• No results found

3 Welke aspecten spelen een rol bij biologische grenswaarden indien we deze willen gebruiken in het arbodomein?

3.2 Wetenschappelijke arbeidstoxicologische aspecten

Het doel van biomonitoring is om de geïntegreerde blootstelling aan een stof te bepalen en daarmee de gezondheidsrisico(’s) ten gevolge van die blootstelling te beoordelen (Boogaard et al., 2009). Met geïntegreerde blootstelling wordt bedoeld zowel de opname via de luchtwegen, de mond en de huid, als blootstelling aan alle bronnen van de betreffende stof waaraan de persoon is blootgesteld (ook buiten het werk). Daarbij wordt ook rekening gehouden met individuele gevoeligheid en met de werkbelasting van de werknemer. Met werkbelasting wordt hier bedoeld de hoeveelheid energie die de werkzaamheden eisen, wat zich vertaalt in het ademminuutvolume van de werknemer en daarmee de dosis van een stof die wordt ingeademd. Ook blootstelling ten gevolge van een meer of minder dan achturige werkdag wordt meegenomen. Daarmee heeft biomonitoring een belangrijk gezondheidskundig voordeel ten opzichte van omgevingsmonitoring omdat bij omgevingsmonitoring alleen de luchtconcentratie tijdens het werk wordt gemeten. Bij biomonitoring wordt gebruik gemaakt van een biomarker. De biomarker kan de stof zelf zijn (moederstof), maar ook een

stofwisselingsproduct (bijvoorbeeld het meten van 1-hydroxypyreen voor inzicht in de blootstelling aan pyreen. Pyreen wordt daarbij gebruikt als indicator voor het complexe mengsel van polycyclische koolwaterstoffen). Omdat bij biomonitoring een stof of zijn metaboliet in het lichaam wordt aangetroffen betekent dit dat de werknemer daadwerkelijk blootgesteld is geweest. Het is echter afhankelijk van de hoogte, de duur en de

frequentie van blootstelling of deze blootstelling leidt tot

gezondheidseffecten en/of ziekte. De gemeten concentratie van de biomarker wordt vergeleken met zijn biologische grenswaarde. Omdat bij biomonitoring de concentratie van een biomarker in lichaamsvloeistoffen wordt gemeten, is de ervaring dat bij een overschrijding van de

gezondheidsrisico van groot belang is. Er zijn verschillende soorten biologische grenswaarden waarop later in dit stuk wordt ingegaan. Ook in het kader van REACH worden biomonitoringsdata aangeboden door registranten, en incidenteel wordt ook door het Risk Assessment Comittee (RAC) van ECHA naar biomonitoringsdata gevraagd ter evaluatie van de blootstelling in het kader van een risicobeoordeling (Bowmer, 2017). Biomonitoring geeft inzicht in de totale blootstelling (luchtwegen, mond, huid, alle bronnen) van een individu aan een bepaalde stof of zijn stofwisselingsproduct (metaboliet). Dit is essentieel anders dan bij omgevingsmonitoring, waarbij alleen de blootstelling via de luchtwegen kwantitatief wordt beoordeeld.

In het kader van omgevingsmonitoring worden werknemers verdeeld in gelijk blootgestelde groepen, waarna bij een steekproef van werknemers een PAS5-meting wordt uitgevoerd. Als een werknemer wordt uitgekozen

voor deelname is hij/zij verplicht hiertoe op basis van de artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat betekent dat resultaten worden verkregen van elke groep blootgestelde werknemers met vergelijkbare blootstelling. In het kader van een biomonitoringsonderzoek wordt iedere blootgestelde werknemer die op basis van de RI&E hiervoor in aanmerking komt, in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan het onderzoek, echter hij/zij is dit niet verplicht. Indien hiervan een groepsrapportage wordt gemaakt, kan het zo zijn dat niet alle gelijk blootgestelde groepen zijn vertegenwoordigd in het onderzoek, omdat werknemers niet hebben deelgenomen aan het onderzoek, of dat de groepen niet groot genoeg waren om te voorkomen dat de resultaten tot een individu herleidbaar zijn.

Dit betekent dat zowel bij omgevingsmonitoring als bij biomonitoring meestal niet alle werknemers worden bemonsterd. Vanwege de verplichte deelname aan omgevingsmonitoring worden wel

blootstellingsgegevens verkregen per blootstellingsgroep. In principe kan bij een biomonitoringsonderzoek de hele onderzoekspopulatie deelnemen aan het onderzoek, maar zij zijn dit niet verplicht, waardoor bepaalde blootstellingsgroepen ondervertegenwoordigd kunnen zijn om een conclusie op groepsniveau te kunnen trekken.

Omdat omgevingsmonitoring plaatsvindt op een (gedeelte van een) werkdag bij een aantal werknemers binnen een gelijke

blootstellingsgroep is dit type monitoring afhankelijk van tijdstip en plaats van monstername. Biomonitoring is een geïntegreerde

blootstellingsweergave. De concentratie in een lichaamsvloeistof (bloed of urine) is namelijk afhankelijk van de opname, de verdeling, het metabolisme en de uitscheiding van de stof/metaboliet, en is daarmee minder afhankelijk van kortdurende variaties in de externe blootstelling dan bij omgevingsmonitoring. Ook voor biomonitoring geldt echter dat het tijdstip/de tijdstippen waarop de monsters moeten worden genomen afhankelijk is van de te meten stof en zijn halfwaardetijd (zie ook de paragraaf over toxicokinetiek). Echter, biomonitoring is minder

afhankelijk van het tijdstip en plaats van monstername, vergeleken bij omgevingsmonitoring.

5 PAS: Personal Air Sampling. Met behulp van deze methode wordt de concentratie van een stof in de

Omdat biomonitoring de totale blootstelling aan een stof of zijn

metaboliet weergeeft, geeft het geen informatie over de locatie van de bron of over de wijze van opname (luchtwegen, huid of mond). Als op basis van biomonitoring blijkt dat maatregelen ter reductie van de blootstelling moeten worden genomen, is een goede analyse van de werkzaamheden, de werkplekken of thuisblootstelling (bijvoorbeeld hobby’s) nodig. Als blootstelling via de lucht de belangrijkste

blootstellingsroute is kan door middel van omgevingsmonitoring en een goede analyse van de werkzaamheden inzicht worden verkregen in de belangrijkste blootstellingsbronnen, waarna kan worden bepaald welke maatregelen het meest effectief zijn. Met behulp van biomonitoring is het moeilijker om een blootstellingsbron te lokaliseren dan met

omgevingsmonitoring, als uit de meetresultaten blijkt dat maatregelen ter beperking van de blootstelling noodzakelijk zijn.

Met biomonitoring wordt de daadwerkelijke opname van een stof bepaald. Dit betekent de inwendige blootstelling bij gebruikmaking van alle maatregelen, inclusief persoonlijke beschermingsmiddelen als adembescherming en chemisch bestendige handschoenen. Bij omgevingsmonitoring wordt in de praktijk meestal buiten de

adembescherming gemeten, waarna de blootstelling wordt bepaald door toepassing van een reductiefactor die aan het betreffende

adembeschermingsmiddel is toebedeeld.

Omdat biomonitoring de inwendige blootstelling aan een stof meet, nadat alle maatregelen ter preventie van de blootstelling zijn genomen, wordt deze methode vaak gebruikt om de effectiviteit van genomen maatregelen (technisch of beleid) te evalueren.

In Nederland zijn voor een aantal stoffen biologische grenswaarden afgeleid door de Gezondheidsraad. Daarnaast worden biologische grenswaarden afgeleid door een aantal commissies en een aantal EU- lidstaten (zie paragraaf 3.7). In de literatuur zijn overzichten gegeven van beschikbare methodes, actieniveaus en grenswaarden die door onderzoeksinstellingen in andere landen zijn afgeleid. Mooie overzichten zijn gegeven in de boeken van Lauwerys en Hoet (2001) en het

hoofdstuk geschreven door Boogaard in het boek General and Applied Toxicology (Boogaard, 2009). Het is moeilijk een overzicht te geven van het aantal beschikbare methodieken omdat de methodieken vaak

toepasbaar zijn op groepen verbindingen; bijvoorbeeld de polycyclische aromatische koolwaterstoffen, of kobalt en zijn anorganische

verbindingen. Om toch een indruk te geven van het aantal stof(groepen) met beschikbare methodieken en biologische grenswaarden kan

bijvoorbeeld het overzicht in Boogaard worden gehanteerd. Het betreft 110 stof(groepen). Hieruit kan worden afgeleid dat voor een aantal belangrijke stoffen zowel een biomonitoringsmethodiek als een biologische grenswaarde beschikbaar is.