• No results found

Toon: Psalm 61

In document Christelyke gezangen (pagina 178-184)

Wat is de mensch vol elenden, Waar wy ’t wenden? ’t Leven is vol tegenspoedt, Wie kan al de druk en quaden,

Ramp en schaden

Dragen, met een sterk gemoedt? 2. Zorg, en vreeze, komt ons quellen,

En ontstellen;

Dikwijls ook een quaat gerucht ’t Hert beroert, en maakt verslagen,

’t Kan niet dragen,

Al den last daar ’t onder zucht. 3. Hoe verdwijnen zielen-krachten?

Door ‘t verwachten!

’t Leven wordt door smert verteert, Zoo sterk is des lusts verlangen,

Naa ’t ontfangen

Van het goede dat men begeert. 4. O ziel! als uw d’ongelukken,

Neder drukken;

Waarom zoud gy ’s levens-lust, In zoo bitt’re droefheits pijnen,

Gaan verquijnen? En verstooren uwe rust;

5. Of Godt ook wild’ uw begeeren; Van u weeren,

Al neemt hy door zijne handt, ’t Geen uw is van groote waerde,

Op de aerde,

Hy blijft noch u beste pandt. 6. Ach de Heere is rechtvaerdig!

Wy zijn waerdig,

Quaadt te lijden om de schuldt, Wordtet goed van hem gekomen,

Ons ontnomen,

Laat ’t ons dragen met geduldt. 7. Denkt ook eens hoe veel genaden?

En weldaden?

Godt noch geeft te dezer tijdt, Wat geniet gy noch al zegen?

In uw wegen,

Denkt eens wat gy waerdig zijt! 8. Gy hebt ô gunst! Hemels-schatten,

Aan te vatten,

Iezus! heeft die uw bereydt,

Hier mag ’t droeve hert in rusten, Zich verlusten,

Dit goedt blijft in eeuwigheit. 9. Godt is zelfs uw heil-sprink-ader;

Lieve Vader,

Dat vernoegt een ang gemoedt, Moet gy iets op d’aerd’ ontbeeren?

In den Heere,

Is uw algenoegzaam goedt. 10. Ziele! zijt gerust, en stille,

’t Is Gods wille,

Al het geen uw hier ontmoet; Hy zal goede redding maken,

Van uw’ zaken,

En die stuuren tot uw goedt. 11. Iaa verlieft gy ’t aerdze leven,

’t Was gegeven,

Voor een tijdt, van hem bepaalt; Geeft de ziele, in zijn handen,

Uit de banden

Wordtzeinde vreugd gehaalt. 12. Heere! geeft dat ik my voege,

In genoegen,

Naa ’t bestuur van uwe handt; Helpt my doch mijn kruice dragen,

Met behagen,

Geeft gedult in dezen standt.

13. Dat dan ’t hert, en ziels verlangen Nimmer hangen,

Aan het schepsel kleyn van waerd’, Doet my alle ydelheden,

Gantsch vertreden,

Voert mijn ziele boven d’aerd. 14. Ik zal my in doodt, en leven

Over geven

Aan uw, die wat recht is doet; Al wat quaadt is voor uw kindren,

Zult gy hindren,

O mijn ziel! zijt wel gemoet.

15. Ik zal nu voortaan vertrouwen; In ’t benouwen,

Op Gods hulp, en goedigheit: Hy zal goede uitkomst geven.

In dit leven,

Anders in der eeuwigheyt!

Bly-gezang, Over byzondere verlossingen uit gevaar. Psalm 30. 6, 12,

13. Des avonds vernacht het geween: maar des morgens isser gejuig.

Gy hebt mijne weeklage verandert in een Reye, gy hebt mijnen zak

ontbonden, en my met blyschap omgort; op dat mijn eere uw Psalm

zinge, en niet en zwijge: Heere Godt, in eeuwigheit zal ik u loven.

Toon: Psalm 61.

Groot zijn Heer! uw goedigheden, Die gy heden,

En ook eertijds hebt gedaan:

Nieuwlijks doet gy uw genaden,

En weldaaden,

Weder voor onz’ ogen staan. 2. Gy voldoet nu Heer der Heeren!

Ons begeeren,

Gy verhoort der zielen klacht! Onze droefheit komt gy wenden

En vollenden

’t Geen zoo lange was verwacht.

3. Als de ziele was beladen, Onder quaden,

Uwe handt deë ons bestaan; Uwe gunst, quam ons beschijnen,

Onder ’t quijnen,

En deë ’t quaadt als rook vergaan. 4. Heer! gy wilde noch wat sparen,

En bewaren

’t Leven; van die tot uw riep, Gy verhoorden ’t klagen zuchten,

Van die vluchten Tot uw, in het elends-diep. 5. En wilt aller toevlucht wezen,

Die u vrezen,

In de zeer benauwde tijdt, Is uw naam een sterke Toren!

d’Uitverkoren’

Vliedt daar heen, en wordt bevrijdt. 6. Gy toont in benauwtheits tijden,

Medelijden;

In de vreeze van de doodt, Komt gy weer verlossing geven,

Aan die leven, In de allerdiepste noodt. 7. Want al liep ons alles tegen,

Uwe wegen,

Gaan ver’ boven ons verstandt; Gy kondt tegen al ’t vermoeden,

Ons behoeden,

Door uw wijze sterke handt.

8. Gy doet de benauwtheyts baaren! Hene varen,

Die ons dreigden groot elend, En wilt die in nooden zwerven,

Niet verderven:

Want gy haar uw hulpe zend. 9. Gy geeft Heer! op onze wegen,

Noch uw zeen,

Dag aan dag in overvloedt,

Wien ziel kan uw goedheits schatten, Recht bevatten?

Die gy aan uw’ kindren doet. 10. Hoe gy ’t dan met onze zaken,

Voort zult maken, Geven wy in uwe handt;

Geeft gy? of wilt gy beroven?

Wy beloven,

Ons te voegen naa dien standt. 11. Wy verplichten onze dagen,

Op te dragen,

d’Offeren van dankbaarheit;

Voor zoo veele gunsts bewijzen, U te prijzen,

Vriendelijke Majesteyt! 12. Laaten wy ons nu ten tijden,

Dan verblijden,

Loven Godt ons leven lang, Komt dan ’s Heeren lievelingen!

Helpt ons zingen,

Vroolijk uit, dit bly-gezang.

13. O mijn Ziele! rijst naa boven, Godt te loven

Is uw werk, in deze tijt, Komt met alle binnen krachten,

En gedachten,

Toont dat gy recht dankbaar zijt. 14. Gy verloste! looft den Heere,

Doet hem Eere,

Noemt nu zijn weldadigheyt; Gaat hem zoele, lijf, en leven,

Over geven,

Looft hem in der eeuwigheit.

De Christelijke loop-bane. Hebr. 12. 1, 2. Laat ons met lijdzaamheit

lopen, de loop-baan die ons is voor gestelt. Ziende op den oversten

Leids-man, en voleinder des geloofs, enz.

In document Christelyke gezangen (pagina 178-184)