• No results found

Een zakenman in Florence en Krakau

In document Een vergeten familie (pagina 36-74)

‘Fu uno dei più ricchi mercanti di Firenze, perchè non diè retta alle lusinghe di Cosimo Medici…’157

Bernardo Soderini (1524-1584) is een telg van de familie die vrijwel geen aandacht heeft gekregen in de kunstliteratuur. Hij was een verre neef van de Soderini-mannen uit de vorige hoofdstukken: voor de tak van Bernardo Soderini moeten we terug naar Lorenzo Soderini en zijn zoons Tommaso en Niccolò (zie figuur 1). Vanuit Tommaso ontstonden de takken van de familie die al besproken zijn, maar ook zijn broer Niccolò bracht een aanzienlijke tak voort. Zowel Tommaso als Niccolò was in het begin van zijn politieke carrière aanhanger van de Medici, maar Niccolò ontwikkelde al snel andere politieke idealen en kwam daarmee

tegenover zijn broer en de Medici te staan.158 Niccolò was getrouwd met Ginevra Macinghi en ze kregen acht kinderen. Een van hen was Bernardo (1451-1533), de grootvader van de

Bernardo waar het in dit hoofdstuk om gaat. Bernardo senior was doctor in de rechten en werd

gonfaloniere in 1495, een jaar na de val van de Medici. Hij was getrouwd met Lucrezia di

Jacopo Venturi en had zes kinderen: Niccolò, Antonio, Francesco, Laudomia, Lorenzo en Giovanbattista.

Antonio vestigde zich in Venetië, waar hij het begin was van een stabiele Soderini-tak aldaar. Er is weinig bekend over dit deel van de familie, doordat de archiefdocumentatie grotendeels vernietigd is.159 In de stad waren de Soderini eigenaar van twee gebouwen aan de Campo Bandiera e Moro (Castello): Palazzo Soderini en Palazzetto Soderini op nummer 3611 en 3626 (zie figuur 18 en 19).160 Buiten de stad, in Nervesa, bestond ook een Palazzo

Soderini, later ook wel Palazzo Berti of Palazzo Soderini-Berti genoemd. Dit gebouw kwam echter pas aan het eind van de zeventiende eeuw in het bezit van de Soderini en is, samen met de aanwezige schilderingen van onder andere Giambattista Tiepolo en Canaletto, verwoest in de Eerste Wereldoorlog.161

Een broer van Antonio, Niccolò (1487-1563), was de vader van Bernardo. Hij was

podestà van Bibbiena in 1520, maar hij trad vrijwillig af toen de Soderini verbannen werden

vanwege het samenzweren tegen kardinaal Giulio de’ Medici. Na de verbanning legde

Niccolò het bij en werd hij twee keer opnieuw benoemd in Bibbiena. Zijn eerste huwelijk was met Maddalena Ricasoli, met wie hij vijf kinderen kreeg: Bernardo, Maddalena, Piero,

157 Litta 1851, famiglia Soderini, tav. VIII

158 Voor meer over de carrières van Tommaso en Niccolò di Lorenzo en hun relatie met de Medici, zie P.C. Clarke 1991.

159 Litta 1851, famiglia Soderini, tav. VIII 160 Brusegan 2005, p.336

37 Gaspare en Carlo. Zijn tweede huwelijk was met Maddalena di Antonio Pazzi, met wie hij nog vier kinderen kreeg. Bernardo, uit het eerste huwelijk van Niccolò, werd een van de rijkste handelaren van Florence.

De beginjaren: Krakau

Al op een zeer jonge leeftijd voelden Bernardo en zijn jongste broer Carlo zich aangetrokken tot Polen, in plaats van tot de voor de Florentijnen belangrijkste buitenlandse handelsstad, Lyon. De eerste keer dat we Bernardo tegenkomen is in 1546, toen hij op 22-jarige leeftijd in Krakau procuratore dal minstro Degli Antinori werd.162 Dit was de start van een zeer

succesvolle carrière: volgens Ritta Mazzei waren de Soderini broers gedurende ongeveer dertig jaar twee van de invloedrijkste Italianen in heel Polen en Litouwen.163 Ze waren betrokken bij de politiek, dreven handel en richtten een eigen bank op. Ze handelden met name in luxestoffen, maar ook in leer, bont, was en amber.164 Daarmee konden ze zich een paleis veroorloven aan de Rynek Główny, de grote markt van Krakau.165 De broers hadden goede banden met het koninklijk hof van Polen en wisten uiteindelijk de bankiers en de hofleveranciers van Sigismund II August (1520-1572) te worden.166 Naar aanleiding van de dood van zijn vader, keerde Bernardo in 1563 permanent terug naar Florence. Zijn broertje Carlo, dat toen slechts 26 jaar was, bleef achter als leidinggevende van het bedrijf in Krakau. Carlo wist de positie van het bedrijf te handhaven en grote winsten te maken.

Bernardo erfde, als oudste zoon, twee villa’s op het platteland: in Ulivieto, dichtbij Pisa, en in Castiglioncello, dichtbij Livorno.167 Beide villa’s waren omringd met meerdere boerderijen, waarvan de meeste meer dan dertig geiten, een aantal koeien met kalveren, een aantal ossen en een paard hadden en één boerderij had daarbij nog 47 schapen.168 Bernardo verdiende zijn geld dus niet alleen als handelaar en bankier, maar ook de boerderijen rond zijn villa’s moeten voor een inkomen hebben gezorgd.

162 Mazzei 1999, p.74 163 Idem, p.75 164 Idem, p.77

165 Idem, p.86 n.117. Tegenwoordig zit hier het Italiaanse restaurant Da Pietro. Er is weinig bekend over dit palazzo van de Soderini.

166 Idem, p.75

167 Bernardo’s vader had de villa waarschijnlijk weer van zijn vader geërfd, die van 1406 tot 1418 patrocinatore en ‘protettore gratuito’ was in de streek rondom Castiglioncello (http://www.lungomarecastiglioncello.it). Het is waarschijnlijk dat hij in die periode de villa heeft gekocht. Over zowel de villa in Castiglioncello als de villa in Ulivieto wordt in de literatuur nauwelijks geschreven. Mazzei (1999, p.123) en Litta (1851, famiglia Soderini, tav. VIII) noemen de villa’s beknopt, maar lijken zich daarbij vooral te baseren op Ammirato (1969, p.137). 168 Voor de inventaris van de villa in Castiglioncello en de boerderijen, opgemaakt op 5 juni 1584, zie ASF, MPdP, vol. 2655, ff.371v-376v. Hier worden ook de boerderijen in Ulivieto genoemd, maar niet de villa zelf. Mogelijk was die al verkocht.

38 De hoogtijdagen

Tegen 1568 kwam Bernardo’s rijkdom tot een hoogtepunt, wat tot uiting kwam in zijn aankopen en opdrachten. Hij kocht in dat jaar nog een derde villa: Villa Montughi, net buiten Florence. Hij kocht haar van Giovanni d’Antonio Negrini, die haar als bruidsschat had

gekregen van Lucrezia di Francesco Martelli.169 Bernardo spendeerde duizenden scudi aan de renovaties van Villa Montughi.170 De villa was een gebouw met twee verdiepingen en een tuin. In de inventaris van juni 1584, opgemaakt na de dood van Bernardo, worden meerdere schilderijen genoemd, maar helaas niet verder gespecificeerd.171 Wel wordt er een schilderij op de begane grond geïdentificeerd als un quadro di una Vergine en op de bovenverdieping, in de kamer die uitkijkt op de tuin, hangen drie quadri ritratti di re e regine di pollonia.172

Voor de hand ligt dat dit portretten zijn van koning Sigismund II en van twee van de drie vrouwen die hij had gehad, Elisabeth van Oostenrijk (1526-1545), Barbara Radziwiłł (1520-1551) en Catharina van Oostenrijk (1533-1572).

Twee jaar na Bernardo’s dood werd Villa Montughi geveild door de Magistrato dei

Pupilli, namens de kinderen van Bernardo, en werd zij gekocht door de Corsi voor 5500 fiorini d’oro.173 De villa werd bij deze gelegenheid beschreven als een boerderij met een huis

voor de heer en de werknemers, met een groentetuin, bouwland, olijfgaarden, fruitgaarden en wijngaarden.174

Een ander teken van Bernardo’s welvaart in 1568 is de opdracht voor een preekstoel voor de Santa Maria del Carmine in Florence. De Soderini waren al eeuwenlang belangrijke

beschermheren van deze kerk, die in ‘hun’ wijk Santo Spirito staat. Helaas heeft in 1771 een brand een groot deel van de kerk verwoest, zodat er daar weinig meer over is dat nog

herinnert aan de Soderini. Al in het begin van de veertiende eeuw verkregen de Soderini dankzij Tommaso di Guccio het patronaat van de koorkapel van de Santa Maria del Carmine. De bouw van de kapel was begonnen door Nerlo de Nerli, maar was nog niet af toen hij stierf, zoals we weten uit zijn testament uit 1318. Tommaso di Guccio voltooide de kapel en gaf Agnolo Gaddi (1350-1396) de opdracht de kapel te beschilderen. De fresco’s toonden het leven van Maria: de Geboorte, de Presentatie in de Tempel, de Bruiloft, de Annunciatie, de

169 Cardini 1954, p.109 170 Ammirato 1969, p.137

171 Voor de inventaris van Villa Montughi van juni 1584, zie ASF, MPdP, vol.2655, ff.368v-370v

172 ASF, MPdP, vol.2655, f.369v, f.369r. Helaas wordt in de inventaris niet verder ingegaan op de identiteit van deze koning en koninginnen.

173 Cardini 1954, p.109

174 Mazzei 1999, p.85 n.110: ‘podere con casa da signore et lavoratore, orto, terre lavorate, ulivate, fruttate, vitate’.

39 Visitatie, de Geboorte van Christus, de Dood van Maria en de Tenhemelopneming.175 Het raam in de koorkapel was van glas-in-lood en toonde het wapenschild van de Soderini met enkele heiligen. Tommaso di Guccio werd begraven onder een laagreliëf grafsteen voor het altaar. Ook Niccolò di Geri (d.1381), de gonfaloniere a vita Piero di Tommaso (1450-1522), Bernardo zelf, de in het vorige hoofdstuk besproken Giovanvettorio en vele jaren later senator Francesco di Gaspare del senator Francesco Soderini (1671-1729) werden begraven in de Santa Maria del Carmine.176 In de sepoltuario, een register met alle graven in de kerk, geschreven door Michelangelo Buonarotti il Giovane, komt de naam van de Soderini dus regelmatig voor en in de inventaris van de Santa Maria del Carmine worden meerdere misgewaden met het wapenschild van de Soderini genoemd.177

Bernardo’s bijdrage aan de kerk was de opdracht tot een preekstoel van polychroom marmer. Michelangelo noemde de preekstoel in zijn sepoltuario:

Pergamo fatto da Bernardo di Niccolò di Bernardo Soderini 1575. Vedi se le teste dell’Aquila vanno coronate.178

De gekroonde adelaars zijn een referentie naar de tweekoppige adelaars in het midden van het wapenschild van Bernardo. Het oorspronkelijke wapenschild van de Soderini was rood met drie hertenschedels (zie figuur 20). De toestemming tot het plaatsen van de keizerlijke tweekoppige adelaar kwam van keizer Frederik III, die deze eer toekende aan Bernardo’s overgrootvader Niccolò Soderini in 1468.179 Ook de pauselijke sleutels worden soms teruggevonden op het wapenschild van de Soderini. Deze eer werd in 1464 toegekend door paus Paulus II aan Tommaso Soderini, het hoofd van de Florentijnse ambassadeurs in Rome.180

Er is wat verwarring over de datering van de preekstoel: Michelangelo noemde 1575, maar Pompeo Litta en Procacci schreven beide dat deze gemaakt is in 1568.181 De eerdere datering is aannemelijker: in 1568 gingen Bernardo’s zaken nog erg goed, na 1575 was dit niet meer het geval, zoals in dit hoofdstuk nog naar voren zal komen. De preekstoel werd aan

175 Procacci 1932, p.176

176 Manni 1771, p.118, Gargani 1878, p.66, Procacci 1932, p.176

177 De inventaris is gepubliceerd door Berti 1992, pp.30-53; de sepoltuario is ook gepubliceerd door Berti 1992, pp.345-350. Helaas biedt de inventaris geen verheldering wat betreft welke leden van de familie Soderini de gewaden hebben geschonken.

178 Berti 1992, p.354

179 Carlucci 1994, pp.134-135 180 Idem, p. 134; Sabatini 1971, p.197

40 de rechterkant van de kerk geplaatst, tussen de kapel van de familie Michelozzi en die van de familie Bruneschi. Naast de preekstoel waren schilderingen van Sint Jacobus de Meerdere en Sint Paulus door Bernardino Poccetti. Op het klankbord boven de preekstoel stonden scenes van het martelaarschap van de beide heiligen.182 Behalve de kleine verwijzingen naar Poccetti door Procacci en Paatz, worden de scenes van Sint Jacobus de Meerdere en Sint Paul in de Santa Maria del Carmine niet genoemd in andere literatuur over de schilder.183 Waarom juist deze scenes bij de preekstoel worden afgebeeld blijft tot op heden dan ook onverklaard.

In de renaissance lieten alleen de rijksten van de bevolking preekstoelen maken, omdat deze opdrachten in verhouding tot andere erg veel geld kosten.184 Dat Bernardo ook nog eens zijn wapenschild op de preekstoel wist te plaatsen maakt de opdracht nog belangrijker:

…, a family’s coat of arms appearing on a pulpit was particularly useful in

advertising the name of the family. Its prominent location on the pulpit, directly below the preacher himself, ensured that this exceptional tomb would be clearly identified. When a preacher delivered a sermon, all eyes in the church were directed towards him and the pulpit; and there, at its centre, would be the coat of arms – a constant reminder of the largesse of the donating family.185

Het bovenstaande citaat refereert ook aan het feit dat preekstoelen in de renaissance vaak werden gebruikt als graftombe. De preekstoel in de Santa Maria Novella bijvoorbeeld diende als graf voor Andrea Ruccellai en in de preekstoel in de Santa Croce ligt Pietro Mellini begraven.186 Het is bekend dat Bernardo begraven was in de Santa Maria del Carmine en dit, samen met het feit dat de preekstoel wordt genoemd in Michelangelo’s register van graven in

182 Procacci 1932, p.13. Procacci beschreef dat de schilderingen ai lati van de preekstoel waren aangebracht, wat geïnterpreteerd kan worden als op de zijkanten maar ook als naast de preekstoel. Paatz interpreteerde en

vertaalde dit als flankiert von fresko-Darstellungen en schreef dat ze gemaakt waren in 1590. Hij neemt aan dat de schilderingen in fresco waren, waarschijnlijk omdat dit Poccetti’s specialiteit was. De datering blijft

onverklaard, want Paatz gebruikt Procacci als zijn bron, terwijl die het jaartal 1590 niet noemt (Paatz 1952, vol. III, p.223).

183 Bijvoorbeeld Paul C. Hamilton (ed.), Disegni di Bernardino Poccetti, Florence 1980; Jahn Rusconi, ‘Arte retrospettiva: Bernardino Poccetti’, in: Emporium: Rivista mensile illustrata d’arte e di cultura, vol.73, 1931, pp.348-360; S. Vasetti, ‘Bernardino Poccetti e i Certosini Toscani’, in: Analecta Cartusiana, N.S., III, nr. 5, januari 1991; Walter Vitzthum, Die Handzeichnungen des Bernardino Poccetti, Berlijn 1972; Giovanna Weisz,

Bernardino Poccetti: Un Pittore Fiorentino del Tardo Rinascimento, Rome 1930

184 Idem, pp.38-39 185 Debby 2007, p.41 186 Idem, p.40

41 de kerk, maakt het waarschijnlijk dat ook Bernardo zijn preekstoel gebruikte als

grafmonument.

In de vijftiende eeuw gingen preekstoelen steeds meer een deel uitmaken van de architectuur, doordat ze werden bevestigd aan een muur of een zuil in plaats van te worden ondersteund door eigen zuiltjes.187 Deze traditie duurde voort in de zestiende eeuw, toen de gebruikelijke reliëfs op preekstoelen werden vervangen door eenvoudigere, decoratieve motieven. Dit lijkt ook het geval te zijn geweest in de Soderini preekstoel, waar de scenes met heiligen

waarschijnlijk op de muur erachter waren aangebracht in plaats van op de preekstoel zelf. Ook het project van Cosimo I de’ Medici, om Florentijnse kerken aan te passen aan de ideeën van de contrareformatie, moet invloed hebben gehad op Bernardo’s opdracht. In 1568 begonnen de werkzaamheden in de Santa Maria del Carmine, die ervoor moesten zorgen dat de scheiding tussen geestelijken en leken kleiner werd.188 De koorschermen en ambo’s

werden verwijderd en de preekstoelen, die aan de zijkant of in de zijbeuk van de kerk stonden, werden belangrijker dan de hoofdaltaren vanwege hun plek dichterbij de kerkgangers. 189 Preekstoelen gingen het middelpunt van de kerk vormen en om die reden was het een erg goed moment om een preekstoel te laten maken en je familiewapen erop te laten afbeelden. Tijdens de renovaties werd ook een nieuwe cappella maggiore gebouwd, het altaar werd verder naar voren geplaatst en houten koorbanken werden geplaatst.190 Hoewel de Soderini’s in bezit waren van het patronaat van de hoofdkapel, was deze verbouwing dus in opdracht van Cosimo I. De volgende opdracht voor de hoofdkapel was voor een houten baldakijn, gemaakt door Domenico Atticciati en Bernardino Poccetti. De tekeningen voor het baldakijn waren gemaakt door een zekere messer Bernardino da San Gimignano, waarschijnlijk wordt hier ook Bernardino Poccetti mee bedoeld.191 Tegen die tijd was Bernardo al bijna tien jaar geleden overleden. Als we ervan uitgaan dat de bouw van een baldakijn valt onder het patronaat van de hoofdkapel en dus van de Soderini, zou de opdracht gegeven kunnen zijn

187 Debby 2007, p.54 188 Hall 1979, p.2 189 Debby 2007, p.166

190 Procacci 1932, p.178. Latere opdrachten voor de hoofdkapel waren een verplaatsbaar orgel in 1663 en een nieuw baldakijn en enkele renovaties aan het eind van de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw werd de kapel volledig gerestaureerd en de spitsboog werd ronder gemaakt. De voorkant van de kapel werd gerestaureerd en een nieuw baldakijn werd geplaats net voor de brand van 1771 (Procacci 1932, pp.178-179). Na de brand ging het patronaat van de hoofdkapel over van de Soderini naar de Niccolini (Paatz 1952, vol. III, p.212).

191 Procacci 1932, p.178, n.2. Procacci twijfelt hieraan, omdat Bernarino’s achternaam niet wordt genoemd, terwijl die vrijwel zeker bekend was. Hij oppert de mogelijkheid dat er Bernardo Buontalenti mee bedoeld wordt, omdat zijn achternaam weinig werd gebruikt en omdat het onduidelijk is waar hij was geboren. Het is echter vrijwel zeker dat Buontalenti geboren is in Florence en niet in San Gimignano.

42 door Bernardo’s zoons, Luca (1571-1598) en Niccolò (1573-1604), of door Bernardo’s broer Gaspare (1526-1604).192 Hij was een actieve politicus die in 1592 podestà was van Barbialla en in 1595 in Larì.193 In 1594 trouwde hij met Porzia di Tommaso di Lorenzo Soderini, dus het is denkbaar dat hij het jaar daarvoor zijn status wilde verhogen met dit religieuze gebaar. Het woonhuis in de stad

In 1571 geeft Luca Torrigiani, vlak voor zijn dood, een palazzo aan zijn dochter Alessandra en haar man Bernardo Soderini.194 Het lag aan de Borgo San Iacopo in de wijk Santo Spirito (zie figuur 21), waar de Soderini al eeuwen hun huizen hadden.195 Bernardo ging hier wonen met zijn gezin, maar ook met zijn broer en diens echtgenote Antonina Machiavelli en de kinderen. Bernardo had ook dit palazzo voor duizenden scudi gerestaureerd. Ammirato schreef hierover:

…, in certe riparazioni & facciata della casa di Firenze & Villa di

Montughi havere speso il valore di 60 mila scudi. La casa & per ornamenti di dipinture & per altri abbigliamenti & splendor di masserizie & di paramenti è tale; che fu dal Gran Duca Francesco giudicata degna, che il Palatino Lasches vi dovesse ricevere.196

Hoewel het onduidelijk is wie er wordt bedoeld met ‘il Palatino Lasches’, lijkt het erop dat de groothertog belangrijke gasten liet ontvangen in het palazzo.

Uit de inventaris van 1584, opgemaakt na de dood van Bernardo, is af te leiden dat het palazzo ongeveer een dozijn kamers had, verdeeld over twee verdiepingen, inclusief een

loggia.197 Bovendien kan eruit opgemaakt worden dat het palazzo aan de Arno-kant van de Borgo San Iacopo lag, omdat er een kamer wordt beschreven als ‘op de begane grond aan de Arno’. Er worden in totaal 41 schilderijen genoemd in deze inventaris, waaronder drie

192 Een ander nog levend familielid was Carlo di Carlo (1581-1612), de zoon van Bernardo’s broer, maar hij was in 1593 slechts twaalf jaar oud. In de tak van Giovanvettorio leefde Antonfrancesco di Alessandro (1565-1640) nog, maar hij woonde in Rome, wat hem echter niet uitsluit als opdrachtgever. Zijn oom Piertommaso di Giovanvettorio en zijn verre neef Giovanbattista di Tommaso di Lorenzo waren ook nog in leven, maar er is zeer weinig bekend over hun leven. Van de Paolantonio tak van de familie was alleen Alfonso di Paolantonio nog in leven, maar hij was verbannen en op de vlucht voor Groothertog Francesco I de’ Medici. Ondanks dat is het mogelijk dat hij de opdracht heeft gegeven van buiten Florence.

193 Litta 1851, famiglia Soderini, tav. VIII

194 Mazzei 1999, p.312. ASF, Notarile moderno, vol.127, f.71, Francesco Giordani, 8 februari 1571. Luca Torrigiani had het paleis datzelfde jaar geërfd van zijn broer Antonio, die geen kinderen had.

195 De Soderini hadden in deze wijk door de eeuwen heen huizen aan de lungarno Guicciardini, de lungarno Soderini, de Borgo San Frediano, de Via Santo Spirito, de Via Maffia, de Via de’ Serragli en dus aan de Borgo San Iacopo (Bucci 1973, p.111; Cesati 2003, pp.311, 651; Lisci 1972, pp.765, 768, 769)

196 Ammirato 1969, p.137

43 schilderijen van de Maagd Maria, een portret van Bernardo zelf en een portret van Bernardo met zijn vrouw Alessandra Torrigiani. Een van de schilderijen van Maria is waarschijnlijk

In document Een vergeten familie (pagina 36-74)