordat de plaat zijn knie raakte, ‘dat wilde ik niet!’

Jos zei niets. Hij glimlachte, hij grijnsde, keek naar de plaat die voor zijn voeten

lag. Toen rochelde hij flink en spoog. Ik voelde het slijm vanaf mijn linkermondhoek

over mijn kin omlaag sijpelen. Zo sterk was ik nog wel: ik veegde het niet weg en

ik schreeuwde niet en huilde niet. Ik deed niets. Jos en ik keken elkaar aan. ‘Eikel’,

zei hij nog, voordat hij zich omdraaide en wegslenterde, gevolgd door de rest van

de school. Ik bleef alleen achter, op het gras, tussen halve platen.

Jos stopte met school en ging in militaire dienst. Twee maanden bleef hij in Blerick

en daarna werd hij overgeplaatst naar Amersfoort. Hij was chauffeur. De eerste drie

weken zagen we hem helemaal niet en daarna alleen in het weekend. Dan was het

feest. Hij bleef toch onze beste vriend.

Voor Gerard en Marie-José en mij zou het een saai jaar worden. Het hele jaar

tentamens en tenslotte, in mei, eindexamen. Daarna zou het leuk worden. Gerard zou

gaan studeren, medicijnen, en Marie-José zou gaan werken, in de zaak van haar opa

en oma. Ik wist het nog niet, ik zou wel zien. Anja zat pas in de vijfde en maakte

zich nergens druk om. De wereld was een kermis voor haar: wij tweeën, zij en ik,

hand in hand over de kermis. In januari 1983 zal ze waarschijnlijk ongelukkig zijn

geweest. Toen sloot de kermis, maakte ik het uit. Lang heeft ze niet getreurd, denk

ik. Voor hem tien andere goden, zal ze hebben gedacht. Ze hield wel van mij, dat

wel, maar ze was gewoon niet gemaakt om ongelukkig te zijn, daar was ze het type

niet voor. Om diep ongelukkig te kunnen worden, moet je ook diep zijn. Dat was ze

niet.

Op school waren we meestal samen, Gerard en Marie-José en Anja en ik. We waren

rustig geworden, volwassen. Meestal stonden we ergens te kletsen en een sigaretje

te roken, gewoon wat te babbelen over van alles. Over Jos bijvoorbeeld, over hoe

het met hem was, over hoelang hij nog moest en over wat hij daarna ging doen. ‘De

zaak’, zei Marie-José altijd, ‘als we straks de zaak hebben...’ Jaja.

Het leven slenterde maar voort, zo leek het: school, uitgaan, voetballen en

verkering. En ik scheurde nog m'n enkelbanden, in november, bij het dansen. Het

leek allemaal niet zo spannend, maar dat was het wel. Vanwege Marie-José. Nog

altijd was ik heel verliefd, elke dag een beetje meer, en nog altijd was zij onbereikbaar.

Ze was van Jos en niet van mij. Ik deed mijn best, elke dag, en het lukte niet. Je

kwam er gewoon niet doorheen, door die stalen mantel van liefde waarin hij haar

had gesloten. Al sprak je over kernwapens of over het weer en al sprak je helemaal

niet, uiteindelijk sprak je toch altijd over Jos, haar Jos. Je kwam er gewoon niet door.

Hoe behoedzaam je er ook omheen trachtte te draaien, uiteindelijk wandelde je telkens

weer diezelfde doodlopende straat van haar Jos in. ‘Mijn moeder heeft al twee volle

spaarkaarten van Pietje Schreurs.’ ‘O, de moeder van Jos heeft er zes.’ Zo ging dat

ongeveer. Jos, Jos, Jos. Walter, Walter, Walter. Er verandert niet zo gek veel in de

loop der jaren.

‘Ik dacht, waarom zou ik Marie-José niet bellen of ze zin heeft om mee te gaan. Ze

hoort er toch gewoon bij, ook al is Jos er niet.’

‘Nou, dat vind ik heel aardig van je. Leuk.’

Ze vond mij aardig en ze vond mij leuk en dat was ik ook. Ik was zo gruwelijk

aardig voor haar en ik was zo gruwelijk leuk, zo attent, zo behulpzaam, zo

fantastisch... Aardig en leuk en niet meer dan dat. Terwijl ik toch liever

onweerstaanbaar geil was geweest. Maar ja...

Met Jos ging het inmiddels prima. Je diensttijd is je beste tijd: ‘Anderhalf jaar zuipen

en neuken.’ (Een half jaar Jos, een half jaar!) Hij zoop en hij neukte. Hij was naar

de hoeren geweest met zijn maten, in Hamburg, en hij had een negerin geneukt en

zij had hem gepijpt. Twee keer klaargekomen voor vijftig mark. Met condoom helaas,

dat wel. En hij zou mij een keer meenemen naar de hoeren, in Hamburg of in

Amsterdam of ergens anders. ‘Mondje dicht tegen de anderen, hier heeft niemand

iets mee te maken. Afgesproken? Dit vertel ik alleen tegen jou.’ ‘Zeker Jos, tuurlijk

Jos, als een graf, dat weet je. Je bent mijn vriend.’ En ondertussen alles vertellen,

tegen Gerard en TweedeJos en Eric, tegen Anja, tegen mijn ouders en mijn broer en

mijn zus, tegen iedereen die het maar wilde horen, iedereen behalve Marie-José. Zij

was de enige tegen wie ik het had willen vertellen, maar ik durfde niet. Ik durfde

hem niet te verraden, daar had ik het lef niet toe. Ik hoopte dat iemand per ongeluk

of met opzet zijn mond voorbij zou praten en dat zij het zo, via een omweg, te horen

zou krijgen. Ze zou huilend in mijn armen vluchten, dacht ik.

In document Marcel Maassen, Blauwe damp · dbnl (pagina 136-139)