• No results found

C Na die wijse: Broeders en Susters en vreest toch niet, ende is gemaect aen die ghemeente tot Hooren

1. re. 31, 4 Saul viel in zijn eyghen swaert+

Van Salomons ent can ick niet spreken

+

3. re. 10. 4. Die Coninck seer wijs vermaert+

9 Laet ons hier wel op letten In desen bedroefden tijt Acht slaen op Christus wetten Want godt nu met blintheyt smijt En wert toch niet bedrogen O ionckheyt neemt v seluen waer Bewaert oock neerstelijck v ooghen

+

1. pet. 5. 8. Weest sober, bidt waect eenpaer.+

10 nu wil ick v den Heer beuelen Neemt dit slecht vermaen in danck die Heer wil ons zijn gracij deelen Wy zijn arme vaten cranck die Heer sal ons wel stercken Willen wi vroom leuen altoos Laet ons op Christus leringe mercken,

+

Eph, 5, 16 Want den tijt is prijckeloos.+

C Na die wijse: Broeders en Susters en vreest toch niet, ende is gemaect

aen die ghemeente tot Hooren.

Dat 25. Liedeken.

GHenade ende vrede

Wensch ick v toe hier binnen deser stede Ghi die God soeckt ghemeen,

Heer sent ons cracht beneden Volherdich door te treen. 2 Een liet most ick v laten

Al is mijn wijsheyt cleyn, wilt dit wel vaten Het is mijn begeert

Wt liefden liet ick mijn bepraten Al zijt ghy het fondeert.

3 Prijst Godt ghy Christen nacy

+

heb. 12, 15

+

Versuymt niet v ghenade ende gracy Ghy zijt besorcht wel

+

1, tim, 3. 14

+

In gods huys met reperacy Siet toe weest niet rebel. 4 Sijt toch in desen daghen

+

1, tes. 5, 12, heb. 13, 7

+

Gehoorsaem, al die sorch voor v dragen, Ende doet v onder haer

Dat si niet en doen met clagen Want dat v schade waer.

+ heb. 13, 17 Joan. 3. 16 1, ioan. 3, 1 Gal. 3, 16, +

5 Siet wat een liefde wilt lesen Die ons nu godt den vader heeft bewesen Dat wy godts kinderen zijn

Och vriendekens ghepresen Laet dit blijcken dit aen dijn.

+

mat, 5, 16

+

6 Laet toch v licht op gangen

dat si toch die daer na dat recht verlangen

+

1.pet. 2, 12,

+

V goede wercken sien V vader prijs mach ontfangen

Vrienden dit moet gheschien. 7 Wy zijn Godts werck gheschapen

+

Eph, 2, 9, Tot goede wercken, laet ons nu niet slapen+

Om te wandelen daer in

Mannen, vrouwen, maechden, en knapen, Elck in die roepinghe zijn.

+

Eph, 5. 25 1. pet. 3, 7, 8 Ghy mannen hebt lief v wijnen+

Behoorlijck nae des Apostels schrijuen Regeert v huysen net

+

Col, 3, 21. Sachtmoedich sonder kijuen+

Daer toe zijt ghy gheset. 9 Wie niet wel can regeeren

Sijn huys voorstaen vrienden met goe manieren

+

1. Tim. 5, 8 Die heeft dat geloof versaect+

Al ouer v onnosele dieren Ghy vaders toch wel waeckt.

+

Eph. 6. 4 Eph. 5. 22 gen. 18, 12 10 Sijt onderdanich ghy vrouwen+

V Mans als Sara wilt dit wel aenschouwen

+

1, pet. 3, 6, Die haer man ghenoemt heeft Heer,+

Haer dochteren zijt ghy vol trouwen

+

1. tim. 2. 12 Heerschen, is geen vrouwen eer+

11 Als sy haer wel aenstellen

+

1, cor. 11, 6 So zijns haer mans eer, hoort schrifts vertellen,+

Die haer huysen wel acht slaen,

Haer mannen daer niet om quellen In die voechdy voort te gaen.

12 Ghy vrouwen wilt hier op sinnen,

+

Tit. 2, 4 1. tim. 2, 9,

+

Hebt lief v mans, v kinderen wilt beminnen Verchiert toch wel v huys

Laet v sorchuuldich winnen

+

1. pet. 3, 4,

+

Sachtmoedich ende cuys.

13 Ghy mannen dees zijn te prijsen Wilt haer behoorlijcke eer bewijsen Op dat v ghebet expert

+

1, pet, 3, 7

+

Tot godt dan mach op rijsen Ende niet behindert en wert.

14 Ghy iuecht strijt door gods crachten

+

rom, 2, 29.

+

V herte wilt besnijden dach en nachten Op Timotheum siet

+

1. tim. 4, 12 2, tim, 2, 22

+

Wiens ionckheyt niemant en v crachte Die lust der ionckheyt vliet.

15 Wy moeten alle te samen

+

Deu. 10, 16 mat, 13, 25 4, esd. 3, 21

+

Ons herte wel besnijden, wilt dit ramen Want siet dat boose saet

Heeft Adam ontfangen met namen Dat spruyt in ons vroech en laet. 16 Al is die eerste aerden

geploecht en gesayt met saet van waerden

+

mat, 13, 16

+

Dat oncruyt spruyt noch al Dat doet ons strijt aenueerden.

Hier in dit aertsche dal.

17 Laet ons toch cloeckelijck wieden Dat oncruyt dat hier spruyt tot allen tijden

+

2. cor. 13, 5 Luc, 12, 15 2, cor. 4, 18 Elck proef hem menichfout+

Die giericheyt wilt toch mijden Dat eewich is aenschout.

18 En wilt geen schatten vergaren

+

mat, 6, 19 Luc. 12, 38 Op deser aerden na Christus verclaren+

Maer vergadert uwen schat Hier bouen sonder sparen Die Schriftuer leert ons dat. 19 Wilt op die Schriftuer letten

+

mat. 22, 11 mat, 20, 6 Joan, 15, 2, Neemt wel ter herten wacht voor besmetten+

Hout reyn v Bruylofts cleet Wilt v niet ledich setten

Want Godt haet onuruchtbaerheyt. 20 Nu zijt den Heer beuolen

Ghy zijt seer wel besorcht, wilt niet dolen Danckt daer voor godt den heer

+

act, 20, 27 Die v niet en houden verholen+

Gods raet bidt toch voor haer. 21 Wilt mijn oock niet vergeten Het is mijn wel van noot, laet ic v weten Ick ben een vaetken cranck

Vreest hem die hooch is gheseten Neemt dit slecht vermaen in danck.

Het 26. Liedeken.