• No results found

jaloersch, het dagelijksch brood scheen te misgunnen? O, ik vind het zoo bemoedigend dat gij, niettegenstaande al die tegenwerking, zooveel zegen op uw werken en zwoegen

hebt gehad. Maar, o George, als u eens een ongeluk overkwam....

- Geen zorgen voor den tijd, kindlief. Nog twee dagen, en dan draag ik Egberts

praktijk weer aan hem over; nog twee dagen, overmorgen, en dan ga ik rusten op

mijne lauweren! Is het zoo naar uw zin?

Het ontbijt werd haastig georberd, de vrouw gekust, het jongste kind, op verzoek,

zachtjes bij den neus getrokken, en - voort ging de wakkere dokter, de trouwe

echtgenoot, de opgeruimde vader; voort ging hij, de stad in en de Ziekte te gemoet!

III.

Deze reis was de ontmoeting met het monster noodlottig. Nog dienzelfden avond

klaagde George, bij de thuiskomst, over loomheid en hoofdpijn. Julia liet niet af voor

hij naar bed ging en zich warm instopte. Na lang tegenstreven gebeurde dit. Doch

midden in den nacht werd hij uitgehaald, en ofschoon hij naauwelijks op kon, toch

ging hij. De koude nachtlucht, de scherpe wind, de nederstroomende regen, - het was

in de maand Maart - alles was hem tegen. Na een paar uren kwam hij met een

brandend voorhoofd en klappertandend terug. De nacht was verder stil, en 's morgens

gevoelde hij zich schijnbaar zoozeer verkwikt, dat Julia-zelve geen moeite deed om

hem te doen blijven. Op nieuw ging hij de ronde doen, en, al bepaalde hij zich tot

de ergsten, toch duurde zij geruimen tijd. Toen hij tegen den middag terugkeerde,

verschrikte zijne vrouw als zij hem zag. De beterschap was bedriegelijk geweest, en

zij begon zich zeer

rust te maken. Nog hield hij zich op de been; nog beloofde hij in den loop van den

avond bij een paar patienten, die hem bijzonder ter harte gingen, te zullen aankomen;

nog scheen het onbeslist of de ongesteldheid al dan niet van blijvenden aard zou zijn.

Doch toen de avond kwam en het licht werd opgestoken, gevoelde hij zich als aan

zijn stoel geketend. De beloofde bezoeken moesten worden afgezegd, de slaapkamer

in gereedheid gebragt, en de boodschap (in geval van nachtelijke aanvragen) klaar

gehouden: ‘Kompliment, en dat de dokter onverwachts niet al te wel geworden is.’

Niet al te wel! Neen waarlijk, daar haperde veel aan. Den volgenden morgen

ontbrak er zooveel aan, dat hij de Ziekte had en het wist. Den ganschen nacht door

was hij uiterst onrustig geweest, en zijne vrouw had af en toe bij hem gewaakt. Reeds

hadden zich, meende zij, sporen van ijlende koorts vertoond. Eén gezegde vooral,

herhaaldelijk uit zijn mond vernomen, had haar hevig doen ontstellen. Hij had haar

geroepen, en op vasten, stelligen, indrukwekkenden, bijna profetieschen toon gezegd,

terwijl hij haar hand tusschen de zijne nam:

- Julia, ik zal hard ziek worden, heel hard, en het zal gaauw met mij afloopen. Let

wel op hetgeen ik zeg: zes dagen zal ik strijden, en den zevenden dag ter ruste gaan.

De overtuiging waarmede hij deze woorden uitsprak, gaf aanstonds aan zijn

toestand iets onheilspellends. Julia's hart werd met vrees vervuld. Eindelijk brak de

morgen aan. Helaas, de gewenschte dageraad bragt, onder veel opbeurends en

verkwikkends (wanneer heeft het daglicht verzuimd een bode te zijn van verademing

en hoop?), de schrikkelijke zekerheid aan van het gevaar, en van al den kommer aan

dat gevaar verbonden!

Zes dagen, had hij gezegd. Zou het waar zijn? Bestond de mogelijkheid? Was het

denkbaar dat deze krachtige boom in zoo korten tijd en onder zoo weinig slagen zou

worden geveld? Neen, het kon, het mogt, het zou niet zijn! Julia zou het beletten.

Nacht en dag zou zij bidden: Heer, neem hem niet weg in de helft zijner dagen! Maar

hoe? Had hij de laatste twee maanden niet honderde gevallen dier zelfde ziekte

bijgewoond? Kende hij haren loop niet van buiten? Waren al hare gangen en

sluipwegen hem niet bekend? Wist hij niet, bepaaldelijk, wat invloed zij hebben

moest op een gestel als het zijne? Zou niet juist de natuurlijke veerkracht zijner

constitutie en de lange wederstand door haar geboden, hem dubbel spoedig sloopen,

nu hij eenmaal was aangetast? Ja, het was maar al te zeker. George sprak waarheid,

en Julia gevoelde aan haar hart dat hij ging sterven!

IV.

Zoo begon de eerste dag. Deze was dan de beloofde, de verlangde, de vurig verbeide,

waarvan hij gezegd had: Overmorgen, na nog twee dagen, overmorgen zal ik den al

te zwaren arbeid staken; overmorgen de praktijk aan den ambtgenoot overgeven!

In den loop van den namiddag, gebruik makende van een mager zonnestraaltje (al

wat er op te vangen was!) kwam collega werkelijk aangesukkeld. Toen de kinderen

hem in het spionnetje zagen naderen en riepen: Daar komt dokter Egbert aan! liep

Julia naar voren en liet hem zelf binnen. Het was een zonderlinge blik, die waarmede

de convalescent haar aanzag, en hij stotterde niet weinig toen zij hem met zijne

herstelling geluk wenschte. Hij vroeg haar bijkans vergiffenis voor zijne ziekte, en

men zou gezegd hebben,

dat hij het eenigszins als eene indiscretie beschouwde, weer beter te zijn geworden.

Zij liet hem niet uitpraten, maar bragt hem aanstonds naar boven, den trap op, de

slaapkamer binnen, en bij George's bed.

Egbert had zijn ambtgenoot naauwelijks waargenomen en bij de hand gevat, of

hij begreep wat er gaande was. Het was hem alsof er zich een onheil, iets als een

oordeel, boven zijn eigen hoofd zamenpakte.

- Niet al te wel, naar ik hoor? vroeg hij, terwijl Julia het gordijn opensloeg.

- Neen, Egbert, het is niet goed, lang niet goed. Ik houd het er voor dat ik uw

voorbeeld volgen ga.

- Indien gij over u zelven even goed en.... en hartelijk.... en.... en christelijk

praktiseert als gij over mij gedaan hebt, zal het wel losloopen.

- Gevoelt gij u gansch en al hersteld? vroeg George, zonder op de laatste woorden

acht te slaan.

- O ja, gansch en al, en mijn eerste bezoek is bij u, omdat ik wenschte.... omdat ik

mij verpligt gevoelde.... omdat ik behoefte had.... omdat ik u zeggen wilde.... omdat....

Collega Egbert verkeerde in den onaangenamen toestand van iemand die gedurende

eenigen tijd onverdiende weldaden heeft genoten, en eindelijk bespeurt dat hij een

min of meer verachtelijk wezen is. Hij kon niet al te best uit zijn woorden komen,

en Julia, die bemerkte dat hare tegenwoordigheid hem hinderde, was edelmoedig

genoeg om de kamer te verlaten en te zeggen dat zij hem beneden wachten zou.

Naauwelijks had zij de deur achter zich gesloten of George, met haast overeind