• No results found

Wijl uw korte welkome brief mij kennis gaf van de groeiende beterschap uwer Moeder, van uw vergenoegdheid en voornemen om bij mij te komen, kan hij niet

missen mij onuitsprekelijk aangenaam te zijn. U een aangenaam ogenblik te

verschaffen is mij uren moeite waard; en zulks door de beschrijving der natuur te

doen, is allergenoeglijkst voor een hart, dat er zo mede vervuld is als het mijne. - Ik

ga dan ook nu weder gaarne daarmede voort. Om een uitgestrekt deel der aarde in

volle luister te zien, ging ik tegen de avond, toen de zon geen vermoeiende stralen

meer schoot, op de kronkelpaden van de heiberg wandelen; ik beklom een langzaam

rijzende heuvel; en zette mij daar neder, onder een grote eikestruik, die daar bij toeval

geplant scheen. Hier zag ik de schoonste gezichten die gij u verbeelden kunt; voor

mij lagen vette, vruchtbare bouw- en weilanden; hier zachtrijzende heuvels met

verschillend koren bezaaid; daar in een slingerend dal, op een kleine, maar vette

weide grazende koeien, wier geloei verdubbeld tot mij kwam; hierbij lagen de

vreedzame hutten van een vrolijk gehucht, de brede rivier vloeide in kronkelende

bochten daarlangs, welker kleine golfjes door verscheidene snelzeilende schepen

gekliefd werden. Daarachter vertoonden zich, op een verre afstand wijduitgestrekte

bossen, een menigte torens, die zo vele stippen geleken, en gehele rijen van hoge

bergen, die slechts een vale streep aan de horizon schenen. Aan de ene zijde lag een

keten van blauwe heuvels, waarop hier en daar varens en eikestruiken, door de winden

met een schone ongelijkheid gezaaid, uit

95

de bruine heide oprezen. Daar graasden vele kudden schapen, hier één op 't hangen,

daar één op de top des heuvels; terwijl hun lief geblaat door de galalende lucht

voortrolde. Hier en daar stond een bemost schapenhok, en dit alles voltooide de

romaneske schoonheid van dit verschiet. Aan de andere zijde waren bezaaide en

bewoonde vlaktes: hier trof mij boven alles een eenzame vrolijke boerenwoning; zij

was eenvoudig net gebouwd, de vensters waren groen geverfd, een wijnstok bedekte

de voormuur, het rieten dak was half bruin en halfgroen door het mos; drie bomen

beschaduwden haar. De ligging was vrolijk; met één woord, deze woning had een

bevalligheid die ik wel gevoelen, maar niet beschrijven kan; maar mijn dwalend oog

kon nergens uitrusten: het vloog van 't ene tafereel op het andere. Oostwaards zocht

ik, met mijn teleskoop, de stad van mijn Eufrozyne; ik verbeeldde mij derzelver

grootste toren te zien; toen dacht ik: daar slijt mijn vriendin zo ver van mij verwijderd,

haar stille dagen aan de zijde van een zwakke moeder, en toont haar deugd in

rechtaardige kinderliefde: daar denkt zij intussen, daar zucht zij nu mogelijk om haar

vriendin die van deze heuvel op haar neerziet. O! hoe veel genoegen geeft mij, in

deze stille eenzaamheid, uw beeld, en de gedachten dat gij eerlang met mij op deze

heuvel zitten, en dezelfde voorwerpen met mij bewonderen zult! Ik overzag deze

ganse landstreek en dacht: Gezegende grond! hoe heeft de Heer der aarde u

begunstigd! wat zou wel de bevroren Laplander, of de in eeuwig ijs geketende

Groenlander, of de half verhongerde Eskimo, wiens land bijna geen boom of kruid

voortbrengt, denken, als hij dit gewest zo rijk in pracht en weldadige vruchtbaarheid

beschouwde. In uw gelukkige kreits, mijn Vaderland, is de Landman geen zuchtende

slaaf: hij doet geen tranen der verdrukking zoals elders, maar vrolijk zweet vloeien

op zijn akker; alom juichen uw dalen, uw heuvelen zijn bekleed met vrolijkheid, uw

weiden zijn bedekt met kudden, en de korenhalmen ruisen op uw velden. O! mijn

Vaderland, waart gij toch

uw hoge Begunstiger dankbaar!... Nog staarde ik op de onafzienbare vlakte, ik dacht,

hoevele miljoenen schepselen leven daar op! Van het diertje voor wie de zandkorrel

een paleis is, tot de mens die de aarde beheerst, moeten allen van die moederlijke

aarde gevoed worden! - en wat is deze gehele streek dan een hoekje van het

Vaderland? - Wat is mijn Vaderland dan een klein, nauwelijks noemenswaardig

stukje van Europa? - Europa maar een klein deel van de bekende wereld! - En hoevele

gewesten zijn ons mogelijk geheel onbekend! Geen plekje nochtans op deze ganse

aarde is ledig; overal wonen schepselen. - Hoeveel oneindig verdubbelde miljoenen

van wezens leven er dan! Hoevele liggen reeds onder haar bodem en zijn er verstrooid

in de elementen! Welk een bedwelmende oneindigheid!... En deze gehele aarde is

slechts een niet bij het heelal! - Wat is dan de Maker van alles!... Hier verlies ik mij

in zijn verstommende grootheid, en gevoel mij zelf niet meer dan een worm die in

't stof wemelt. Deze schone aarde (dacht ik verder) zal met al haar voortbrengsels

eens verbranden! wanneer de planeten met een ontzaglijk gedruis uit hun kringen

geschokt zullen worden; terwijl Gods krakende donders en zijn onafgebroken

bliksemstralen de schepping doen beven. Wanneer de trotse Pireneeën, en de

onbeklimbare Alpen, evenals de heuvelen die mij omringen, in gapende afgronden

zullen verzinken; maar in dat noodlottig tijdstip, dan zal Gods verbond vaster zijn

dan de wankelende bergen, schoon hemel en aarde voorbijgaan, zijn woorden zullen

in haar geheel blijven. Dit zullen de gezaligden ondervinden, en zij zullen juichen

in zijn trouw! Ondertussen was de zon eer ik het bemerkt had, aan de kimmen

genaderd. Ik zag haar straalloze gloed door het bos dat naast mij lag; zij scheen mij

majestueuzer dan ooit, terwijl het bos bij haar zinkende glanzen een zwijgende ernst

vertoonde. De verdwijnende zon scheen mij toe te roepen: werk terwijl het dag is,

de nacht komt waarin niemand werken kan. Ja, dacht ik, ook gij gloeiend licht! dat

zoveel eeuwen onze kloot bescheen, zult haar

97

eens voor 't laatste in deze orde bestralen. Terwijl miljoenen van redelijke bewoners