• No results found

Woningcorporaties, governance en burgerinitiatieven

Aan het eind van de vorige paragraaf is beschreven dat het werk van frontlijnwerkers tegenwoordig ook plaatsvindt in een governancespeelveld. In paragraaf 2.2.1 wordt het speelveld waarin in leefbaarheidsfrontlijnwerkers opereren beschreven, terwijl in paragraaf 2.2.2 de mogelijkheden voor leefbaarheidsfrontlijnwerkers om burgerinitiatieven bij te staan, uiteengezet worden.

2.2.1 Het governancespeelveld van leefbaarheidsfrontlijnwerkers

Semipublieke entiteiten hebben om hun doelen te bereiken niet alleen met beleidsmakers en besluitnemers enerzijds en dienstverlening-vragende burgers anderzijds te maken, maar ook met andere organisaties buiten de overheid (Brandsen & Oude Vrielink, 2013: p. 82). Dit zijn bijvoorbeeld winstgevende organisaties als bedrijven en niet-winstgevende organisaties als maatschappelijke organisaties en burgerinitiatieven. Deze organisaties zijn autonoom en hebben veelal hun eigen focus (of taak), middelen, doelstellingen en daarmee een eigen rol in de samenleving (Brandsen et al., 2012: p. 48).

Het governancespeelveld van leefbaarheidsfrontlijnwerkers van woningcorporaties bestaat uit andere organisaties (en hun frontlijnmedewerkers) die zich bezighouden met leefbaarheid in wijken en buurten. Dit zijn bijvoorbeeld formele organisaties zoals de gemeente, welzijnsorganisaties, politie, wijkplatforms, bedrijven, samenwerkingsverbanden en zorg- en andere maatschappelijke instellingen (Brandsen et al., 2012: p. 48). Ook meer informele vrijwilligersorganisaties, zoals sportverenigingen, wijkverenigingen, bewonerscommissies, huurdersorganisaties en een rijke verscheidenheid aan burgerinitiatieven zijn deel van het governancespeelveld (Rauws et al., 2017: p. 20). Al deze verschillende rolspelers zitten niet allemaal tegelijk aan tafel; samenwerking kan op bilaterale en/of multilaterale basis plaatsvinden, afhankelijk van thema’s, onderwerpen en projecten, waarbij sommige organisaties wel of niet aansluiten. Rauws (2016: p. 433) typeert de governancespeelvelden waarin frontlijnwerkers contact onderhouden met burgerinitiatieven als een speelveld van zelfgovernance: “in processes of self-governance […] citizens and other non-governmental actors take the lead. To a large extent, they decide whom to involve and how resources are allocated. Governmental actors remain at a distance and may try to determine the conditions under which the self-governed development can unfold.” Dit maakt het governancespeelveld waarin woningcorporaties contact hebben met burgerinitiatieven dynamisch en interactief (Brandsen et al., 2012: p. 48).

Volgens Brandsen et al. (2012: p. 55) veranderen governancespeelvelden de machtspositie van frontlijnwerkers. Deze veranderingen zijn weergegeven in tabel 4.

Wanneer andere organisaties (zoals bijvoorbeeld burgerinitiatieven) uit zichzelf of door toedoen van hun medewerkers, vrijwilligers en ondersteuners tot stand komen, is er in het begin geen wederzijdse afhankelijkheid tussen deze organisaties en semipublieke entiteiten. Wanneer deze organisaties interne problemen hebben, hoeven zij geen hulp te vragen van semipublieke entiteiten zoals afhankelijke dienstlevering-vragende burgers dat doen. Pas wanneer andere organisaties met semipublieke entiteiten (of andersom) gaan samenwerken, ontstaat er wederzijdse afhankelijkheid op het gebied van kennis, inkomen en opdrachtgeverschap. Daarmee verschilt de machtsbalans tussen semipublieke entiteiten en andere organisaties van de machtsbalans tussen semipublieke entiteiten en dienstverlening-vragende burgers (idem, tabel 4).

2.2.2 Hoe bij te dragen aan burgerinitiatieven

Anders dan bij dienstverlening aan individuele burgers, waar de handeling van de frontlijnwerker het beleid is, ligt de beleidsvorming bij samenwerkingen tussen semipublieke entiteiten en andere organisaties in de interactie tussen de semipublieke entiteit en de andere organisatie. Wegens de wederzijdse afhankelijkheid tussen de semipublieke entiteit en de andere organisatie heeft de semipublieke entiteit minder mogelijkheden om zijn beleid eenzijdig op te leggen dan wel uit te voeren binnen de vooraf vastgestelde beleidskaders (Brandsen et al., 2012: p. 51-52).

Dat burgerinitiatieven dankzij hun zelforganisatie autonoom van woningcorporaties (kunnen) opereren, betekent niet dat woningcorporaties geen invloed kunnen uitoefenen op de zelforganisatie van burgerinitiatieven en het contact met burgerinitiatieven. Jasper (1997: p. 43) onderscheidt vier dimensies die het ontstaan en de zelfgovernance van burgerinitiatieven mogelijk maken: hulpbronnen, strategie, cultuur en biografie. Onder strategie worden de brede doelstellingen van een burgerinitiatief en de dagelijkse uitvoering van deze doelstellingen geschaard. Met cultuur wordt het gedeelde begrip over emotionele, morele en cognitieve zaken en de manieren waarop deze gemanifesteerd worden, bedoeld. Onder biografie wordt verstaan dat de persoonlijke geschiedenis van een individu invloed heeft (gehad) op de houding, ervaringen, karaktereigenschappen en persoonlijke betekenisgeving van dat individu. Waar cultuur gaat over de gemeenschappelijke betekenisgeving van en binnen burgerinitiatieven, gaat biografie over de individuele betekenisgeving van de persoonlijke bijdrage aan deelname aan een burgerinitiatief.

Woningcorporaties kunnen de strategie, cultuur en biografie van burgerinitiatieven beïnvloeden door contact met hen te leggen. Door veranderende strategie, cultuur en biografie van burgerinitiatieven kan het governancespeelveld van vorm veranderen en kan contact met burgerinitiatieven binnen het bereik van woningcorporaties komen of buiten bereik raken. Strategie, cultuur en biografie komen in zoverre overeen dat ze voor een deel het resultaat zijn van het contact tussen alle actoren die betrokken zijn bij burgerinitiatieven (Jasper, 1997: p. 47). Wanneer contact tussen woningcorporaties en burgerinitiatieven tot stand komt, kunnen woningcorporaties de strategie, cultuur en biografie van burgerinitiatieven beïnvloeden, alleen al door contact met de burgerinitiatieven te onderhouden. Strategie, cultuur en biografie spelen een cruciale rol in het contact met derden: de mogelijkheid bestaat dat door verschillen op het gebied van strategie, cultuur en biografie het contact met burgerinitiatieven helemaal niet tot stand kan komen.

Voor de vierde dimensie, hulpbronnen, onderscheiden Edwards & McCarthy (2004: p. 125-128) vijf verschillende typen: (1) morele hulpbronnen, die bijdragen aan de legitimiteit van het initiatief en de sympathie van ondersteuners, (2) culturele hulpbronnen, die de gezamenlijkheid van het initiatief vormgeven, (3) sociaal-organisatorische hulpbronnen, waaronder mobilisatie dankzij de intentie van het initiatief, (4) persoonlijke hulpbronnen, zoals arbeid, expertise en onderwijs en (5) materiële hulpbronnen zoals geld en ondersteunende materialen. Tabel 5 omvat een overzicht van de verschillende hulpbronnen volgens Edwards en McCarthy (2004: p. 132-133).

Edwards en McCarthy (2004: p. 130) onderscheiden daarnaast vier manieren waarop burgerinitiatieven aan hulpbronnen kunnen komen. Deze manieren onderscheiden zich door de manier waarop het burgerinitiatief zich in de maatschappij plaatst en zich tot individuen en andere organisaties verhoudt. Ten eerste kunnen burgerinitiatieven zelfstandig hulpbronnen van individuen verwerven. Ook kunnen burgerinitiatieven zelf hulpbronnen produceren met behulp van bestaande hulpbronnen. Ten derde kunnen burgerinitiatieven door samen te werken toegang krijgen tot de hulpbronnen van andere organisaties of deze zelfs overnemen. Ten slotte kan een burgerinitiatief grote hoeveelheden hulpmiddelen geschonken krijgen, waardoor een enkelzijdige afhankelijkheidsrelatie kan ontstaan, waarbij het burgerinitiatief afhankelijk raakt van de schenkingen van andere individuen of organisaties.

De mate waarin formele organisaties als woningcorporaties een burgerinitiatief kunnen beïnvloeden of ondersteunen, hangt af van de organisatiegraad van het desbetreffende burgerinitiatief (Bennett en Segerberg, 2012: p. 754). Bennett en Segerberg (2012) onderscheiden drie organisatievormen voor burgerinitiatieven: (1) geformaliseerde initiatieven die steunen op collectieve actie, (2) connectieve netwerken waarin formele organisaties faciliterende rollen ten opzichte van kleine groepjes en individuen hebben en (3) zelforganiserende netwerken zonder betrokkenheid van formele organisaties.

Voor woningcorporaties is het mogelijk om samen te werken met geformaliseerde initiatieven, aangezien deze samenwerking ook een formele status kan krijgen dankzij contracten (Bennett en Segerberg, 2012: p. 755). Dankzij deze formele samenwerking kunnen woningcorporaties verantwoording afleggen over het beleid dat ze uitgevoerd hebben. De rol van formele organisaties in connectieve netwerken is diffuser. Formele organisaties spelen in connectieve netwerken een rol op de achtergrond, omdat er niet een grote actor is waarmee samengewerkt kan worden (Bennett en Segerberg, 2012: p. 757). Veel opstartende burgerinitiatieven zijn connectieve netwerken. Woningcorporaties kunnen dan bijvoorbeeld bijdragen aan de formalisering van het burgerinitiatief. In zelforganiserende netwerken is de rol van formele organisaties zoals woningcorporaties klein. Deze zelforganiserende netwerken hebben geen organisatiestructuur en zijn veelal afhankelijk van veel kleine bijdragen van individuele betrokkenen. Zelforganiserende netwerken hebben geen leiders en maken gebruik van media of technologie om grote groepen te mobiliseren (Bennett en Segerberg, 2012: p. 750). Wel zijn er individuele betrokkenen die een zekere status, bijvoorbeeld vanwege hun betrokkenheid of uitgesproken karakter, hebben gekregen onder de deelnemers, waardoor ze als sleutelpersoon kunnen optreden.

Woningcorporaties kunnen in hun contact met burgerinitiatieven zowel de hulpbronnen, de strategie, cultuur en biografie van (deelnemers of leden van) burgerinitiatieven beïnvloeden en daarmee het governancespeelveld van vorm laten veranderen. Daartoe kunnen frontlijnwerkers van woningcorporaties, afhankelijk van de gewenste bijstand, bepaalde rollen aannemen (Oude Vrielink & Van de Wijdeven, 2011: p. 444). Frontlijnwerkers van woningcorporaties kunnen in hun contact met de initiatiefnemers hun kracht aanvullen of hen empoweren. Ook kunnen zij institutionele verbindingen leggen rondom burgerinitiatieven of de wijkgemeenschap aanmoedigen. Waar frontlijnwerkers van woningcorporaties burgerinitiatieven niet verder kunnen helpen, kennen zij wellicht andere organisaties die dat wel kunnen.