s& d 7/8 | 2012 60
Wanneer bescherming niet meer het pri-maire doel van verzorgingsstatelijke arrange-menten is, wanneer ‘voorzorg’ belangrijker wordt dan nazorg, dan zal preventie een centraal onderdeel worden van sociaal beleid: preventie van werkloosheid door het vergroten van de in-zetbaarheid op de arbeidsmarkt (employability), preventie van onveiligheid door criminaliteits-bestrijding, preventie van ziekte door gezond-heidsbevordering. Preventief beleid kan er echter snel toe leiden dat het net van het beleid veel te ruim wordt uitgegooid en verwachtingen worden gewekt die niet waargemaakt kunnen worden. Daarop wijst onder anderen politico-loog Van Gunsteren in een beschouwing over preventief veiligheidsbeleid.15
Preventief beleid, zo stelt hij, is gebaseerd op een interventietheorie. We hebben een beeld van de werkelijkheid nodig waarop we ons be-leid kunnen baseren. We moeten weten wat de oorzaken zijn van obesitas ¬ of, in de analyse van Van Gunsteren, wie kwetsbaar is voor de verlokkingen van de fundamentalistische islam ¬ om vervolgens beleid, bijvoorbeeld een vet-taks of het monitoren van bepaalde moskeeën, vorm te kunnen geven.
Aan de basis van Van Gunsterens kritiek op preventief beleid ligt het idee dat onze kennis over obesitas of over extremisme altijd beperkt is en dat dus onze theorieën over die werkelijk-heid onvermijdelijk onzeker zijn. De interven-tietheorie waarop preventief beleid is gebaseerd omvat naast een beeld van de werkelijkheid, ook een beeld van een ‘standaardburger’, een ideaal van hoe burgers zich dienen te gedragen en van wat burgers moeten ambiëren. Ook nu geldt weer dat de theorie meer zekerheid vraagt dan de sociale werkelijkheid toelaat: de ene burger is immers de andere niet.
Preventief beleid gaat ervan uit dat wie niet aan het idee van de standaardburger voldoet tot de mogelijke risicogroep behoort (de daadwerke-lijke risicogroep is onvermijdelijk kleiner). Juist omdat we in preventief beleid risico’s uit willen sluiten en we altijd ¬ tot op zekere hoogte ¬ onzeker zijn, rekken we ons beeld van de
werke-lijkheid en onze opvatting van de standaardbur-ger zodanig op dat zij zoveel mogelijk potentiële risico’s omvatten. Om dat te bereiken nemen we ook veel situaties en burgers mee die uiteinde-lijk geen risico buiteinde-lijken te vormen. Deze proble-men met de interventietheorie van preventief beleid leiden ertoe dat er altijd misclassificaties optreden. Omdat preventief beleid per definitie te ruim wordt ingezet, draagt het het gevaar in zich niet effectief te zijn, en tot ontevredenheid te leiden.
activeren en investeren, niet bezuinigen
Een investerend en activerend sociaal beleid stelt hoge eisen aan beleidsmakers, die zich immers geconfronteerd zien met talloze zeer lastig te beantwoorden effectiviteitsvragen. Waar een beschermende verzorgingsstaat voor de vormgeving van sociaal beleid een behoef-tetheorie nodig heeft, heeft een activerende verzorgingsstaat een theorie nodig die zich uitspreekt over de effectiviteit van interventies en instrumenten. Onze kennis daarvan is echter (nog) beperkt.
We stuiten hier op een paradox: terwijl voor de handhaving van de sociale solidariteit in toenemende mate effectieve overheidsinterven-ties van belang zijn, komt de effectiviteit van sociaal beleid in een activerende verzorgings-staat juist onder druk te staan.16 Deze paradox is mijns inziens geen reden om de ontwikkeling naar een meer activerende verzorgingsstaat te keren. Wel maakt zij duidelijk dat we nog veel moeten leren en dat activeren en investeren niet gelijk kan staan aan bezuinigen. Leren doen we door de effectiviteit van interventies goed te onderzoeken, door actief nieuwe methoden van dienstverlening, investering, activering en pre-ventie te ontwikkelen. We leren niet als we onze ogen sluiten voor de complexiteit van active-rend beleid en niet als we er al op voorhand van uitgaan dat activerend beleid tot bezuinigingen leidt en eenvoudig door de bestaande organisa-ties en professionals kan worden uitgevoerd.
61
Solidariteit in de 21ste eeuw Romke van der Veen Ingrijpen moet, maar heeft het ook zin?
Noten
1 Zie voor Nederland: Becker, J. (2005), De steun voor de
verzor-gingsstaat in de publieke opinie, 1970-2002. Een analyse van trends in meningen, Dutch Social and
Cultural Planning Agency. Zie voor internationaal: Kaase, Max en Kenneth Newton. 1995,
Be-liefs in government, Oxford; New
York: Oxford University Press, p. 83.
2 Gebaseerd op J. Raven (2012)
Popular Support for Welfare State Reforms, diss. Erasmus
Universi-teit Rotterdam, pp. 29-30. 3 Raven 2012: 32.
4 Achterberg, P., J. Raven en R. van der Veen (2010), Omstreden
soli-dariteit, Amsterdam: Aksant.
5 Mau, S. (2003), The Moral
Eco-nomy of Welfare States. Britain and Germany Compared, Londen/
New York: Routledge; Mau, S. (2004), ‘Welfare Regimes and the Norms of Social Exchange’, in: Current Sociology pp. 52, 53-74. 6 Raven, J. (2012), Popular Support
for Welfare State Reforms, diss.
Erasmus Universiteit Rotter-dam.
7 Zie: Peter Achterberg en Romke van der Veen (2011), ‘De
verzor-gingsstaat als electoraal mijnen-veld’, in: s&d 2011/3, pp. 42-50. 8 Zie verder: Veen, R. van der
(2009), ‘De herziening van de Nederlandse verzorgingsstaat. Analyse van een paradigma-wisseling’, in: J. de Vries en P. Bordewijk (red.), Rijdende treinen
en gepasseerde stations. Over Sre-brenica, de kredietcrisis en andere beleidsfiasco’s, Amsterdam: van
Gennep.
9 Achterberg, P., J. Raven en R. van der Veen (2010), Omstreden
solidariteit, Amsterdam: Aksant;
Gilbert, N. (2002),
Transforma-tion of the Welfare State. The Silent Surrender of Public Responsibility,
Oxford: Oxford University Press.
10 Dahrendorf, R. (1988), The
Mo-dern Social Conflict, Berkeley and Los Angeles: Univ. of California
Press.
11 Deze paragraaf, en de drie pa-ragrafen hierna, zijn gebaseerd op hoofdstuk 3 ‘Sociaal beleid in een activerende verzorgings-staat. Over nieuwe risico’s en een nieuwe vormgeving van sociaal beleid’, in: R. van der Veen, De toekomst van de
langdu-rige zorg. Achtergrondstudie ten
behoeve van het College voor
Zorgverzekeringen, Diemen 2011.
12 Dworkin, R. (1993), Justice in the
distribution of health care, McGill
Law Journal, 38(4), pp. 883-898. 13 Bijvoorbeeld een private
verzekering tegen arbeidson-geschiktheid ten gevolge van het zogenoemde risque social, dat betreft arbeidsongeschikt-heid ten gevolge van oorzaken gelegen buiten de sfeer van de arbeid. Het risque professionel ¬ arbeidsongeschiktheid ten gevolge van arbeidsongevallen ¬ valt wel binnen het domein van de collectieve bescherming, omdat dit risico niet het gevolg is van keuzes die de werknemer zelf maakt. (vgl. Pierik, R.H.M. (1995), Risico en rechtvaardigheid, Lelystad: Vermande.
14 Tonkens, E. (2010), ‘Blijf van mijn lijf, mijn sigaretje en mijn kroketje’, in: de Volkskrant, au-gustus 2010.
15 Gunsteren, H. van (2008),
Bou-wen op burgers. Cultuur, preventie en de eigenzinnige burger,
Am-sterdam: van Gennep. 16 Vgl. Scharpf, F.W. (1999),
Go-verning in Europe: Effective and Democratic?, Oxford: Oxford
s& d 7/8 | 2012 62