• No results found

1, tim, 4, 8 Dat is tot alle dinghen nut.+

27 Ick vint my broos in dese saecken Bidt toch voor my begheer ick wel Dat ick toch vroom aent ende raecke Mijn vrucht is cleyn mijn aert rebel 28 Nu broeders zijt den heer beuolen Dit slecht vermaen neemt toch in danck Laet ons toe sien om niet te doolen

+

Luc. 1, 70, Maer dienen Godt ons leuen lanck.+

Nae die wijse: Vader ons in Hemelrijck.

Dat 48. Liedeken.

GHenade vrede wensch ick dijn Een vroom ghemoet mijn lieue Cosijn, So ghy tot godt comt in u iuecht

+

2, pet. 1, 5, Dat ghy wt v gheloof toont duecht+

Oock by die duechden bescheydenheyt En werden met vrucht des geests gecleyt

+

Col, 2, 6 Col, 3. 1, 2 Als ghy Christus hebt aenghedaen,+

Dat ghy toch met hem op moecht staen

+

Rom, 6, 4 Act, 3, 26, phil. 3, 21, Verrijsen met so Paulus spreckt+

So hem zijn vader heeft verweckt Al in een glorificeert lichaem So ghy in een nieu leuen bequaem

3 Sy en sullen dat rijcke gods niet sien

+

Joan. 3, 3,

+

Die niet en worden gebooren hoort dien Al wt den water ende gheest

sprack Christus Joannes int derde leest

+

Rom, 8, 7 rom. 6. 23,

+

Want vleeschelijck te zijn ghesint Dat is die doot also men vint, 4 Om dattet niet onderdanich en is Die wet Gods hierom wapent v fris

+

Eph, 6, 11 Apoc. 3, 5.

+

Met Dauid dat harnas gods aendoet Die verwint heeft veel beloften soet Dauid was noch een Jonghelinck

+

1, re, 17, 40

+

Doen hy al tot Goliat wt ginck. 5 En hy verwan den grooten Rues Met sweert noch spiets miraeckelues

+

Ro. 15, 4

+

Dit is tot onser leer gheschiet Want wy en hebben te campen niet

+

Eph. 6, 12 Ephe. 2, 2

+

Met vleesch en bloet na Paulus woort Maer teghen die vorst der duysternisse hoort. 6 Die daer al in die lucht regeert

+

Ephe, 2, 2 mat. 10. 36 Luc. 12. 53

+

Sijn werck in die ongheloouighe stuert Des menschen vianden so ick vin Dat is zijn eyghen huysghesin Dit en maeckt geen excusacy noch,

+

psal. 34, 20 mat. 10, 28

+

Die rechtueerdige moeten veel lijden toch 7 Vreest niet die dat lichaem doden coen

En daer nae niet meer moghen doen, Ick sal v toonen wie dat ghy

+

Luc. 12. 5, Sult vresen sprect Christus hoort na my+

Die die siel mach werpen int eewige vier

+

math. 22. 5 Vreest die en maeckt geen onschult hier+

8 Wie Christus discipel worden sal

+

mat, 16, 24 Die moet hem seluen versaecken al,+

Sijn lijf en goet, swerelts vrientschap eer Den Sabboth houden geestelijck seer

+

rom, 14, 7 2, cor. 5, 15 Apo, 5, 9, Apo. 1, 6, Hem seluen niet leuen verstaet dit bloot+

Maer hem die voor haer sterf den doot. 9 Die coft ons vander aerden pleyn Tot Coninghen ende Priesters reyn So dat wy zijn Gods eyghendom

+

1. pet, 2, 9, Twelck Petrus stelt in eenen som+

Wel hem die hier in ghereeckent wert, En met Gods volck vroom volhert. 10 Die priesters deden den offer playsant

+

mal. 2, 7. Haer lippen bewaerden die leeringe valiant+

Men socht by haer des Heeren wet

+

Eph, 4, 1 Acht op der Christenen roepinge net+

Die leeringe moet by ons werden bewaert Dat Godts loff van ons mach werden verclaert

+

heb. 13, 15, 11 Die vrucht der lippen is voor godt schoon+

Van die daer bekennen hoort mijn toon

Gods naem ende leuen na zijn woort

+

mat. 12, 23

+

Een qua boom brengt geen goede vruchten voort,

+

Ecc. 15, 10 psal. 50, 14

+

Tlof is niet schoon inder sondaren mont Bouen offer acht godt zijn verbont

12 Merct die geestelijcke offerhande plat Den Engel met het gulden wieroocx vat Bracht voor den Heer een soeten rueck Dat waren verstaet wel dese sprueck

+

Apo, 5, 8,

+

Die ghebeden der heylighen vierich bidt Looft godt die in den hemel sit

13 Dat mededelen ooc niet en vergeet

+

heb. 13, 16 cob, 12, 11. 1, Jo. 3, 16

+

Want men sulcken offer niet en weet Dat godt in desen tijt soo behaecht

Het leuen moet zijn voor den Broeder ghewaecht, Hoe machmen den sparen goet of gelt

Tot alle gods vruchten v toch stelt.

14 Die breeckinge des broots leert principael Als dat die Christenen generael

+

1. co. 10, 17 Ro. 12, 5, Luc, 23. 32

+

Te samen zijn een broot en lijf, Het een lit moet doen dander gherijf Als Christus hem voor al cruycen liet

+

Joan, 15, 12 2. cor. 13, 3, Gal. 6, 12,

+

So danighen liefde hy ons ghebiet 15 Tis sonder die liefde al niet verstaet Doet aen die liefde na Paulus raet

+

1, tim, 1. 5 Die daer is den bant der volcomenheyt claer,+

+

mat. 5, 48 Gal. 6, 12, Ro, 12, 20 Weest barmhertich als v hemelsche vaer+

Aen alle menschen liefde bewijst Ist dat v viant hongert hem spijst. 16 Of yemant al onstraffelijck leeft Ende gods armen niet en gheeft Wie yet vermach in desen tijt

+

mat. 25, 42 mar, 12, 41 Luc, 21, 2, Sal hooren gaet ghy vermaledijt+

Die weduwe die twee mijten bracht Van haer noottruft, twas groot geacht 17 God wil een volck weest dit bekent

+

Tit. 2, 14, Dat hem tot goede wercken went+

Sy vermoghen dan weynich ofte veel Als sy haer neersticheyt doen gheheel En wandelen in godts waerheyt gemeen So is die Heer met haer te vreen.

18 Godt heeft die werelt ghestraft een reys,

+

Gene. 6, 2 Om dat gods kinderen sagen op vleys+

En namen tot wijuen nae dat opstel So wie haer ooghen behaechden wel Een verchierde vrou spreect die wijse man

+

eccl. 25, 18 Mijn soon keert daer v ooghen van+

19 Mijn liefste weest hier op verdocht Ghy en hebt die werelt niet veel besocht

Maer ick hoop dat ghy in godt ghelooft dat is die verwinninge weest niet bedroeft

+

1, Joa. 5, 4

+

die die werelt verwint, toch steets anhout Den troost der kinderen gods aenschout

20 Die rechtueerdighe sullen in haer Vaders rijck,

+ mat. 13, 43 1, Joa. 3, 2 Luc. 14, 29 Apo. 21, 8 +

Blincken recht als die sonne ghelijck Sy sullen daer wesen ghelijck als godt Wie niet en volhert die wort bespot En sy verwachten den vierighen poel Al met die Hoer, en haren Boel.

21 Hierom o ieucht strijt vroom en waect

+

1. reg. 1. 39

+

Salomon en Josyas zijn coningen ghemaeckt,

+

3. reg. 3, 12 Jesa. 59. 1.

+

Metter wijsheit vroech van god beschenct Gods hant en is niet vercort ghedenckt Te geuen een yeghelick in zijn roep Dat sy eynden een goeden loop.

+

1. re. 10, 23

+

22 Samuel was ionck doen hem godt riep Dat hy tot zijn heer den Priester liep, Hy was een mensch als wy zijn broos Van iaren ionck doen hem godt koos Nae dat hy heeft bekent gods stem

+

1. re. 12, 20 3. re. 11, 4, 1, pe, 4, 19

+

Viel op aerden niet een woort van hem 23 Salomon noch in zijn outheyt viel Beueelt den ghetrouwen schepper v siel

Met goede wercken maect neerstich vast Uwen roep so en wort ghy niet verrast, En v sal worden bereyt den inganck

+

1, pet. 1, 11 Tot den leuen dat eewich is en lanck.+

24 Hier mede weest beuolen den heer Die wil v stercken becrachtigen seer En vruchtbaer maecken tot zijnen prijs Onthout toch wel dit slecht aduijs

+

heb. 4, 13, Wt liefde nae v begheerte ghedicht+

Leeft vroom want godt die herten sicht.