• No results found

in de wereld te komen, waar ik u onderstelde te leven, deed mij aannemen

‘Opdat ik werkelijk in de rechten kon treden van zijn zoon, die buitenslands was

gestorven, zonder dat er droeve, rechterlijke formaliteiten noodig waren, werd den

pastoor de gestrengste geheimhouding opgelegd. Deze stelde te veel belang in mijn

lot om haar niet te bewaren. Ik zelve legde die belofte af in den vorm van een eed.

De kamerdienaar van den hertog was vermoord door de roovers, de postillon op de

vlucht gedreven.

‘Zoo reisde ik met den hertog als de zoon, dien hij gehoopt had met zich te brengen.

Hij bracht mij te Weenen; hij had een aanleg in mij ondersteld, dien hij wilde

ontwikkelen. Wij ontmoetten den Italiaanschen oogarts. De hertog wilde voor goud

zijn stilzwijgen koopen. Hij zeide het toe op eene gansch andere voorwaarde: ik ook

moest mij aan zijne kunstbewerking onderwerpen; hij wilde zijne r e v a n c h e nemen

in eene schitterende uitkomst, die mijn sterker gestel hem waarborgde. De hertog

wilde mij aan de vreeselijke kans niet wagen; maar ik bad het hem af als de hoogste

gunst. Hij stemde toe; - drie maanden duurde de spanning der angstige verwachting,

maar toen ook werd zij heerlijk beloond. Ik kon zien, en mijne gezondheid zegepraalde

welhaast over de eerste schokken, en ik kon mijn studiën aanvangen. Aanvangen

noemde men het - voortzetten was het, want niets van hetgeen ik hoorde of las was

mij vreemd, het scheen mij herinnering: mijn goede oude pastoor had voor de vorming

en voorbereiding van den armen blinde meer gedaan dan menig gouverneur voor

een adellijken erfzoon. Welhaast was ik hen nabij, die lang vóór mij hunne studiën

hadden aangevangen; van nu aan was mijn leven dat van alle jongelieden

van rang en fortuin, hoewel gij denken kunt, dat beide voor mij andere beteekenis

hadden, en anders werden genoten. Naar Parijs te komen, waar de hertog de Thionville

mij eene wijle was vooruitgegaan, en daar van u te hooren en tot u te komen, zooals

ik nu was, u te zien, Antoinette! u en den hertog mijn leven te wijden, was mijn

zoetste droom, mijn i d e é f i x e geworden; maar nog eer ik keeren kon, schreef mij

de hertog over een huwelijk, dat hij reeds geheel had voorbereid, en dat slechts mijne

toestemming wachtte. Gij meent wellicht, dat ik had kunnen weigeren, Antoinette!

dat ik het had moeten doen; maar zie! juist dat kon ik niet. Ik was getreden in al de

rechten van den zoon des hertogs mocht ik zijn eersten plicht gehoorzaamheid

-hem weigeren! En nog daarbij, door mij aan te nemen had de hertog eene onbillijkheid

gepleegd jegens de familie Forbin, die aanspraak had op zijne nalatenschap; dit was

niet te herstellen, dan door vermaagschapping met de belanghebbende. Ik kon den

edelen grijsaard de voldoening niet weigeren, dat hij de inspraak van zijn hart had

gevolgd zonder iemand te benadeelen; maar ik wenschte mij in mijn vroegeren

toestand terug, zoo vreeselijk schokte mij het denkbeeld van dien band. Ik bad om

verlenging mijner vrijheid, en mijn lust om naar Frankrijk te keeren, maakte plaats

voor eene onverwinnelijke zucht tot verplaatsing, tot reizen. De vrouw, die ik liefhad,

had ik nooit mogen aanschouwen, en de vrouw, die mij werd opgedrongen, wilde ik

niet zien. Was het dan een band enkel door het stoffelijke belang gevlochten, ik

behoefde dan ook daaraan mijne ziel niet te geven; zoo dacht ik toenmaals.... Mijnheer

de Thionville drong er op aan, dat de uiterlijke overeenkomst gesloten werd, maar

stond mij een jaar vrijheid toe, dat ik met reizen zou doorbrengen. Hij wenschte,

dat ik ten minste voor het huwelijk zou overkomen, en eindigde toch met genoegen

te nemen in mijn terugblijven. Hij had mij lief tot zwakheid toe, en ik voelde toen

niet, hoe onbillijk ik was in mijne zelfzucht: later begon ik het in te denken, en ik

liet u door Mijnheer de Thionville de samenkomst te Versailles voorstellen. Met het

ernstige plan om er aan te voldoen, kwam ik naar Parijs.... Daar verbeeldde ik mij

op zekeren avond, bij een woelig volksfeest, in een gedrang, uit een der rijtuigen

eene stem te hooren, die mij bekend klonk als een toon uit mijn vroeger leven; eene

stem, die mij alles zeide, een toon, die mij niet kon bedriegen. Alleen de gedachte

aan de mogelijkheid, dat de geliefde mijner kindsheid te Parijs was, dat ik haar zou

kunnen terugvinden, maakte het voor mij onmogelijk, der vreemde gemalin woord

te houden.’

‘Maar gij hadt haar dan reeds gezien te Parijs!’ riep nu Antoinette met een zach

ten glimlach; ‘want ik ben werkelijk in een gedrang van rijtuigen geweest, toen ik

mij naar Versailles begaf.’

‘Wij hadden een half jaar vroeger gelukkig kunnen zijn, en mijn weldoener ware

dan niet gestorven met de pijnlijke gedachte, dat hij òf een ongelukkige òf een

ondankbare naliet.’

‘En toen hebt gij dien brief aan Antoinette geschreven,’ sprak de jonge vrouw, en

toonde hem dien.

‘Juist! maar de vorigen?’

‘Geene andere zijn tot mij gekomen.’

‘Zij gaven u bericht van mijn veranderden toestand; zij baden u het oord, waar gij

leefdet, en hoe gij er leefdet, bekend te maken, want ik had Mijnheer de Thionville

alles bekend, mijn onoverwinnelijken hartstocht, waartegen ik tevergeefs had

geworsteld, en hij stond mij toe onderzoek te doen naar

Antoinette de St. Var. Maar alles was vruchteloos.’

‘Het tweede huwelijk mijner moeder, en hare volstrekte geheimhouding over den

naam, dien zij vroeger gedragen had, was er zeker oorzaak van.’

‘Ja; en te Sombreuil, werwaarts ik heenreisde, was ook alles veranderd. Het kasteel

was vernieuwd, en bewoond door een vreemde familie. Mijn goede vriend de pastoor

leefde niet meer, en de jagersvrouw, voor wie ik mij zelfs nog onbekend moest

houden, wist niet waar gij u bevondt. Maar zij wist toch iets, zij wist het adres van

den notaris van Mevrouw de St. Var, omdat zij aan dezen eenmaal pachtgeld had

moeten toezenden. Zij gaf het mij, en door dezen zond ik u mijn laatsten brief toe,

die zonder antwoord bleef, hoewel ik er u in bad, eenvoudig op dezelfde wijze terug

te schrijven aan Edgar.’

‘Dat komt, omdat die mij eerst heden is in handen gekomen.’ En de jonge hertogin

vertelde hem de geschiedenis van de uren in haar armstoel gesleten, ter wille van

haar kapsel.

‘Danken wij het daaraan, dat ik op was, dat ik uwe hand kon vergelijken, hoop

kreeg op herkenning en dat het u niet mogelijk was mij in den slaap het somber

ontwaken voor te bereiden, dat gij mij hadt toegedacht!’ sprak zij met zacht verwijt.

‘Al die wreedheid, al dat onrecht jegens Mevrouw de hertogin de Thionville was

toch liefde voor Antoinette,’ hernam hij, hare hand kussende.

‘Mevrouw de hertogin!’

‘Wat is er, Brigitte?’ vroeg deze, een weinig verdrietig over deze stoornis.

‘Het is half zes in den ochtend, Mevrouw! en de pluimen zijn aangekomen.’

‘Ik begrijp u, Brigitte! gij wilt aan mijn toilet beginnen, en ik dank te veel aan

mijn kapsel, om het

ditmaal niet in vollen luister te dragen. Gij moogt komen, Brigitte!’

‘En ik beloof u, dat ik u niet veel meer de verveling van zulk een kapsel vergen

zal; want als wij deze gasten ontvangen hebben, en onze vereeniging dus op

schitterende wijze hebben aangekondigd en gevierd, geloof ik, dat gij het met mij

eens zult zijn over eene eenvoudige levenswijze.’

‘Ik maak mij nog altijd hetzelfde denkbeeld van geluk, als in mijne eerste jeugd,

Edgar!’ sprak de hertogin met beduiding.

De hertog verwijderde zich, en de kamenier voltooide het kapsel en het prachtige