• No results found

Op de wijze van den 23 Psalm

In document Christelyke gezangen (pagina 188-195)

Laat Hert en Tong, ô Hemels lievelingen! Roemvaerdig zijn; om Gode lof te zingen.

O heyl-fonteyn! Genoegzaam Al! hoe goedig!

Genadenrijk, van liefde overvloedig! Zijt gy aan ons, nu en tot alle tijden. Ach! komt ons hert, tot uwen lof verwijden!

Vertrouwende.

2. Iehova is, en blijft, mijn eygen Herder! Van mijn Geboort’, tot aan mijn doot, en verder;

Roemende.

Hy is mijn Vader! Leydsman, en Behoeder Van lijf en ziel:

Vertrouwende.

Ia hy is my veel goeder;

Als eenig mensch, over zijn lieve kindren

Ik mis geen goet, geen quaat kan my ook hindren.

Roemende.

3. Ik arme Schaap liep heen en weer, af dwalen Na mijn verderf: wie zou my weder halen? Ziet Iezus! trouwe Herder van mijn ziele! Die ziet mijn spoor, hy volgt my op de hielen, Die zoekt, die roept, en doet my weder keren! Van ’t dwalendt padt: tot in de koy des Heeren.

Vertrouwende.

4. Die Goede Herder! liet voor my zijn leven! Hy neemt my aan, en gaat zich aan my geven.

Roemende.

Mijn maag’re ziel voedt hy in vette weyden. Mijn dwalend hert komt hy in wijsheyt leyden Al ben ik zwak, in ’t geestelijk betrachten,

Zijn macht, versterkt mijn geest met nieuwe krachten.

Vertrouwende.

5. Dus rust ik vast in d’algenoegzaam Hoeder. Op Iezus zorg’ mijn Heylandt, en mijn Broeder!

Roemende.

Wel zalig! zijnze die hy komt vergadren Tot zijne Tent! die hy doet hem nadren!

Vertrouwende.

Ia zalig! is hy, dien hy kent voor zijne, Die door ’t geloof ook zegt hy is de mijne!

Begeerige.

6. Ach! kond’ ik my van dezen Herder roemen! Mocht ik hem mijn, en my weer zijne, noemen!

Verzekerde.

Keert van uw spoor, laat u door hem geleyden, Gy moet van ’t Rot der vuile Bokken scheyden,

Komt daar hy weydt, voegt u by zijne Schapen. Begeerige.

Toont my wat is haar Rechte merk en Wapen?

Verzekerde.

7. Dees Schapen zullen haren Herder kennen

Aan vreemde, willen zy haar noyt gewennen; Maar volgen hem: waar hy haar voor gaat treden. Zy gaan te zaam, in Eendracht, Liefd’, en Vrede; Met Lijdzaamheit, Verdraagzaam, en Zachtmoedig. Haar Woll, en Melk, gevenze overvloedig.

Zamen.

8. Hoe groot, en veel’ zijn Heer! uw goedigheden, Die gy aan ons onwaerdig’ gaat besteeden, Gy hebt ons tot uw Schapen uytverkoren; En door uw geest tot kinderen, herboren. Gy zijt ons deel, en wy u volk ô Heere!

Niet ons, niet ons, maar uwen Naam zy Eere!

II. Deel. My en zal niets ontbreken. Zamensprake, tusschen een

Roemende Vertrouwende Klagende Vergenoegde ziel.

Op de wijze van den 24 Psalm.

Oneyndig Godt! ô hoogste Goedt!

Daar eens de ziel in rusten moet: Wat heeft uw Majesteyt bewogen? Met ons te maken uw verbondt, Waar in ons Voorrecht is gegrondt! ’t Was uwe liefd’ en mededogen.

Roemende.

2. Gy geeft u zelven aan my Heer! Als ik u heb, wat wil ik meer?

Vertrouwende.

Mijn ziel! gy meugt met recht nu spreken Ik heb Iehova! aan mijn Zy’,

Hy is, en heeftet al voor my, My kan, en zal dan niets ontbreken.

Roemende.

3. Godt spaart zijn eygen Zone niet! Maar zendt hem neer; en met hem biedt Hy my genade, voor genade,

Tot Wijsheyt, en Gerechtigheyt, Tot heyligmaking, zaligheyt! Is hy my; ô groote weldaden!

Vertrouwende.

4. Mijns Herders volheyt is zoo groot! In wat gebrek, armoë of noot

Mijn ziel, of lichaam, mochten steken. Hy zorgt, hy voedt, en zal steeds voën, En geven wat ik heb van doen, Daarom zoo zal my niets ontbreken.

Klagende.

5. Ontbreekt dan noyt den vromen yets? Die zoo veel armoed’ en verdriets, Hier op de aerde moeten dragen? Van tegenspoedt en ongeluk,

Van krankheyt, armoed, smaat en druk Hoort men haar veeltijds droevig klagen!

Vergenoegde.

6. Zoo d’Heere oyt zijn kindren leydt In veel gebreks en tegenheyt, ’t Is dan de uure van beproeven!

Dan toetst hy eerst waar ’t hert aan hangt, Vertrouwt hem maar: en gy ontfangt, Gewislijk wat gy zult behoeven.

Klagende.

7. Dit quelt zeer dikwils mijn gemoedt, Zoo my de Heer als Herder hoedt, Hoe kan my dan zoo veel ontbreken? Ik denk dan hy bezorgt mt niet! Ik blijf in ’t kruys, en draag verdriet,

Zijn zegen schijnt van my geweken!

Vergenoegde.

8. Den handel Gods is wonderlijk! Hy maakt de zijn’ door Armoë rijk, Hy doet haar hiet zoo veel ontbeeren, Om haar te geven beter goedt, ’t Welk hert en ziele eeuwig voedt, Als dit, ontbreekt, zal dat, vermeeren.

Vertrouwende.

9. Dat weynig’ dat d’oprechte heeft Die in des Heeren vreeze leeft, Is beter als der boozen schatten.

Vergenoegde.

Godt geeft my een genoegend hert! Dat door geen zorg gebroken wert, Dit kan in Godt! zijn ruste vatten.

Vertrouwende.

10. Ontbreekt dan yets in ’t tijdelijk, Godt maakt weer na de ziele rijk. Was ’t tijd’lijk nut, hy zoud my geven.

Vergenoegde.

Ik krijg dan voor mijn kooper, Gout! O dwaasheyt! zoo my dat berouwt,

Zijn gunst is beter dan het leven! Klagende.

11. Ik zorg, en vrees! hoe ’t noch zal gaan. Daar komen quade tijden aan

Die my, en ook de mijne raken, Verdrukking, krankheyt, arremoe Die dreygen my! Ik weet niet hoe Ik ’t met de mijne dan zal maken!

Vertrouwende.

12. O ziele! quelt u zelven niet, Met ongeloovig zorg-verdriet, Bekommernissen voor den morgen, Rust in de wijsheyt, goetheyt, macht

En trouwheyt van uw Herder, wacht; Hy kan, en wil uw wel bezorgen.

Vergenoegde.

13. Dat ook geen ingebeelde noodt, Uw ziel beroer’, of nederstoot, Al hebt gy niet wat uw zal lusten, By Gode staat de wijz’, en maat Hy geeft genoeg voor ieders staat, Op zijne zorge moet men rusten.

Vertrouwende.

14. Zijt gy zijn kindt? mistrouwt hem niet, ’t Is Heydens, zich met zulk verdriet Te quellen.

Vergenoegde.

Ook ten mag niet baten!

Vertrouwende.

Godt! en de Gods-dienst, wordt ont-eert.

Vergenoegde.

Ons eygen hert ontrust, verteert, Als zorg, en vrees, gaan buiten maate.

Klagende.

15. Maar ach! mijn geestelijke staat, Is zeer gebrekkelijk: wat raadt!

Mijn kleyn verstandt, mijn zwak geloove, Mijn flauwe liefd’, en wankel-hoop, Mijn vallen, en mijn tragen loop, Doen mijne ziel, haar troost beroven!

Vertrouwende.

16. Ey ziele rust! zijt niet beroert, Wat Godt begint hy ook volvoert.

Genoegende.

Gy hebt des geestes Eerstelingen! In zwakheyt werkt des Heeren macht, Tot alles in uw is volbracht.

Vertrouwende.

Godt! zal uw met zijn gunst omringen.

Klagende.

17. Ach! kond ik mijn bekommert hert! Ontlasten van die zorg en smert, Dat is mijn wensch!

Vertrouwende.

Gy moet dan trachten,

Te staan in ’s Heeren Heyl-verbondt!

’t Geloof, zy op zijn woordt gegrondt,

De hoop, moet beter lot verwachten.

Vergenoegde.

18. Bedenkt eens of de Heere oyt! Uw, of de zijne, gants beroyt, In arremoede heeft begeven? Zoo niet, legt af bekommernis.

Vertrouwende.

Zoekt maar met ernst dat boven is, Daar is verzadiging’ ten leven.

Zamen.

19. Lof zy uw, die uw Schapen hoedt! Die ons met zulken overvloedt Verrijkt, zoo dat wy mogen spreken, Nu gy Heer! onze Herder zijt, Zoo zal ons doch tot geener tijdt, Dat nut, of noodig is, ontbreken.

III. Deel. Vers 2. Hy doet my neder liggen in een grazige weyde, hy

voert my zachtjens, aan zeer stille wateren. Zamensprake tusschen

Dankbare Geruste Vergenoegde ziel.

In document Christelyke gezangen (pagina 188-195)