• No results found

Reconstructie van het Programma

4.3 Activiteiten en doelen per leefveld

4.3.2 Werk en inkomen

Het tweede centrale leefveld is Werk & inkomen. In de praktijk gaat het om acti-viteiten rond inkomen, schulden en budgetteren; het vinden van werk heeft hier meestal nog een lage prioriteit, omdat dat gekoppeld is aan de C-fase en de meeste moeders moeten eerst nog de A- en de B-fase doorlopen. Veel gezinnen leven langdurig van een uitkering, hebben schulden en hebben het zicht op hun pre-caire financiële situatie veelal allang verloren. De activiteiten zijn daarom in eerste instantie gericht op het in kaart brengen van de financiële situatie en, indien nodig, aanvragen van verdere financiële hulpverlening.

“Een inventarisatie van de financiële situatie maken. Want heel vaak hebben ze (de ge-zinnen) geen goede administratie. Daarom nemen we een map, een perforator en een agenda mee, of eigenlijk een kasboekje. De moeders moeten samen met de begeleiders hun post open maken. In het begin staat dat ‘samen’ centraal, want samen is het motto.

Ze gaan dus samen post openmaken, samen prioriteiten stellen, dingen bij elkaar sorteren. Dan wordt de post verwerkt in de map, op die manier dat de juiste spullen op de juiste plaats liggen. Dan vullen ze het kasboekje in. Ze kijken: ‘Hoe sta ik ervoor, wat zijn mijn schulden?’. Ze maken dus eigenlijk een balans.” (projectleider)

Als inderdaad sprake is van een precaire financiële situatie bij het gezin, onderne-men de begeleiders nog allerlei aanvullende activiteiten.

“Op financieel gebied ondernemen ze [de studenten] allerlei acties. Dat kan zijn dat ze contact met deurwaarders regelen, uitstel van betaling regelen, bijvoorbeeld betalings-regelingen treffen, het kan zijn dat ze mensen bij de Kredietbank Rotterdam (KBR) aan-melden. Als we zien dat er grote schulden zijn, die ze niet zomaar zelf kunnen aflossen, zorgen we ervoor dat alles wat nodig is voor aanmelding bij de KBR compleet is en dat de moeder een afspraak met de KBR maakt. Als ze dat niet kan, helpt de student. Als het de moeder ook zo niet lukt, neemt de student het over. Dan gaan ze samen naar de KBR. De moeder legt haar eigen verhaal uit: Wat haar probleem is, wat ze graag wil. De student ondersteunt haar wanneer ze er niet helemaal uitkomt en vertelt bijvoorbeeld waar ze nog wat over moet zeggen. Als de moeder echt helemaal niet in staat is haar verhaal te houden, dan neemt de student het over.” (projectleider)

Een andere activiteit op financieel gebied is de les budgetteren:

“We geven hen [de moeders] 35 euro waarvan ze minimaal 25 euro aan boodschap-pen moeten besteden om er drie dagen van te kunnen eten en geven ook aan hoe je dat geld goed kunt besteden. In de praktijk wordt het een wedstrijdje: wie precies op de 35 euro zit, krijgt een grappig dingetje. Daar is men heel enthousiast over, niet alleen omdat ze 35 euro voor boodschappen krijgen, maar ook omdat ze er wat van leren.” (projectleider)

Ten slotte spannen de begeleiders [studenten] zich ook in om de relatie tussen hun cliënten en de klantmanager van de sociale dienst (SoZaWe) te verbeteren:

“Er zijn heel veel situaties waarin wij contact hebben met de klantmanager van So-ZaWe. Voor het aanvragen van bijzondere bijstand, maar ook omdat de uitkeringen niet helemaal lopen. Het zijn vaak bijzondere situaties: mensen met een deeltijd-baantje hebben recht op een aanvullende uitkering maar doordat hun inkomen heel wisselend is, kan de administratie van SoZaWe daar niet makkelijk mee omgaan.

Daar ontstaan problemen mee, we zorgen dat SoZaWe ermee aan de slag gaat.”

(projectleider)

Ten slotte proberen de begeleiders van Bureau Frontlijn soms te bereiken dat hun cliënten een andere klantmanager krijgen bij de sociale dienst: niet iemand van de afdeling Inkomen en niet van de afdeling Werk. De achtergrond is dat veel gezinnen nijpende financiële problemen hebben en dat toeleiding naar werk in de perceptie van Bureau Frontlijn nog niet aan de orde is.

Ook hier hebben we gevraagd wat Bureau Frontlijn precies beoogt met deze veelheid aan activiteiten. Wat probeert men te bewerkstelligen in de betrokken gezinnen? Ook hier was het makkelijker om de kortetermijndoelen van de interven-ties aan te geven dan om te zeggen wat deze activiteiten op financieel gebied op middellange en lange termijn betekenen voor zowel de moeder als het kind. Op de korte termijn wil men orde in de financiële chaos van de gezinnen scheppen:

“Wat je uiteindelijk wilt, is dat ze een gezonde, verstandige, financiële huishouding kunnen runnen. Dat betekent je post open maken, je administratie bijhouden, een boodschappenlijstje maken als je naar de supermarkt gaat – dat gaat erg ver. Vooral belangrijk is het dat men gebruik kan maken van allerlei voorzieningen die er zijn.

Het gaat er dus ook om bureaucratische vaardigheden te ontwikkelen. Dat je weet dat je ergens iets kan halen.” (kwaliteitsmedewerker)

“Als er niets gebeurt, blijven ze in dezelfde situatie zitten waarin ze nu zitten, met schulden en chaos in hun leven. Ik vind het belangrijk dat de financiën op orde zijn, omdat men dan door heeft wat men te besteden heeft en wat men kan uitgeven voor een kind. Ze kunnen dan gaan sparen - dat is de volgende stap - en iets kopen wat educatief van belang is voor het kind, bijvoorbeeld een computer.”

(projectleider)

De geïnterviewde medewerkers vinden dat een betere financiële situatie in het ge-zin ook bevorderlijk is voor de schoolprestaties van kinderen, de opvoeding, en op langere termijn voor het immateriële welzijn van zowel moeder als kind.

“Het is goed voor een kind van 4, 5, 6 jaar aan de computer te gaan, als voor-bereiding op het onderwijs. Wij zorgen ervoor dat het spul op orde is, zodat straks het kind de middelen heeft om goed onderwijs te kunnen volgen.”

(kwaliteitsmedewerker)

“Er is echt heel veel stress om het geld, wat er niet is en dat vindt zijn neerslag op kinderen. Moeders willen heel graag het beste voor hun kinderen, maar kunnen dat niet geven omdat ze er financieel zo slecht voor staan. Een van de moeders zegt dat ze gestrest raakt als ze geen sinterklaascadeaus voor haar kind kan kopen. De kin-deren worden geconfronteerd met teleurstelling. Dat zouden we willen tegengaan, die stress die wordt veroorzaakt door de financiële situatie.” (projectleider)

“Dus als de thuissituatie instabiel is, hè, het is een vieze bende, ze weten niet hoe ze boodschappen moeten doen en hebben geldtekort, de kinderen hebben geen tafels, stoelen en bed, dan wordt opvoeden ook niks.” (directeur)

Ten slotte beoogt het Programma Praktijkbegeleiding ook op dit terrein een inter-generationeel effect te bewerkstelligen, in de zin dat niet alleen de moeders, maar ook de kinderen anders met geld leren omgaan:

“Je wilt kinderen bewust maken van geld. We willen binnenkort ook iets opzet-ten met spaarpotjes. Het uiteindelijke doel op termijn voor het kind is dat ze het normenpatroon dat ze van hun ouders hebben meegekregen anders gaan aanpak-ken. Ik heb vroeger geleerd dat er zoiets is als een spaarpot. Het gaat erom dat je op een gegeven moment financieel onafhankelijk wordt. Als je ouders afhankelijk blijven van instellingen en daar naar leven, dan ga je zelf ook niet anders denken.”

(kwaliteitsmedewerker)

“Als jij, als ouder, je chaos niet op orde kunt brengen, kunnen zij [de kinderen]

niet leren aan hun eigen kinderen hoe zij dat zouden moeten doen.”

(projectleider)