• No results found

Wetenschappelijke aanpak

In document Voor mijn ouders: (pagina 29-34)

1.7 Probleemstelling .1 Het type probleem

1.7.2 Wetenschappelijke aanpak

Er bestaan vele opvattingen over wat wetenschappelijk onderzoek inhoudt, c.q. over wat nodig is om tot wetenschappelijke resultaten te komen. Dit is ten eerste het gevolg van het feit dat onderzoek meestal in een praktijksituatie totstandkomt. Daardoor zijn meestal slechts a posteriori interpretaties van eventueel succes mogelijk. Ze missen de voor toekomstig onderzoek benodig-de normatieve kracht. Dit betekent dat vele probleemformuleringen en inter-pretaties naast elkaar kunnen functioneren, met voor verschillende gebruikers een verschillende faciliterende waarde. Ten tweede zijn in de loop van de tijd aanzienlijke wetenschappelijke successen behaald. Hierdoor bestaat de ten-dens allerlei activiteiten onder wetenschappelijk onderzoek te scharen, zelfs als ze daar maar in beperkte mate op lijken. Te denken valt aan marktonder-zoek en aan sommige vormen van opdrachtondermarktonder-zoek, waarbij de geldigheid van de resultaten buiten de directe toepassing van minder belang wordt ge-acht. Bij de desbetreffende activiteiten gaat het vooral om gegevensverzame-ling, dus veeleer om zoeken dan om onderzoeken. Ook dit leidt tot moeilijkhe-den bij de afbakening van wetenschappelijk onderzoek.

Om toch enig houvast te hebben bij het ontwerp van mijn onderzoek heb ik mij vooral georiënteerd op wat ik de klassieke benadering wil noemen. Bij het ontwerp heb ik vervolgens getracht deze benadering zo veel mogelijk ‘op te

rekken’ om haar geschikt te maken voor de aanpak van mijn probleem. Ik spreek van ‘oprekken’ omdat ik tegelijkertijd gepoogd heb zo dicht mogelijk bij deze benadering te blijven. Ze functioneert dus als een conceptueel ideaal, een norm voor kwaliteit11. Typerend voor de klassieke benadering is dat het gaat om het totstandbrengen van hoogwaardige waarnemingen. In deze om-schrijving wordt meestal benadrukt dat het gaat om waarnemingen en om (het verhogen van) de kwaliteit daarvan. Onder waarnemingen worden rapportages van ervaringen verstaan - dus van wat mensen zeggen dat ze zien of horen, maar ook van wat ze menen of denken. Met kwaliteit wordt bedoeld dat (hoogwaardige) waarnemingen toegankelijk zijn voor elke vorm van gebruik door elke denkbare gebruiker en dus niet door gebruik kunnen worden gewij-zigd. Een andere formulering van dit laatste is dat ze niet een bepaald gebruik dienen (en in deze zin dus gebruikers- of waardevrij zijn). Men kan ook zeggen dat beoogd wordt dat herhaald gebruik gratis is, in de zin dat bij nieuw gebruik geen of heel weinig nieuw onderzoek nodig is.

Bij de constructie van hoogwaardige waarnemingen bestaat het uitgangsmate-riaal per definitie uit wat niet (noodzakelijkerwijs) hoogwaardig is12. Om van hieruit tot hoogwaardige waarnemingen te komen is het nodig te weten hoe ze bij elkaar horen, welke klasse ze vormen. Pas dan kunnen ze worden gecom-bineerd. Gaat het om herhaalde waarnemingen aan eenzelfde ding dan is een hoogwaardige waarneming bijvoorbeeld het resultaat van rekenkundige mid-deling (als de rapportages door getallen kunnen worden voorgesteld). Gaat het om waarnemingen aan wat de deelnemers van een collectief doen, dan is, zoals ik in hoofdstuk 2 nog zal uitwerken, een hoogwaardige waarneming bijvoorbeeld het resultaat van een convergentie binnen het collectief - zodat er sprake is van een zichzelf handhavend collectief.

Het centrale probleem in de klassieke benadering bestaat derhalve uit het herkennen van de klasse van te combineren waarnemingen. Gewoonlijk wordt deze klasse het wetenschappelijk object genoemd. Ook spreekt men wel van het generalisatiedomein van hoogwaardige waarnemingen: de klasse dient om te herkennen hoe waarnemingen te combineren zijn en om te herkennen of de resulterende hoogwaardige waarnemingen nog tot dezelfde klasse behoren (De Zeeuw 1998).

Bij het ondernomen onderzoek was het probleem dat eigenlijk al van tevoren vaststond dat geen klasse gevonden kan worden die aan het criterium van klassiek wetenschappelijk onderzoek voldoet. Voor zover men toch tot aanwij-zing daarvan besluit, geldt immers dat de afgrenaanwij-zing steeds afhankelijk blijkt van het doel van de aanwijzing. Dit is bijvoorbeeld het geval bij zoiets als een

maar dit lijkt niet waarschijnlijk, gegeven het feit dat gezinnen nu eenmaal cultureel gedefinieerd worden (anders dan bijvoorbeeld chemische stoffen). Dit betekent dat gekozen moet worden wie eventueel bepaalt hoe een gezin te herkennen is - bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor de Statistiek of individue-le onderzoekers in opdracht van een subsidiegever. Dit ondergraaft eigen-schappen zoals ‘niet beïnvloed door gebruik’, en ‘bij nieuw gebruik geen ver-der onver-derzoek nodig’ (dat zal immers meestal een anver-der doel hebben).

Het bleek mogelijk het genoemde herkenningsprobleem bij de door mij gefor-muleerde problematiek op te lossen. In hoofdstuk 2 beargumenteer ik hoe en waarom ik op de gekozen manier te werk ben gegaan. Kort gezegd komt deze erop neer dat men nagaat hoe een klasse zichzelf kan afgrenzen en herken-baar maken, zodanig dat het mogelijk wordt via die klasse hoogwaardige waarnemingen te construeren. Dit impliceert derhalve een benadering of ap-proximatie van de klassieke methodiek: het idee van een herkenbare klasse wordt gewijzigd, terwijl de bedoeling van een dergelijke klasse dezelfde blijft (namelijk te functioneren als wetenschappelijk object). Dit impliceert een ‘op-rekking’ en daardoor tevens een aanvullend criterium: de leden van de klasse moeten niet willen weglopen en zich buiten de klasse begeven. Operationeel betekent dit vermoedelijk dat de leden de klasse met minimale inspanning moeten kunnen handhaven.

In termen van mijn eerdere stelling betekent het bovenstaande, dat ik wil na-gaan hoe bijvoorbeeld combinerende ouders zich kunnen afgrenzen van ex-terne invloeden, zodanig dat ze ten opzichte van die invloeden als weten-schappelijk object functioneren. Komt een dergelijke afgrenzing tot stand, dan betekent dit dat ouders resistenter worden ten opzichte van externe invloeden, zich kunnen handhaven ongeacht bestaande maar ongewenste attractoren. In latere delen van deze studie spreek ik van het ontstaan van een sterke actor.

Gezinnen die als sterke actor optreden, zullen krachtige onderhandelingspart-ners zijn in de wisselwerking met bijvoorbeeld werkgevers en tot duidelijke en gewenste afspraken kunnen komen.

Bovenstaande wat complexe formulering is nodig omdat het mij niet erom gaat

‘van boven af’ te kunnen decreteren hoe de taakverdeling binnen een gezin eruit dient te zien. Het gaat niet aan te stellen dat een vaste norm moet wor-den gerealiseerd, bijvoorbeeld in elk gezin een fifty/fifty verdeling. Wat nodig is, is te weten hoe individuen een vrije keuze13 kunnen maken en afwijkingen bij de realisatie kunnen compenseren. Dit kan weliswaar in een aantal gevallen leiden tot een fifty/fiftyverdeling, maar kan ook heel andere verdelingen tot resultaat hebben. In dit laatste geval is de verdeling bijvoorbeeld het gevolg van compensatie van een niet fifty/fiftyverdeling bij àndere taken van het gezin.

1.7.3 Probleemstelling

Op basis van bovenstaande overwegingen kom ik tot de volgende formulering van mijn onderzoeksprobleem, in de vorm van drie deelvragen:

a. Is er sprake van een persoonlijke behoefte van ouders aan een andere dan de klassieke taakverdeling en zo ja, hoe ziet die eruit? Kan worden aangegeven hoe zij mogelijke obstakels bij de realisatie van hun voorkeur overwinnen?

b. Hoe kan worden gezorgd dat die ouders die een andere voorkeur willen realiseren, zo goed mogelijk worden ondersteund, zowel op het niveau van het gezin als op het niveau van de sociale infrastructuur, sociale part-ners en de overheid?

c. Welke onderzoeksmethodiek kan effectief bijdragen aan de productie van de onder b. genoemde ondersteuning ?

Ter beantwoording van deze vragen ben ik in grote lijnen als volgt te werk gegaan. Ik ben bottom-up begonnen door na te gaan hoe mannen en vrou-wen14 zorg en arbeid combineren en dit handelen afschermen tegen onge-wenste externe invloeden. Dit hield in dat ik onderzocht welke inperkingen extern aan dit handelen worden opgelegd en hoe deze inperkingen veranderd kunnen worden – hetzij via acties op het interne niveau (dus door de betrok-ken ouders zelf, bijvoorbeeld via ‘onverwacht’ en ‘tegendraads’ handelen), hetzij op het externe niveau zelf in de vorm van ondersteuning. In de door mij gebruikte terminologie heb ik deze individuen actorschap toegeschreven. Deze procedure herhaalde ik voor actoren op de genoemde externe niveaus. Ook deze actoren ondervinden externe inperkingen die door henzelf of door acto-ren die ten opzichte van hen extern zijn, kunnen worden veranderd. Ten aan-zien van alle actoren stond ik stil bij inperkingen op het culturele niveau. Door de wisselwerking tussen deze maatschappelijke ‘lagen’ te onderzoeken kun-nen resultaten worden verkregen waarvan aannemelijk is dat de invloed van mogelijke gebruikers voldoende is ‘meegenomen’ om verdere invloed te be-perken. Zo kan worden gezorgd dat er sprake is van een zichzelf handhavend collectief c.q. dat de resultaten van het onderzoek stabiel zijn onder gebruik (zie 1.7.2).

1.8 Opbouw

Rest de vermelding van de opbouw van dit proefschrift.

In hoofdstuk 2 doe ik verslag van de analyse ter ondersteuning van (mijn zoek-tocht naar) een geschikt onderzoeksdesign.

In hoofdstuk 3 komt het handelen van combinerende ouders aan de orde.

In hoofdstuk 4 staat het handelen van actoren in het sociaalinstitutionele mid-denveld centraal.

Hoofdstuk 5 laat het handelen van sociale partners zien.

Hoofdstuk 6 geeft aan welke activiteiten in enkele relevante beleidsnota’s van de overheid worden aangeduid.

In hoofdstuk 7 reflecteer ik op de waarde en kwaliteit van dit onderzoek. Dat impliceert onder meer een afweging en analyse van de antwoorden en van de vragen die in de loop van het onderzoek naar voren kwamen. Ik geef aan waar (op welk niveau) men, gegeven de afscherming van deelorganisaties ten op-zichte van elkaar, met een redelijke kans op een gewenst resultaat kan inter-veniëren.

In document Voor mijn ouders: (pagina 29-34)