• No results found

Wettelijk kader en procedure

5. Op grond van artikel 32, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) zendt de directeur DTe een ontwerp van een besluit tot wijziging van de TarievenCode, aan de gezamenlijke

netbeheerders, indien naar zijn oordeel wijziging van de TarievenCode noodzakelijk is. De

gezamenlijke netbeheerders kunnen op grond van artikel 34, derde lid van de E-wet hun zienswijze op een ontwerp van een besluit tot wijziging van de TarievenCode aan de directeur DTe kenbaar maken binnen twaalf weken na het tijdstip waarop het ontwerp van het besluit aan hen is verzonden. 6. De directeur DTe dient de tariefstructuren op grond van artikel 36, eerste lid van de E-wet vast te

a. het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening;

b. het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt;

c. het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers; en d. het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van netbeheerders.

7. Op grond van artikel 38 van de E-wet dient de directeur DTe de datum van inwerkingtreding van de vastgestelde tariefstructuren te bepalen. Artikel 38, tweede lid van de E-wet stelt dat van dit besluit mededeling wordt gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Volgens artikel 38, derde lid van de E-wet dient een exemplaar van de tariefstructuren door iedere netbeheerder voor een ieder ter inzage te worden gelegd in zijn vestigingen.

8. Op de voorbereiding van dit besluit heeft de directeur DTe op grond van artikel 3:14 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, zoals beschreven in afdeling 3.5 Awb, van toepassing verklaard. Daarbij wordt, conform artikel 3:26 Awb, opgemerkt dat de mogelijkheid tot het inbrengen van bedenkingen en tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van een besluit slechts openstaat voor partijen die aantoonbaar belanghebbend zijn.

9. (Op deze plek worden in het uiteindelijke besluit de zienswijzen, die zijn ingebracht in de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, behandeld).

Overwegingen

10. Toen Nederland het LUP-transporttarief invoerde, gebeurde dat in de veronderstelling dat

uiteindelijk alle EU-lidstaten een soortgelijk tarief zouden gaan toepassen. In het jaar 2000 werd het LUP-transporttarief ook op uit het buitenland geïmporteerde elektriciteit geheven. Dit is afgeschaft39

omdat in Europa de afspraak is gemaakt40 dat een producent enkel bij het invoeden, dus in het land van herkomst, dient te betalen. Zo wordt voorkomen dat een producent twee keer een transporttarief betaalt. Dit komt het level-playing field binnen Europa ten goede.

11. Het gestelde in randnummer 10, aangaande het bevorderen van het Europese level-playing field door het niet heffen van het LUP-transporttarief op geïmporteerde elektriciteit, gaat enkel op indien in elk land in Europa (bij invoeden) een producententarief wordt geheven. Echter, op het vasteland van

39 Bij besluit met kenmerk: 00-068 van 16 november 2000

40

Deze afspraak (vastgelegd o.a. in het verslag van de vergadering van 28 juni 2000, toegezonden bij brief van de Europese Commissie d.d. 14 juli 2000) is gemaakt in het zogenaamde Florence-overleg dat plaatsvindt op initiatief en onder voorzitterschap van de Europese Commissie. Aan dat overleg nemen deel: de DTe en de aan DTe verwante organisaties van andere EU-landen alsmede vertegenwoordigers van de lidstaten, van de ETSO (de European Transmission System Operators Organisation), de nationale landelijke netbeheerders, vertegenwoordigers van de elektriciteitsproducenten, de handelaren in elektriciteit en de verbruikers. Het betreffende verslag is te vinden op http:/ / www.dte.nl

Europa (waaronder België, Frankrijk en Duitsland, waar Nederland de meeste elektriciteitshandel mee drijft), is geen sprake van een substantieel tarief voor producenten die invoeden op het EHS- of HS-netwerk. Enkel Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk kennen een dergelijk producententarief, dat verschilt per regio. Belangrijkste reden is dat in deze gebieden elektriciteitsproductie veelal plaatsvindt in het noorden terwijl het verbruik zich concentreert in het zuiden. Hierdoor zien deze landen zich genoodzaakt locatieprikkels in de tariefstructuur in te bouwen. Op het vasteland van Europa bestaat deze noodzaak niet. Derhalve wordt er, behalve in Nederland, geen

producententarief geheven. Nederlandse producenten worden momenteel dus benadeeld ten opzichte van buitenlandse producenten. Tevens is er geen tendens waar te nemen in de richting van het heffen van substantiële producententarieven op het vaste land van Europa. In de

CEER-werkgroep, die het rapport “ Tariff Harmonisation and Long Term Locational Signals” (d.d. 15 juli 2003)41

heeft geschreven, is naar voren gekomen dat harmonisatie van het producententarief op nul het meest waarschijnlijk is. Voor het creëren van een Europees level-playing field is het derhalve wenselijk dat Nederland het LUP-transporttarief op nul vaststelt.

12. Via een brief aan de Minister van Economische Zaken (met kenmerk: 101142/ 35) d.d. 30 september 2003 heeft ook EnergieNed (Federatie van Energiebedrijven in Nederland) er bij de Minister van Economische Zaken op aangedrongen het LUP-transporttarief af te schaffen. Dit tarief leidt, naar hun mening, namelijk tot een concurrentienadeel voor Nederlandse producenten ten opzichte van buitenlandse producenten. Dit effect wordt versterkt doordat op het Florence-forum (CEER) van 8 en 9 juli 2003 besloten is om per 1 januari 2004 de door de European Association of Electricity

Transmission System Operators (ETSO) gehanteerde exportfee van EUR 0,50 per MWh te laten vervallen42. Hierdoor wordt import van elektriciteit vanuit Duitsland naar Nederland goedkoper. Daarnaast wordt een verdere convergentie van Europese elektriciteitsprijzen verwacht, waardoor het effect van het LUP-transporttarief zwaarder kan gaan wegen. De directeur DTe onderschrijft deze redenering, mede als gevolg van de uitkomsten van verschillende overleggen (o.a. in het Florence-forum) over de harmonisatie van de internationale transporttarieven voor elektriciteit. De brief van EnergieNed is gepubliceerd op de Internetpagina van DTe (zie: http:/ / www.dte.nl).

13. Uitgaande van bovenstaande realiteit stelt de directeur DTe voor om het LUP op nul vast te stellen en daarmee de concurrentiepositie van Nederlandse producenten te verbeteren. Dit na afweging van het belang om kosten toe te rekenen op basis van het kostenveroorzakersprincipe enerzijds en het streven naar een gezonde Europese elektriciteitsmarkt met eerlijke concurrentieverhoudingen anderzijds.

14. Met het op nul stellen van het LUP-transporttarief wordt tegemoetgekomen aan de bepaling in artikel 36, eerste lid, onderdeel c van de E-wet waarin wordt gesteld dat de directeur DTe de tariefstructuren en voorwaarden vaststelt met inachtneming van het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt. Er wordt gekozen voor op-nul-stelling, en niet voor afschaffing, omdat het LUP-transporttarief een basis in de E-wet heeft (artikel 29) en de kans bestaat dat voor afschaffing een wetswijziging noodzakelijk zou zijn. Bovendien kan

41 Dit rapport is te vinden op http:/ / www.dte.nl

42

het in de toekomst misschien wenselijk zijn om opnieuw een LUP-transporttarief te introduceren, bijvoorbeeld omdat een dergelijk tarief in Europees verband meer betekenis krijgt.

15. Het lijkt praktisch lastig om het LUP-transporttarief halverwege het jaar op nul te stellen. Hierdoor worden partijen namelijk belast met het indienen van twee tariefvoorstellen in één jaar en

bijbehorende nacalculaties. Momenteel wordt door DTe bekeken hoe de afschaffing het beste verwerkt kan worden in de tarieven vanaf 1 juli 2004.

Besluit

16. Het voorgaande overwegende, stelt de directeur DTe op grond van artikel 36, eerste lid van de E-wet de volgende wijziging van de TarievenCode vast:

17. Artikel 3.4.1 komt te luiden:

Voor de bepaling van het transportafhankelijke tarief vindt een toerekening van de in 3.2.2, onder a, genoemde kosten plaats tussen producenten enerzijds, verbruikers anderzijds, aldus dat:

a. aan producenten die zijn aangesloten op een net op EHS-niveau of op een net op HS-niveau 0 procent van de som van de transportafhankelijke kosten met betrekking tot die netvlakken wordt toegerekend;

b. aan verbruikers 100 procent van de som van de transportafhankelijke kosten van alle netvlakken wordt toegerekend, een en ander volgens het cascadebeginsel, bedoeld in 3.6.1 en volgende.