• No results found

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat het beantwoorden van de vraag naar de taak van de Belastingdienst centraal.1 Het gaat daarbij niet om de vraag wat de Belastingdienst

doet, maar wat die taak maatschappelijk gezien inhoudt en welke rol het toezicht van de inspecteur daarin vervult. Deze kennis is noodzakelijk om de rol van de Belastingdienst binnen het rijksbrede toezicht te kunnen bepalen.

De vraag lijkt voor menigeen eenvoudig te beantwoorden. Wie kent immers de Belastingdienst niet? De dienst is dominant aanwezig in de samenleving.2 En een ieder komt vroeg of laat in aanraking met belastingen. De legendarische woorden van Benjamin Franklin illustreren dat treffend: tot de twee zekerheden in het leven behoren de dood en het betalen van belastingen.3 In beginsel kan niemand daaraan

ontkomen.

De tijd dat alleen boeren, burgers en buitenlui hun geldelijke bijdrage leverden aan de maatschappij ligt al ver achter ons.4Alleen de Koning geniet (nog) van een uit

1848 daterende (deels) grondwettelijke belastingvrijdom, maar ook dat staat ter discussie en mogelijk dat de 21ste eeuw daarin verandering gaat brengen.5De vraag

naar de taak van de Belastingdienst kan kort en bondig worden beantwoord met: het

1 Voor het begrip‘taak’ sluit ik aan bij de grammaticale betekenis volgens het Groot woordenboek van de Nederlandse Taal, Van Dale:‘werkzaamheid waarmee iemand belast is’. Bij een wettelijke taak gaat het om een werkzaamheid‘bij of krachtens wet’.

2 Fiscale monitor 2015, 92 % van de Ondernemingen en 94 % van de Particulieren vindt de Belastingdienst (zeer) sterk tot neutraal aanwezig in de samenleving, https://www.fiscalemoni- tor.nl/cijfers-trends/S_1022_Imago4/a1802_Aanwezigheid-Belastingdienst-in-de-samenleving, geraadpleegd: 10 februari 2016.

3 Benjamin Franklin, in een brief aan Jean-Baptiste Leroy, 1789,‘Our new Constitution is now established, and has an appearance that promises permanency; but in this world nothing can be said to be certain, except death and taxes.’ Albert Henry Smyth, The Writings of Benjamin Franklin, Vol. X (1789-1790), 1907, p. 69: (publieke online versie) http://archive.org/stream/ writingsofbenjam10franuoft/writingsofbenjam10franuoft_djvu.txt, geraadpleegd: 28 mei 2017. 4 O.I.M. Ydema, Hoofdstukken uit de Geschiedenis van het Belastingrecht, 1997.

5 Zie bijvoorbeeld de reactie van de minister-president op de begroting van de Koning, Kamer- stukken II 2014/15, 34 000, nr. 11, brief van 19 juni 2015, Ministerie van Algemene Zaken, ref. 381802.

heffen en innen van rijksbelastingen.6 Deze oppervlakkige beantwoording doet

echter geen recht aan de inhoud van die taak vanwege de historisch diep gewortelde positie van de Belastingdienst in de huidige democratische samenleving. Inzicht daarin vraagt om een historische beschouwing van het ontstaan van de (rijks) belastingen, de maatschappelijke positie van de Belastingdienst en de rol van de inspecteur.

In dit hoofdstuk belicht ik daarom eerst de historisch gevormde taak van het heffen en innen van belastingen (par. 3.2). Het Nederlandse belastingsysteem heeft zich als beginsel van onze rechtsstaat ontwikkeld. De Belastingdienst heeft gedu- rende de ontwikkeling van het belastingsysteem ook zijn eigen maatschappelijke positie verworven. De evolutie van de fiscale informatie is opvallend. Deze ontwik- keling schets ik in par. 3.3.7 Wat de rol van de inspecteur toen was en nu is, komt naar voren in par. 3.4. Een maatschappelijke positie die als zodanig is uitwerkt in een wettelijke taak van de Belastingdienst. Ik vervolg deze historische beschouwing dan ook met het bepalen van de reikwijdte van de wettelijke taak van de Belastingdienst en besluit het hoofdstuk met het beantwoorden van mijn eerste onderzoeksvraag: ‘Welke mogelijkheden biedt de wettelijke taak van de Belastingdienst voor het vergaren van gegevens ten behoeve van het rijksbrede toezicht?’ (par. 3.5). 3.2 Collectieve verantwoordelijkheid van belastingheffing (in historisch

perspectief)

De oorsprong van het heffen en innen van belastingen.

Vandaag de dag is het hebben van een belastingsysteem een van de kenmerken voor een‘staat’.8 Zonder belastingsysteem is er geen staat in bestuursrechtelijke zin. De

Belastingdienst is een onderdeel van onze sociale en democratische rechtsstaat.9

Hij geeft uitvoering aan het grondwettelijke beginsel van het heffen en innen van (rijks)belastingen (art. 104 Gw).10 Dat zijn twee rechtsbeginselen met een rijke

inhoud en een even rijke historie.

De grondwetgever spreekt over ‘belastingen’ en ‘heffingen’, maar heeft zich nimmer gewaagd aan een nauwkeurige definiëring van beide begrippen.11Een ieder

6 Er is een rijksbelastingdienst onder de naam Belastingdienst. Deze dienst is belast met de heffing en invordering van rijksbelastingen en met andere bij of krachtens de wet opgedragen taken (art. 1 lid 1 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003).

7 Pas vanaf 1806 vindt de belastingheffing en -inning in Nederland plaats door een centrale organisatie: de Belastingdienst. Dit is de naam van de Nederlandse belastingdienst. In mijn onderzoek schrijf ik deze organisatie met een hoofdletter:‘de Belastingdienst’. In andere situaties spreek ik over‘een belastingdienst’; dan bedoel ik ‘een overheidsdienst die de heffing en inning van belasting voor een staat verzorgt.

8 Lucy Mair, Primitive Government, 1962, p. 125.

9 W.J.M. Voermans en S.C. van Bijsterveld, Hoofdstuk 6 - Rechtspraak. In: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet, webeditie 2014 (www. Nederlandrechtsstaat.nl).

10 Naast‘rijksbelastingen’ zijn er ook belastingen op gemeentelijk niveau. In het kader van deze studie beperk ik mij tot de ‘rijksbelastingen’. Waar ik spreek over belastingen worden de rijksbelastingen bedoeld, tenzij anders vermeld.

heeft daar zo zijn gedachten over. Het is dan ook niet duidelijk wat grondwettelijk onder beide begrippen moet– en kan – worden verstaan.12Ik sluit mij dan ook aan

bij de mening van Voermans en Bijsterveld:‘Vaagheid is troef’.13 In de praktijk heeft

dit er dan ook toe geleid dat er meerdere definities van beide begrippen circuleren. Voor de beeldvorming van belastingen sluit ik aan bij de gangbare definities.

Wat zijn belastingen?

De klassieke – rechtswetenschappelijke – definitie van het begrip belastingen luidde:‘Belastingen zijn gedwongen betalingen aan de overheid als zodanig, waar geen rechtstreekse individuele contraprestatie van de overheid tegenover staat, en die krachtens algemene regelen worden geheven.’14

De Vereniging voor Belastingwetenschap formuleert, in navolging van het Rap- port van de Commissie ter bestudering van het begrip ‘belastingen’, het begrip ruimer:‘Belastingen zijn betalingen die de overheid op grond van een publiekrech- telijke regeling, uitsluitend of mede ter verwerving van inkomsten door de in die regeling aangewezen lichamen, en anders dan op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst, dwangmatig en overeenkomstig algemene regelen vordert.’15 Deze

definitie sluit aan bij het juridische begrip voor overheidsheffingen.16 De commissie

stelt dat vanwege de– verruimde – definitie voor belastingen een onderverdeling van de overheidsheffingen niet langer zinvol is. Onder het– volledig ingeburgerde – begrip belastingen rekent zij ook alle overheidsheffingen. Ik volg de commissie hierin. Vanuit deze definitie destilleer ik de volgende drie kenmerken: het gaat om (1) betalingen aan de overheid, (2) voor collectieve doeleinden met (3) de moge- lijkheid nakoming af te dwingen. Die vormen het fundament voor de taakuitoefe- ning van de Belastingdienst.

Collectieve verantwoordelijkheid

Uiteraard is met het ontstaan van bovenstaande definitie niet het fenomeen van belastingen ontstaan. Dat dateert al van eeuwen tevoren. In het onderzoek naar het ontstaan van belastingen gaat het echter om de betalingen die bovengenoemde

12 P.J. Wattel, preadvies. In: Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, De reikwijdte van fundamentele rechten, W.E.J Tjeenk Willink, 1995, p. 193-194:‘De delegatiebepaling stelt in de praktijk weinig voor. Zij geldt niet voor andere belastingen dan die van het Rijk en ook niet voor ‘andere heffingen van het Rijk’ dan belastingen. Het is onduidelijk of bijvoorbeeld milieuheffin- gen, retributies, premies volksverzekeringen, en dergelijke heffingen‘belastingen’ of ‘andere heffingen’ zijn. Het is eveneens onduidelijk waarom het de burger een zier zou moeten schelen of een hem opgelegde geldelijke last een‘belasting’ of een ‘andere heffing’ is. Waarom is bij andere heffingen delegatie ook van de essentialia wél toelaatbaar en bij belastingen niet?’.

13 W.J.M. Voermans en S.C. van Bijsterveld, Hoofdstuk 6 - Rechtspraak. In: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet, webeditie 2014 (www. Nederlandrechtsstaat.nl).

14 R.E.C.M Niessen, Inleiding Nederlands Belastingrecht, Fiscale Handboeken nr. 1, 2010/3.1. 15 Rapport van de Commissie ter bestudering van het begrip‘belastingen’, Geschriften van de

Vereniging voor Belastingwetenschap, nr. 184, 1990, p. 48 en 49.

16 Rapport van de Commissie ter bestudering van het begrip‘belastingen’, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, nr. 184, 1990, p. 34.

elementen in zich dragen.17Er moet sprake zijn van (de verplichting tot) het voldoen

van schulden. Dat is immers etymologisch de betekenis van‘betalen’.18

De eerste vormen van belastingheffing zoals wij die heden ten dage kennen, doen zich pas voor in de tijd waarin stammen de gronden gaan bebouwen.19Dan komt het

individuele belang op.20 De (eerste) landbouwrevolutie (neolithische revolutie)

vormt de overgang naar een samenleving van mensen die in nederzettingen wonen (sedentarisme) en aan landbouw en veeteelt doen.21 De eerste beginselen van

belastingheffingen zijn dan terug te leiden naar deze nederzettingen, te weten zo’n 6.000 jaar geleden in het vruchtbare Twee-stromengebied van de Eufraat en de Tigris (Sumerië, het zuiden van het latere Mesopotamië).22 Dan begint de

ontwikkeling van de belastingen, zoals wij die vandaag de dag kennen.

Met het ontstaan van de reguliere landbouw ontwikkelen zich grotere nederzet- tingen en uiteindelijk steden. Het is dan niet meer mogelijk dat een ieder zijn bijdrage levert aan de landbouw en/of jacht. Er komt een toenemende specialisatie van herders, landbouwers en pottenbakkers. Tijdens de ontwikkeling van een samenleving ontstaat de behoefte aan gemeenschappelijke taken voor bestuur en verdediging.23 De bestuurders en krijgslieden ontvangen in ruil daarvoor dagelijks

levensonderhoud. De dorpelingen werken vrijwillig samen en dragen hun deel af aan de‘overheid’. Niet dat het individuele belang daarmee verdwijnt, maar het gebeurt vanuit de (meerderheid)gedachte dat een grote mate van onderlinge samenwerking het eigen belang het meest dient.24In deze collectieve bijdrage ligt de oervorm van

de belastingen.25 Een collectiviteitsprincipe dat gepaard gaat met een eenzijdige

ingreep in de bestedingsvrijheid van burgers en later ook bedrijven.26

De staatkundige ontwikkeling naar een belastingsysteem

Historisch gezien loopt de staatkundige vorming parallel met het tot stand komen van een algemeen belastingsysteem. De historische ontwikkeling van beide heeft geleid tot het belastingstelsel dat wij nu nog in Nederland hebben.

17 Voor een uitgebreidere beschouwing over ander soortige heffingsgrondslagen, zie o.a. R.E.C.M. Niessen, Historische grondslagen voor belastingheffing in Europa, FED 2003/618.

18 N. van der Sijs (samensteller), Etymologiebank 2010, op http://etymologiebank.nl/, Geraadpleegd: 26 juli 2017.

19 K. Birket-Smith, De weg der beschaving, 1950, p. 156.

20 J. Kohler en L. Wenger, Allgemeine Rechtsgeschichte-Orientalisches Recht, Erste Hälfte: Orienta- lisches Recht und Recht der Griechen und Römer, p. 27-28.

21 V.G. Childe, Man Makes Himself, 1936, p. 74-117.

22 M. Vermeersch, Geschiedenis van de mens. Deel I, Jagers en verzamelaars. Boek 2, de maatschap- pij van jagers en verzamelaars, 2008.

23 H.G.K. Gebel The Neolithic of the Near East An essay on a‘Polycentric Process’ and other current research problems. In: A. Hausleiter, S. Kerner & B. Müller-Neuhof (Hrg.), Material Culture and Mental Spheres. Rezeption archäologischer Denkrichtungen in der Vorderasiatischen Altertums- kunde. Alter Orient und Altes Testament 293, 2002, p. 313-324.

24 R.E.C.M. Niessen, Over de legitimatie van belastingheffing. In: A.C. Rijkers (red.), Geppaartbundel: Beschouwingen over grondslagen, Opstellen aangeboden aan prof. mr. Ch. P.A. Geppaart, 1996, 9.152. 25 John Haywood, Atlas voor de wereldgeschiedenis, 1999, p. 20.

26 Zie art. 17 van de Universele verklaring van de rechten van de mens, art. 1 Eerste Protocol EVRM; art. 14 Gw en art. 5:1 Bw; zie over het legaliteitsbeginsel hiervoor, art. 89 Gw.

De eerste contouren vinden wij in het Oude Egypte (periode 3300-332 voor Christus). Met het onstaan van een wetgevende en uitvoerende macht, komt ook een zeker bewustzijn van de grenzen van gemeenschapstaken en– plichten en interne en externe machtsuitoefening.27De burgers dragen– meestal letterlijk en in natura –

hun belasting af aan de farao en diens centrale administratie met ambtenaren.28

De eerste beginselen van een democratisch (bestuurs)systeem vinden wij in het Oude Griekenland (de zogenaamde klassieke periode tussen circa 500-323 voor Christus). Er heerst een collectieve verantwoordelijkheid waarbij de koning als het ware de primus inter pares is.29En hoewel er weinig bekend is over het functioneren

van het belastingsysteem, concludeert Niessen dat het systeem een groot draagvlak kende: de belastingmoraal. Een moraal die hoger was dan elders werd aangetroffen.30 De solidariteitsgedachte is de grondslag voor de belastingheffing, wat zelfs in zekere mate– op basis van vrijwilligheid – onderscheid maakt naar draagkracht.31

Een soortgelijke staatsvorming, met uitzondering van de democratisering, treedt op in de gebieden van de Romeinse overheersing (750 voor Christus – 476 na Christus). In de tijd van keizer Augustus (27 voor Christus) ontstaat een systeem van heffing van belastingen naar draagkracht.32 Ook vindt in die tijd een geleidelijke

opbouw plaats van een centrale belastingadministratie, de unificatie van de belas- tingheffing naar vaste grondslagen en afschaffing van belastingprivilegiën.

In de tijd van de vroege middeleeuwen (derde en vierde eeuw na Christus) ‘verviel’ de Griekse en Romeinse overheersing en daarmee tevens het centrale bestuur. Dat is het begin van een aanvankelijk neergaande en vervolgens weer opgaande evolutie in de centrale belastingheffing.33

De steden verkrijgen met het wegvallen van‘overheersers’ soevereiniteit over onder andere het heffen (en innen) van belastingen. De heffing van directe belastingen zoals hoofd- en grondbelasting verdwijnt en de steden vallen terug op het heffen van allerlei tollen langs land- en waterwegen. Tussen de steden is weinig cohesie en zij worden met name beïnvloed door de afzonderlijke ridderschappen. De vorsten leven met name van hun eigen grondbezit. In geval van tekorten doen zij een beroep op de vrijgevigheid van ‘hun’ steden; de ‘mehr oder weniger freiwillige Deckung’.34 De

wederkerigheid van het betalen voor bescherming komt duidelijk naar voren.

27 K. Birket-Smith, De weg der beschaving, 1950, p. 239 -249.

28 H. Frankfurt, Vantoen.nu. Het ontstaan van de beschaving in het Nabije Oosten, 2008, p. 53-54. 29 M. Rostovtzeff, De oude wereld, 1964, p. 142.

30 R.E.C.M. Niessen, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, 2010, p. 4.

31 Het draagkrachtbeginsel vormt een prominent element van solidariteit, L.G.M. Stevens, Elemen- tair belastingrecht, 2015, p. 10 e.v. Het is een beginsel dat specifiek aan de belastingheffing ten grondslag moet liggen omwille van een rechtvaardige belastingheffing, J.L.M. Gribnau, Bijdragen aan een rechtvaardige belastingheffing, Reeks Jan Giele-lezing Amersfoort, Sdu Uitgevers Fiscale en Financiële Uitgevers, 2007, p. 47.

32 J.C. van Oven, Tributum. In: Tractatus tributarii: opstellen op belastinggebied aangeboden aan prof. dr. P.J.A. Adriani ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, Haarlem: Tjeenk Willink 1949, p. 29 e.v.

33 F.H.M. Grapperhaus, Belasting, Vrijheid en Eigendom. Hoe belasting leidde tot meer zeggenschap voor burgers en meer eenheid tussen staten 511-1787, 1989.

34 B. Laum, Entstehung der öffentlichen Finanzwirtshaft: Altertum und Frühmittelalter. In: Hand- buch der Finanzwissenschaft, W. Gerloff und F. Meisel (Hrsg), Handbuch I 185-208, p. 233.

De volgende overheersing, en dan door Spanje, brengt weer‘bestuurlijke eenheid’ tussen de steden en daarmee ook weer harmonisatie in de belastingheffing. De heffing van belastingen centraliseert zich.35 In die periode begint de geboorteklok te tikken

van het Nederlandse belastingsysteem. De aanzet tot centralisatie van de Nederlandse belastingheffing vindt plaats bij het tot standkomen van de Unie van Utrecht.

Op 23 januari 1579 tekent een aantal Nederlandse gewesten een overeenkomst voor het verdedigen van de Zeven Provinciën (die later gestalte krijgt in de‘Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden’, 1581-1795) tegen de Spaanse overheersing. Die overeenkomst regelt allerlei staatkundige zaken op het gebied van onder andere defensie en godsdienst. Zij komen ook een gezamenlijke belastingheffing overeen. De grondslag daarvoor is gelegen in het gedeelde belang: de verdediging van de kon- vooien te water gefinancierd door de heffing van de convooi- en licentiegelden (‘de middelen te water’). Voor het financieren van overige oorlogslasten zoals de onder- houdsuitgaven voor de troepen, vindt een jaarlijks omslag plaats aan de afzonderlijke provincies volgens een vaste verdeelsleutel: ‘eenpaerlick ende op eenen voet’.36

Kortom, het gelijkheidsbeginsel in zijn meest primitieve vorm.

Vanwege deze bepaling wordt de Unie van Utrecht weleens de geboorte van het Nederlands belastingstelsel genoemd.37 De Provinciën moeten zelf hun middelen

daarvoor verkrijgen met hun eigen financiële bronnen en zijn soeverein in het heffen van directe belastingen zoals grond- en haardstedenbelasting.38

De provinciën weigeren echter hun soevereiniteit voor de heffingsrechten uit handen te geven en blijven fiscaal concurreren met allerlei vormen van vrijstellin- gen. Vanwege het gebrek aan harmonisatie blijft de ontwikkeling naar een algemeen belastingstelsel voorlopig uit.39 Die vindt wel plaats wanneer de eenheidsstaat van

de Bataafse Republiek ontstaat. Dan zijn de eerste grondbeginselen te herkennen van het moderne Nederland ten aanzien van onder andere de staatkundige eenheid, de soevereiniteit voor het volk en de rechten voor de mens.40 De wetgeving perkt het overheidsoptreden in. Het beginsel van wederkerigheid doet haar intrede.41 De

35 De Universele Spaanse Monarchie (1492-1898), waarvan (delen van) Nederland (Republiek der Verenigde Nederlanden) deel uitmaakte tot 1648.

36 Art. V van de Unie van Utrecht,‘Ende omme te versien tot die costen, die men van noode hebben sal in gevalle als boeven tot defentie van de voorsz. Provinciën, es overcommen dat in alle die voorsz. geünieerde provinciën eenpaerlick ende op eenen voet tot gemeen defentie der selver proviciën opgestelt, geheven…sullen worden…seeckere imposten….’

37 J. van der Poel, De Unie van Utrecht, de geboorteklok van een Nederlandsch belastingstelsel. In: Tributen aan het recht. Bundel samengesteld ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Weekblad voor fiscaal recht, p. 31-48, 1971.

38 Daarnaast verkrijgen zijn hun inkomsten met allerlei accijnzen (op brandhout, zout, zeep en wijn), is er een vorm van omzetbelasting (bij het recht op de waag) en heffen zij successierechten. 39 T.J.E.M. Pfeil, Op gelijke voet. De geschiedenis van de Belastingdienst, 2009, p. 15.

40 Staatsregeling voor het Bataafse Volk (1 mei 1798). De democratische en unitarische Staats- regeling van 1798 is de eerste grondwet van Nederland.

41 Het wederkerigheidsprincipe vormt, ook nu nog, de basis van de rechtsstaat. G.A. den Hertogh,‘Waarom behoren rechtsbeginselen tot het recht?’ In: H. Gribnau (red.), Principieel belastingrecht, 2011, p. 76.

macht van de overheid beperkt zich (strikt) tot de reikwijdte van de wet (zie par. 3.4 over uitbreiding verantwoordelijkheid van de inspecteur).42

De komst van een algemeen belastingstelsel in Nederland

Met het tot stand komen van de Staatsregeling is de eenheid van de Nederlandse belastingheffing– wettelijk – een feit. Van een unificatie van de belastingheffing is echter pas sprake in de tijd van Napoleontische overheersing.43Het is met name de

eerste minister van Financiën Isaac Jan Alexander Gogel (1765-1821) die hier zijn stempel op drukt. Hij weet in 1805 een eenheid te verwezenlijken in het financieel beleid van de Republiek.44Die leidt tot een eerste stelsel van algemene belastingen in Nederland.45 De belastingheffing krijgt een eigen plaats in de Grondwet. Belas- tingen moeten worden vastgesteld bij wet in formele zin (‘legaliteitsbeginsel’).46Bij

het tot stand komen van de Grondwet wordt dit beginsel het scherpst gesteld door Van Hogendorp in zijn Schets van 1812 (art. 53, laatste zin):‘(...) en er wordt geene penning geheven buiten eene wet.’47

In die periode worden de dan gangbare vijf categorieën van belastingen naar nationaal niveau getild.48Dat vormt ook de periode waarin een centraal bestuur en

een centrale belastingdienst worden ingesteld.49Daarnaast begint het draagkracht-

principe een dominantere plaats te krijgen in het leveren van bijdragen aan de samenleving. Het heffen van belastingen moet geschieden naar vermogen. De sterkste schouders moeten ook de zwaarste lasten dragen. Zij kunnen die zwaardere last dragen en hebben bovendien het meeste profijt van de eigendomsbescherming

42 Commissie Uitdragen kernwaarden van de Rechtsstaat, Onverschilligheid is geen optie, de rechtsstaat maken we samen, 2008, p. 5.

43 Eerst binnen het Koninkrijk Holland, onder leiding van koning Lodewijk Napoleon, 1806-1810 en later na de inlijving bij Frankrijk 1810-1813.

44 Het eerste algemene belastingstelsel van Nederland, Staatsbesluit, 12 juli 1805, nr. 3. 45 Stelselwet van 12 juli 1821, Stb. 1821, 9.

46 Art. 117 Gw 1814: De Souvereine Vorst en de Staten-Generaal gezamenlijk zijn alleen en bij uitsluiting bevoegd tot het heffen en regelen van belastingen. De belastingen, bij het aannemen dezer grondwet bestaande, blijven op denzelfden voet, tot dat er anders over beschikt worde bij