• No results found

4. Platformarbeid in de toekomst

4.2 De houdbaarheid van artikel 7:610 BW

4.2.3 Wetboek van werk

In juni 2019 heeft een gezamenlijke expertgroep van de VAAN en VvA106 een concept design uitgebracht van een nieuw Wetboek van Werk 2025. Meer werkers gaan onder de

bescherming van het arbeidsrecht en het sociale vangnet vallen, maar ook aan het vangnet bijdragen. De fiscale voordelen van zelfstandigen, zoals de zelfstandigenaftrek en MKB- vrijstelling zullen verdwijnen. Centraal in het concept staat de solidariteit tussen de verschillende groepen werkers.107

Aanleiding voor het nieuwe wetboek is de snel veranderende organisatie van werk door globalisering, nieuwe technologieën, demografische verschuivingen en verduurzaming van productieprocessen.108Een van de gevolgen in Nederland is dat er een steeds grotere flexibele arbeidsschil ontstaat. Mensen in de flexibele schil zullen in toenemende onder de

armoedegrens leven omdat zij van meer dan een inkomensbron afhankelijk zullen worden. Om recht te doen aan deze veranderende arbeidsmarkt moet er volgens de expertgroep een nieuw Wetboek van Werk komen. Dit wetboek neemt niet langer de contractsvorm van het werk als uitgangspunt, maar het doel van de beschermingsregeling. De werker krijgt

arbeidsrechtelijke bescherming, zoals loonbescherming en ontslagbescherming. Ook heeft de 105

Van Slooten, Ondernemingsrecht 2019/132, p. 733-734. 106

Vereniging Arbeids Advocaten Nederland, Vereniging voor Arbeidsrecht. 107

Houweling (red) e.a., 2019, p. 14-15. 108

OECD.org 2019. (online publiek)

werker recht op een bepaalde sociale zekerheidsbescherming, zoals werkloosheid- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Het voordeel van dit wetboek is dat begrippen als ‘gezag”, “loon” en ‘persoonlijke arbeid” niet langer relevant zijn. Dat betekent dat er vooraf veel meer duidelijkheid komt met betrekking tot de kwalificatie van de arbeidsrelatie omdat veel meer werkers onder de

regeling gaan vallen. Veel (schijn)zelfstandigen met een afhankelijke positie ten opzichte van hun werkverschaffer gaan nu automatisch onder het werkersbegrip vallen. In de huidige situatie moeten zij in rechte hun werknemerschap bewijzen; een zeer lastige opgave omdat de uitkomst lang niet altijd vaststaat en er niet snel een procedure tegen de opdrachtgever begonnen wordt.

4.3 Deelconclusie

Er moet iets moet gebeuren aan het arbeidsrecht om een groeiende groep werkers de

noodzakelijke bescherming te bieden. Nu nog is de platformeconomie relatief klein, maar de verwachting is dat het aantal platformwerkers, en dus het aantal zelfstandigen, sterk zal stijgen.109Sommigen zoeken het in de regulering van platformwerk, zoals te zien is in het plan van het tweede Kamerlid van Dijk. Anderen, zoals Mousselli, stellen dat de beschermende werking van het arbeidsrecht zijn langste tijd gehad heeft en dat de persoonlijke- en

talentontwikkeling van platformwerkers voorop moet staan. Maar zonder de bescherming van het arbeidsrecht zal vermoedelijk een race-to-the bottom op lonen en andere

arbeidsvoorwaarden ontstaan.

Een tussencategorie zoals in Engeland is ook geen echte oplossing. Door de extra groep wordt het kwalificatievraagstuk nog ingewikkelder en is de rechtszekerheid nog steeds gering. Ook de Europese richtlijn betreffende platformwerk gaat het kwalificatievraagstuk niet oplossen; de zeggenschap ten aanzien van lonen en andere primaire arbeidsvoorwaarden blijft bij de lidstaten. De nieuwe ZZP-wet van minister Koolmees is een stap in de goede richting, maar er blijft het probleem van de toetsing achteraf van de lage- en middengroep. Het Wetboek van Werk 2025 betekent een breuk met het huidige arbeidsrecht. Het wetboek neemt niet het type arbeidscontract als uitgangspunt, maar de bedoeling van de

109

Blom, ING.nl 2018.

beschermingsregeling. Dit doet mijns inziens recht aan de flexibeler wordende arbeidsmarkt, waar steeds meer mensen buiten een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Op deze manier wordt de maatschappij beschermd tegen een ongewenste inkomensval van

“zelfstandigen”omdat er ook voor hen een vangnet is.

5. Conclusie

5.1 Conclusie

De vraag aan het begin van dit onderzoek was of de zelfstandige platformwerkers van Uber en Deliveroo “echte” zelfstandigen, schijnzelfstandigen of werknemers zijn volgens het huidige arbeidsrecht en of artikel 7:610 BW nog voldoet om platformwerk te kunnen kwalificeren en of vanuit de kwalificatie van de Uber en Deliverooverhoudingen een algemene regel ten aanzien van de kwalificatie te geven is?

In het arrest Groen-Schoevers heeft de Hoge Raad de holistische benadering van artikel 7:610 BW geïntroduceerd. Voorop staat de partijbedoeling, zoals vormgegeven in de overeenkomst. Is er sprake van een zwakke maatschappelijke positie van de werkende, dan is ook de

feitelijke uitvoering van belang.110 Bij de holistische toetsing van de arbeidsrelatie is niet een enkel kenmerk beslissend, maar worden alle kenmerken in onderlinge samenhang

beoordeeld. Het is wel zaak dat ten aanzien van het begrip “maatschappelijke positie”een eenduidige omschrijving gegeven gaat worden.111

De meeste problemen bij de kwalificatie van de arbeidsrelatie doen zich voor bij het gezagselement. Problematisch is dat ook de overeenkomst van opdracht een

110

Boot 2005, p. 66. 111

Said, TAP 2019/152, p. 10.

instructiebevoegdheid heeft. Kremer bijvoorbeeld pleit ervoor om het gezagscriterium te vervangen door het afhankelijkheidscriterium.

In Deliveroo II wordt (terecht) veel meer de doorslag gegeven aan de feitelijke uitvoering als in Deliveroo I. De niet-onderhandelbaarheid van de tarieven, de geringe

vervangingsmogelijkheden en de invloed van Deliveroo middels het algoritme betekenen dat er een arbeidsovereenkomst is tussen de rider en Deliveroo. De omstandigheden ten opzichte van de arbeidsovereenkomst vóór januari 2018 waren niet zodanig gewijzigd dat er sprake was van een opdrachtovereenkomst. Het lijkt er verdacht veel op dat Deliveroo zijn verdienmodel in gevaar zag komen en daarom op een opdrachtovereenkomst aanstuurde. In Nederland is nog geen rechtszaak gevoerd over de kwalificatie van de arbeidsrelatie van Uber en zijn chauffeurs. In Engeland is beslist dat de Uberchauffeur een zogenaamde “worker” is, een tussencategorie tussen opdrachtnemer en werknemer. Deze worker heeft bepaalde rechten, zoals het minimumloon en vakantiegeld. De rechter gaat uit van de feitelijke uitvoering in combinatie met een holistische toetsing van alle relevante contra- en indicatoren. Onder andere de geringe vervangingsmogelijkheden, de door Uber vastgestelde ritprijs en de rating laten de Engelse rechter concluderen dat van echte zelfstandigen geen sprake is omdat de workers te veel afhankelijk zijn van Uber.

Ook in Nederland moet uit de arbeidsrelatie van Uber een arbeidsovereenkomst afgeleid worden. Door de zwakke maatschappelijke positie, de ruime instructies ten aanzien van de rijwijze en de route, geringe vervangingsmogelijkheden, de invloed van het ratingsysteem en de geringe ondernemingsrisico’s geeft de feitelijke uitvoering van de overeenkomst de doorslag boven de partijbedoeling.

Deze werkers bij Uber en Deliveroo kwalificeren ook als schijnzelfstandige. De benaming wordt door de Belastingdienst gebruikt voor werkers die op papier zelfstandig zijn, maar gelet op de feitelijke uitvoering in wezen een werknemer zijn. Voor de Belastingdienst is een schijnzelfstandige een werknemer die onder het stelsel van loonbelasting valt. Een ‘echte’ zelfstandige valt onder ‘winst uit onderneming’.112

112

Vandegintse, Dirkzwager.nl 2017.

Aangezien de platforms sterk verschillen qua overeenkomst en feitelijke uitvoering, is het lastig een algemene regel te geven voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie bij platforms en blijft de rechtsonzekerheid bestaan. Mede door de holistische toetsing kan bij een volgende rechtszaak van zelfstandige platformwerkers tegen het platform de arbeidsrelatie wel weer bestempeld worden als een opdrachtovereenkomst.113

Er zijn verschillende oplossingen mogelijk, zoals de Engelse “worker”, het initiatief van van Dijk en de ZZP-wet van Koolmees. Bij deze oplossingen blijft het probleem van de toetsing achteraf en de daarmee samenhangende grote rechtsonzekerheid bestaan. De oplossing zou gevonden kunnen worden in het herschrijven van artikel 7:610 BW met vooral een meer uitgebreide omschrijving van het element in dienst van. Ik laat in het midden of er gezien de huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, waarbij werknemers steeds zelfstandiger en onafhankelijker worden, nog uitgegaan moet worden van het klassieke gezagsbegrip of dat er meer gekeken moet worden naar de mate van (economische) afhankelijkheid of

ondernemerschap.

Het Wetboek van Werk 2025 maakt geen onderscheid meer naar de soort werkovereenkomst, maar naar het doel van de beschermingsregeling. De werker krijgt arbeid- en sociale

zekerheidsrechtelijke bescherming. Begrippen als ‘gezag”, “loon” en ‘persoonlijke arbeid” zijn niet langer relevant. Dat betekent dat er vooraf veel meer duidelijkheid komt met betrekking tot de kwalificatie van de arbeidsrelatie omdat veel meer werkers onder de regeling gaan vallen. Deze oplossing doet mijns inziens recht aan de zich snel veranderende arbeidsmarkt en technologische vooruitgang. Het arbeidsrecht gaat bescherming bieden aan een grotere groep werkers en nieuwe economische activiteiten worden door het arbeidsrecht niet belemmerd en kunnen zich makkelijker ontwikkelen.

Mijn voorkeur gaat uit naar een geheel nieuw wetboek waarin meer werkers vooraf bescherming genieten zonder lastige kwalificatievraagstukken achteraf. Zo zal de rechtszekerheid toenemen omdat met betrekking tot de status van de arbeidsrelatie geen twijfel bestaat. Daarom is het Wetboek van Werk 2025 een flinke stap in de juiste richting. 113

Zie in dit kader bijvoorbeeld de zaak van de FNV tegen Helpling: Rb. Amsterdam 1 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4546.

Literatuurlijst