• No results found

Woonplaats en migratie

In document Meer dan Adel (pagina 60-70)

Hoofdstuk 4. Klimmers en dalers

4.3. Woonplaats en migratie

Pieter Benjamin Vegelin van Claerbergen groeide op in de Heremastate in Joure, de hoofdplaats van de grietenij Haskerland. Op volwassen leeftijd zou hij ook de hoofdbewoner van de state worden. In zijn leven migreerde Vegelin van Claerbergen enkele malen. Rond 1850 is hij woonachtig in Leeuwarden. Hij behaalde zijn diploma’s in Groningen en Leiden. Het is echter niet bekend of hij daar ook daadwerkelijk heeft gewoond, maar gezien de afstand is het wel aannemelijk. Zijn vaste woonplaats was Joure. De geografische mobiliteit van Vegelin van Claerbergen was gering.179

De elite was een Friese elite. Slechts een klein aantal personen kwam van buiten de provincie. Binnen de politieke elite waren er 4 van de 61 unieke personen geboren buiten de provincie. Binnen de economische elite waren dit slechts 3 van de 4 unieke personen. Deze personen waren veelal geboren in Groningen. Verder was Jhr. Julius Burmania van Andringa de Kempenaer (1813-1887) geboren in Arnhem. Hermannus Klugkist Hesse was als enige geboren buiten Nederland. Hij migreerde van Emden in Duitsland naar Kollum. Deze kleine aantallen geven niet alleen aan dat de elite van Friese afkomst was en waar hoofdzakelijk

179 HCL, Toegangnummer 1002, Gemeentebestuur van Leeuwarden, 1811-1941, inventarisnummer 4586, Bevolkingsregister Leeuwarden, blad 661; Tresoar, Toegangnummer 332-07, Familie Calkoen-Vegelin van Claerbergen, inventarisnummer 37, Bul voor jhr Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerbergen wegens het behalen van de doctorsgraad in het Romeins recht en modern recht aan de universiteit van Leiden.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 1850 1860 1870 1880 1890 P r o c e n t Jaar Kleibouwstreek Veenweidestreek Kleiweidestreek De Wouden Buiten Friesland

61

intraprovinciale migratie plaatsvond, maar ook dat de provincie geen aantrekkelijke woonplaats was voor de allerrijksten van buiten de provincie.

De politieke elite was een vertegenwoordiging van zowel stad als platteland. De grondwetsherziening en de daarbij behorende invoering van het districtenstelsel hadden niet geleid tot een oververtegenwoordiging van het platteland of de stad in de verdeling van het aantal zetels. De verhoudingen tussen leden uit de stad en leden van het platteland lagen steeds rond de vijftig procent. Het ene jaar was de vertegenwoordiging uit de stad iets groter, terwijl het andere jaar de vertegenwoordiging van het platteland groter was. De economische elite woonde daarentegen hoofdzakelijk op het platteland.

De politieke en economische elite kende slechts weinig overeenkomsten in hun woonplaats. Toch waren beide elites sterk geconcentreerd in een aantal gebieden. Zeventig procent van de unieke personen binnen de politieke elite woonde in de kleiweidestreek (42,4%) en de kleibouwstreek (28,8%) oftewel de kleigebieden. De overige twee gebieden waren minder van belang ondanks het districtenstelsel waar in mag worden verwacht dat er een redelijk gelijke vertegenwoordiging tot stand kwam. De economische elite daarentegen was vaak woonachtig in de kleiweidestreek (37,5%) en de wouden (25%). De kleibouwstreek (22,5%) en de Veenweidestreek (15%) waren bij de economische elite minder aantrekkelijk.

Binnen zowel de economische elite als de politieke elite deed zich een aantal verschuivingen voor in de woonplaats. De politieke elite was in 1850 hoofdzakelijk woonachtig in de kleibouwstreek (40%) en de wouden (30%). Aan het eind van de periode woonde de politieke elite hoofdzakelijk in de kleiweidestreek (45%) en de wouden (27%). De economische elite kende een minder sterke verschuiving. De kleiweidestreek bleef voor de elite het meest aantrekkelijk om te wonen. Ook de kleibouwstreek was aantrekkelijk in vergelijking met de andere twee.

De agrarische depressie had geen invloed op de woonplaats van beide elites. De kleibouwstreek was qua landbouwproductie het meest vatbaar voor veranderingen in de economische conjunctuur. Binnen de economische elite daalde het aandeel van de kleibouwstreek in de woonplaatsen van twintig naar tien procent in de periode 1870-1880. Hendrikus Eskes verdween uit de top tien op de lijst van hoogstaangeslagenen als gevolg van de minder sterke stijging van zijn belastingaanslag in vergelijking met de andere personen op de lijst van hoogstaangeslagenen. Zijn personele belasting steeg zelfs. De politieke elite woonde in de periode 1870-1880 juist vaker in de kleibouwstreek, zoals blijkt uit grafiek 1.14.

62

Grafiek 1.14: Verdeling van de woonplaatsen van de politieke (pol.) en economische (eco.) elite over de

verschillende landbouwgebieden.

Via de lijst van hoogst aangeslagen in ’s Rijks directe belastingen in de Provincie Friesland en Lijsten van leden van Provinciale Staten, gerangschikt naar hoofdkiesdistrict en daarbinnen naar zetel (Tres.

Toeg. 11 Inv. 1867).

De kleiweidestreek vormde voor zowel de economische als de politieke elite een aantrekkelijk woongebied over de gehele periode. De aantrekkelijkheid moet vooral in de steden binnen de regio worden gezocht. Naast Leeuwarden lagen ook Sneek, IJlst, Bolsward en Workum in de regio. Van de 25 unieke personen binnen de politieke elite woonden 17 in één van deze steden. Dertien van de zeventien personen woonden in Leeuwarden. Ook binnen de economische elite was Leeuwarden een aantrekkelijke woonplaats, omdat elk van de personen uit de regio woonachtig was in de stad. Volgens R. van der Woude was de stad om verschillende redenen interessant voor de superrijken. Zo kwamen rijken naar de stad om te rentenieren en jongeren vanwege een afgeronde studie of de banenkansen in de stad.180

De aantrekkingskracht van Leeuwarden lag volgens Kuiken ten dele in de push-factoren van de gemeenten met economische problemen. De agrarische depressie zorgde voor verhoogde uitgaven bij de gemeenten als gevolg van een groeiende groep armen. De gemeenten verhoogden daarop de belastingen. Deze belastingen werden geheven op de inkomens van de rijken. Deze wilden dat niet waardoor zij verhuisden naar de gemeenten met de laagste belastingdruk. Leeuwarden was zodoende aantrekkelijk voor de elite. Bovendien was Leeuwarden ook aantrekkelijk voor handelaren en boeren, omdat contacten met de

180 R. van der Woude, Leeuwarden 1870-1914, 340-342. 0 10 20 30 40 50 60 70 1850 1860 1870 1880 1890 P r o c e n t Jaar Kleibouwstreek (pol.) Veenweidestreek (pol.) Kleiweidestreek (pol.) De Wouden (pol.) Kleibouwstreek (eco.) Veenweidestreek( eco.) Kleiweidestreek (eco.) De Wouden (eco.)

63

klanten gemakkelijker gingen dan vanuit bijvoorbeeld Sint-Annaparochie, vanwege de centrale ligging en de aansluiting op het spoor.181

Toch wordt deze stelling van Kuiken slechts ten dele ondersteund door het bronnenonderzoek. De grootste groei bij zowel de economische als de politieke elite maakt de regio door in de periode 1850-1860. De spoorwegen worden dan nog aangelegd en er was nog sprake van economisch voorspoedige tijden. Na die periode nam het aandeel van de kleiweidestreek af bij zowel de politieke als de economische elite. Beide elites waren niet op zoek naar betere economische omstandigheden of onzekerheid als gevolg van de omstandigheden bij de pachters.182

De wouden werden gaandeweg de periode aantrekkelijker voor de elite. Met name voor de politieke elite waren zijn een aantrekkelijke woonplaats. De economische elite woonde wel meer in de regio dan in 1850, maar het was niet de meest aantrekkelijke plaats. Het succes van de wouden in de woonplaatsverdeling ligt hoofdzakelijk in de omvang van het gebied. Zo woonden mensen in de buurt van Bergum in de wouden, maar ook personen uit Drachten en Oranjewoud woonden in de regio. De kenmerken van deze dorpen zijn echter niet overeenkomstig waardoor er geen eenduidige conclusie voor de aantrekkingskracht van de wouden kan worden getrokken. Oranjewoud en Beetsterzwaag staan bijvoorbeeld bekend als een dorp waar veel personen uit de elite zich vestigden, terwijl Giekerk dat niet was.183

De economische elite was gedurende de periode mobieler dan de politieke elite. Dit betekende dat er binnen de economische elite vaker een afwijking was tussen de geboorteplaats en de woonplaats. Zestig procent van de unieke personen binnen de economische elite migreerde minimaal één keer gedurende hun leven. Verschillen tussen de perioden waren sterk aanwezig. In 1870 was slechts dertig procent gemigreerd, terwijl in 1860 zestig procent was gemigreerd. De economische elite was daarmee redelijk mobiel. Dit gold ook voor de politieke elite aangezien 51% van de unieke personen minimaal éénmaal migreerde.

Opvallend was dat de politieke elite tot en met 1870 steeds mobieler werd. De personen waren steeds vaker gemigreerd. Ongeveer 45% van de personen in 1850 waren gemigreerd in hun leven. Na 1870 veranderde dit en was er een omgekeerde trend zichtbaar. De politieke elite migreerde in deze periode steeds vaker. In 1870 woonde 37,5% in hun

181

K. Kuiken, Het Bildt is geen eiland: Capita cultuurgeschiedenis van een vroegmoderne polder in Friesland ( Groningen/Wageningen: Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, 2013), 210-212.

182

Ibidem.

183 Y. Kuiper, “Avondrood van de Friese landadel: Over absenteïsme, paternalisme en socialisme in het laat 19de-eeuwse Friesland, “ De Vrije Fries 3 (1988), 9.

64

geboorteplaats. In 1890 was dit percentage gestegen tot 53%. De cijfers waarbij de geboorte-en de woonplaats overegeboorte-enkwamgeboorte-en, betekgeboorte-ende niet dat de persongeboorte-en niet egeboorte-enmaal wargeboorte-en gemigreerd. In het hiervoor aangehaalde voorbeeld van Pieter Benjamin Vegelin van Claerbergen woonde het lid in het ouderlijke huis, maar in de periode daarvoor was hij wel een aantal maal gemigreerd.

De migratieplaatsen verschilden net als bij de woonplaatsen van elkaar. Binnen zowel de politieke elite als de economische elite vormde de kleiweidestreek wederom de belangrijkste streek om te naartoe te migreren. Met name vanaf 1860 was de regio van groot belang voor de politieke elite. De economische elite van 1880 en 1890 was vooral gemigreerd naar de regio. Net als bij de woonplaatsen werd de kleiweidestreek vooral belangrijk vanwege de aanwezigheid van de steden. Leeuwarden was voor zowel de economische als politieke elite een belangrijke migratieplaats. Naar de overige steden in de regio vertrokken slechts enkele personen.

Grafiek 1.15: Migratieplaatsen van de politieke (pol.) en economische (eco.) elite verdeelt over de landbouwgebieden.

Via de lijst van hoogst aangeslagen in ’s Rijks directe belastingen in de Provincie Friesland en Lijsten van leden van Provinciale Staten, gerangschikt naar hoofdkiesdistrict en daarbinnen naar zetel (Tres.

Toeg. 11 Inv. 1867).

De door de economische depressie getroffen gebieden in de kleibouwstreek werden niet minder populair als migratieplaats. De aantrekkelijkheid van de regio kwam niet in het geding. De kleibouwstreek kende binnen de economische elite wel een daling in de periode 1870-1880. De agrarische depressie was nog kort daarvoor uitgebroken waardoor niet

0 10 20 30 40 50 60 70 1850 1860 1870 1880 1890 P r o c e n t Jaar Kleibouwstreek (pol.) Veenweidestreek (pol.) Kleiweidestreek (pol.) De Wouden (pol.) Kleibouwstreek (eco.) Veenweidestreek (eco.) Kleiweidestreek (eco.) De Wouden (eco.)

65

verwacht mag worden dat dit verschil voortkwam uit de depressie. Ook binnen de politieke elite was een daling zichtbaar van de regio, maar deze daling was al eerder ingezet. Ook binnen de politieke elite lijkt er daarom geen verband zichtbaar tussen de agrarische depressie en de terugval van de kleibouwstreek.

Het was voor de Friese elite goed vertoeven in de provincie. Uit de economische elite emigreerde enkel Reinhard baron Boelens van Lynden (1827-1896) naar een andere provincie. In zijn geval was dit Zuid-Holland. In Friesland was hij korte tijd lid van het Ridderschap en Kamerheer van de Koning. In Den Haag, waar hij naartoe verhuisde, werd hij bekend als een kunstverzamelaar. Hij bleef in die tijd leven van zijn eigendommen in Friesland. De emigratie lijkt daarmee niet het resultaat van een vlucht vanwege de economische omstandigheden.184

Binnen de politieke elite verhuisden personen vanuit de provincie naar andere provincies. Zo werd een aantal personen lid van de Tweede Kamer of kreeg een andere functie in Den Haag. Die zijn in dit onderzoek echter niet meegenomen. De bronnen geven namelijk als limitatie dat enkel de reden van vertrek wordt gegeven als het gaat om overlijden, niet herbenoemen of ontslagname. De reden van niet herbenoemd en niet ontslagname kan in beide gevallen leiden tot een functie in Den Haag, maar dit is niet nader onderzocht.

De Friese elite was gedurende de gehele periode sterk gebonden aan de kleistreken en de wouden. Zij koos in de economisch slechtere tijden er niet voor om te verhuizen, maar bleven veelal in hun eigen regio. Binnen deze regio’s woonden zij wel geconcentreerd bij elkaar. Vooral Leeuwarden, maar ook Oranjewoud en Beetsterzwaag waren plaatsen waar de elite woonde of zich vestigde. Van verhuizingen naar andere provincies of emigratie was binnen zowel de politieke als economische elite geen sprake. Deze geringe mobiliteit naar andere provincies toont ook aan hoe gesloten de elite was tegenover personen van buiten de provincie. Personen van buiten de provincie kwamen namelijk niet voor in de gebruikte steekproef.

184

Regt, “Lijnden (Reinhard Boelens baron van),” Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek deel 7, ed. P.C. Molhuysen en P.J. Blok, 804; De lijsten van hoogstaangeslagenen ‘s Rijks directe belastingen in de Provincie Zuid-Holland 1880 en 1890.

66

Conclusie

In deze scriptie werd een antwoord gezocht op de vraag: Hoe beïnvloedden de economische ontwikkelingen en het democratiseringsproces de toegang tot de provinciale politieke en economische elite in Friesland in de periode 1850-1890? Dit onderzoek werd uitgevoerd door de stand van zaken binnen de literatuur te koppelen aan een bronnenonderzoek naar de achtergronden van de economische en politieke elite. Het onderscheidende karakter van deze scriptie lag met name op deze doelgroepen. Eerdere werken over de Friese elite richtten zich op specifieke groepen, zoals de adel. Deze scriptie neemt de gehele economische en politieke elite als onderzoeksobject.

De Friese economie veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw. De landbouw bleef over de gehele periode de belangrijkste sector binnen de economie. Door de agrarische depressie moderniseerde de sector, maar van wijziging in het landgebruik was slechts gedeeltelijk sprake. De dienstensector werd gedurende de negentiende eeuw steeds belangrijker voor de Friese economie door de opkomst van de commerciële dienstverlening. De industrie en nijverheid kwamen aan het einde van de negentiende eeuw op. Door verschillende redenen speelde de sector echter geen belangrijke rol in de Friese economie.

De Friese maatschappij was niet in verandering. Er was zeker geen sprake van een overgang naar een massamaatschappij, zoals Van Holthoon stelde. De Friese samenleving in de tweede helft van de negentiende eeuw was op basis van het bronnenonderzoek te duidden als een klassenmaatschappij met standenkenmerken. Economische macht leidde tot politieke macht. De rijkste tien procent was vaak werkzaam als politicus. De provinciale politieke elite werd echter niet gevormd door de economische elite. Slechts drie personen uit de economische elite stonden ook in de politieke elite. Zowel de politieke als de economische veranderingen in de tweede helft van de negentiende eeuw brachten hier geen verandering in.

De economische en politieke elite onderscheidden zich op een aantal facetten van elkaar. De politieke elite was een elite bestaande uit de stand van de burgers, terwijl de economische elite vooral uit edelen en patriciërs bestond. Deze groepen beschikten over eigen karakteristieken die de sociale mobiliteit tussen deze standen moeilijk maakten. Zo had de adel een sterk standsbesef en vormden dynastieke of familiaire banden en belangen een belangrijke rol in de versterking van hun positie. Vermogen werd overgedragen van vader op zoon, huwelijken werden gesloten met het oog op vermogensversterking en politieke functies konden ook worden overgedragen.

Hervormingen in het kiesrecht en de economische veranderingen openden niet de kansen voor jongeren. Een politicus zat relatief lang in de Provinciale Staten in vergelijking

67

met de personen die op lijst van hoogstaangeslagenen stonden. De politieke elite bleef relatief oud, terwijl er steeds vaker personen uit de politieke elite verdwenen door middel van ontslag of niet herbenoeming. Ook de agrarische depressie bracht geen grote veranderingen teweeg in de manier waarop personen uit de economische elite verdwenen. De meeste personen overleden en kwamen op hoge leeftijd bij de elite.

Zowel de economische als de politieke ontwikkelingen hadden geen invloed op de geografische spreiding van de elite. Het ingevoerde districtenstelsel werkte politiek niet door in een evenredige vertegenwoordiging van de gehele provincie. De verdeling tussen stad en platteland was evenwichtig, maar tussen economische regio’s bleven grote verschillen bestaan. Zo bleef de politieke elite hoofdzakelijk woonachtig in de kleistreken. Ook de agrarische depressie bracht daar geen verandering in. De politieke en economische elite bleven in bepaalde streken wonen. Het aandeel van de kleistreken nam niet af.

De economische en politieke ontwikkelingen brachten echter weinig veranderingen in de manier waarop de elites met elkaar omgingen. De standenstructuur bleef sterk intact. Huwelijken werden nog steeds binnen standen gesloten en bruiden werden slechts zelden buiten de provincie gezocht. Intergenerationele mobiliteit als gevolg van een huwelijk kwam weinig voor. Ook weinig personen van buiten de provincie wisten toegang te krijgen tot de beide elites. De Friese elite was daarnaast niet geneigd om sneller te migreren naar regio’s buiten de provincie.

De grondwetswijziging bracht op politiek gebied echter wel belangrijke veranderingen. De standen beslisten niet meer wie er namens hen in de Provinciale Staten plaats namen, maar de personen met een bepaald vermogen. De grondwetswijziging was dus een verandering van democratie op basis van stand naar democratie op basis van vermogen. De burgerij kon zodoende een prominente positie innemen in de Provinciale Staten en zelfs in de Gedeputeerde Staten. Toegang werd voor de burgerij gemakkelijker, terwijl de toegang tot de provinciale vertegenwoordiging voor de adel niet meer vanzelfsprekend was.

Deze veranderingen vonden plaats vanwege het evenementiële karakter van de politiek. Verkiezingen die eens in de vier jaar plaatsvonden, zorgden voor veranderingen in de structuur. De grondwetsherziening van 1887 heeft daar een belangrijke rol ingespeeld aangezien het aantal personen dat stopte binnen de provinciale politiek als gevolg van het niet herbenoemen toenam. Dit was een ontwikkeling die zich vanaf 1880 voordeed. De politieke elite democratiseerde, omdat verkiezingen een belangrijkere rol begonnen te spelen. Toch was de zittingsduur van een politicus nog steeds zeer lang waardoor de politieke elite enkel toegankelijk was voor oudere personen.

68

Tegenover het evenementiële karakter van de politieke ontwikkelingen stond het structurele karakter van de economische elite. De agrarische depressie beïnvloedde zeer gering de economische elite. Slechts twee personen verdwenen uit de top tien van de lijst vanwege de vermindering van het inkomen. De grondbelastingaanslagen daalden gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw, maar veranderingen in de belastingen veroorzaakten deze ontwikkeling. De personele belastingen toonden aan dat de economische elite meer belasting betaalde over tekenen van welstand, terwijl de politieke elite minder betaalde. De politieke elite werd dus wel getroffen door de agrarische depressie.

De agrarische depressie leidde niet tot verandering van landbezit. De economische en de politieke elite bleven landerijen bezitten in de gebieden waarvan werd verwacht dat deze het zwaarst werden getroffen door de agrarische depressie. Deze ontwikkeling gaf aan dat de elite zich niet aanpaste. Het landbezit van beide elite steeg bovendien over de gehele periode. Er werd tijdens de depressie dus ook geen land afgestoten. De oorzaak van deze aanpassing ligt veelal in de pachtcontracten. Die werden voor langere tijd afgesloten en de pachtprijzen daalden pas na 1880. Op dat moment was de economie wederom aan het aantrekken.

Binnen de ontwikkeling van de elite speelde de modernisering wel een rol. De rechtbanken en de dienstverlening in Friesland boden werk aan de elites. Veel politici, maar ook een aantal rijken, was werkzaam in de rechtspraak. De adel volgde hierin de trend door academische opleidingen te volgen en onderdeel te worden van een nieuwe elite waar ook de burgerij onderdeel van uitmaakte. Professionalisering van beroepen was een trend waarvan de aristocratie deel uitmaakte. Bovendien nam in het laatste kwart van de negentiende eeuw ook het aandeel van beroepen in de handel, nijverheid of industrie toe waardoor ook deze beroepsgroepen werd vertegenwoordigd in de elite.

De modernisering gebeurde pas laat in de onderzoeksperiode. Vanaf 1880 is er een

In document Meer dan Adel (pagina 60-70)