• No results found

Welke methoden worden internationaal gebruikt in onderzoek naar de samenloop van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen

5 Conclusies en reflectie

5.2 Welke methoden worden internationaal gebruikt in onderzoek naar de samenloop van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen

één gezin?

Tussen 1998 en 2016 is onderzoek naar samenloop uitgevoerd onder steekproeven uit de algemene populatie (bevolkingssteekproeven), onder risicogroepen en onder klinische groepen. In klinische groepen is ofwel partnergeweld ofwel kindermishan-deling reeds vastgesteld, waarna wordt onderzocht in hoeverre er ook sprake is van

50 Hoewel ook seksueel geweld zeker als ‘fysiek’ kan worden aangemerkt, wordt met het woord fysiek in deze con-text steeds gedoeld op fysiek niet-seksueel geweld. Dit geldt zowel bij kindermishandeling als huiselijk geweld.

het andere fenomeen. In enkele gevallen is naast de klinische steekproef ook een controlegroep (i.c. van niet mishandelde vrouwen) onderzocht.

De onderzoeksmethode hangt veelal samen met het type steekproef. Vrijwel al het onderzoek onder bevolkingssteekproeven wordt gedaan met zelfrapportage methoden (schriftelijk, telefonisch, face to face). Zelfrapportage vindt plaats door de ouders, meestal de moeders, en de kinderen. Vaders zijn vooralsnog weinig be-vraagd over zowel partnergeweld als kindermishandeling. In onderzoek onder kli-nische groepen wordt veel gebruikgemaakt van informatie uit dossiers, bijvoorbeeld van de kinderbescherming. Het gebruik van verschillende methoden (bijv. zelfrap-portage naast dossieronderzoek) in één onderzoek is niet vaak aangetroffen. Het bevragen van meerdere personen, bijvoorbeeld twee volwassenen of een ouder en een kind, komt iets vaker voor. Een enkele keer wordt observatie in combinatie met interviews als methode gebruikt. Het komt ook voor dat volwassen respondenten worden bevraagd over de samenloop van kindermishandeling en huiselijk geweld in hun gezin van herkomst. Verder wordt soms onderzoek naar samenloop gedaan op basis van (ook) niet-onderzochte en niet-bevestigde meldingen van kindermishan-deling bij kinderbeschermingsorganisaties. Er kan dan sprake zijn van ‘vals positie-ven’. In onze rapportage over gevonden prevalenties (zie paragraaf 5.3) zijn deze studies daarom niet meegenomen.

De meeste studies zijn retrospectief. Er is weliswaar een aantal prospectieve studies gevonden, maar de volgorde van plaatsvinden van huiselijk geweld en kindermis-handeling (laat staan eventuele causaliteit) is in geen van deze studies onomsto-telijk vastgesteld. Om dat te kunnen doen zou het in onderzoek volgen van stellen vanaf een eerder moment, voor de geboorte van het eerste kind, nodig zijn. Bij zelfrapportages wordt vaak gevraagd naar ervaringen in het laatste jaar, soms ook naar ervaringen ooit. De duur (in bijvoorbeeld maanden of jaren) van de samenloop wordt doorgaans niet onderzocht.

De meeste studies maken gebruik van (verschillende versies en schalen van) de

Conflict Tactics Scale (CTS). Geen enkel ander instrument is net als de CTS meer

dan eens gebruikt. Daarbij valt op dat de frequentie van plaatsvinden van de ge-beurtenissen (waarover de CTS wel vragen bevat) niet vaak gebruikt wordt in de gerapporteerde analyses. Het vóórkomen van kindermishandeling of huiselijk ge-weld is vaak gedichotomiseerd: er heeft ‘iets’ plaatsgevonden, of er heeft niets plaatsgevonden. Indien er ‘iets’ heeft plaatsgevonden, is geen verdere gradatie aangebracht. Of de uitgevraagde gebeurtenissen (bijv. slaan, schoppen, dreigen met een mes) nu eens, vijf, tien of twintig keer in het afgelopen jaar hebben plaats-gevonden, dit wordt dan altijd geteld als kindermishandeling of partnergeweld. Ook de letselschaal uit de CTS2 lijkt weinig te worden gebruikt. Er zijn wel studies die onderscheid maken tussen ernstig en minder ernstig fysiek geweld. De CTS heeft hier ook verschillende schalen voor. Toch worden in de praktijk eenmalige en fre-quent voorkomende gebeurtenissen binnen elke categorie (ernstig en minder ern-stig) regelmatig op één hoop gegooid. Samenlooppercentages bij minder ernstig gedefinieerde incidenten kunnen dus zowel staan voor een jaar waarin een kind eenmaal klap van vader of moeder heeft gekregen en waarin vader of moeder bovendien zijn of haar partner een flinke duw heeft gegeven, als voor een jaar waarin dit soort incidenten aan de orde van de dag zijn geweest.

De CTS is als het gaat om het meten van huiselijk geweld een veel gebruikt maar ook veel bekritiseerd instrument, om diverse redenen.51 Bekritiseerd is onder meer het gegeven dat de motivatie/intentie en context van de uitgevraagde incidenten niet in beeld worden gebracht. Ook de duur van het geweld wordt in de CTS niet uitgevraagd. Op deze plaats signaleren we dat studies waarin andere instrumenten dan de CTS gebruikt zijn, niet genuanceerder rapporteren over de mate waarin samenloop voorkomt.

De prevalenties die ten grondslag liggen aan de samenlooppercentages worden doorgaans gemeten als het percentage respondenten dat ten minste één incident van huiselijk geweld en kindermishandeling rapporteert. Deze werkwijze leidt tot zeer hoge samenlooppercentages en beperkt het zicht op de samenloop van ernstig geweld tegen partners en kinderen enorm.

Beperkingen

Een beperking van deze literatuurverkenning is dat de methodologische kwaliteit van de gevonden studies niet systematisch is beschreven en beoordeeld. Aspecten zoals de representativiteit van de steekproeven, non-respons en de betrouwbaar-heid en validiteit van de methoden en meetinstrumenten, zijn in deze verkenning niet van een waardeoordeel voorzien. Een dergelijke systematische exercitie voer- de te ver gezien het verkennende karakter van deze studie. Als dit in toekomstig onderzoek eventueel alsnog zou worden gedaan, is een probleem dat over genoem-de aspecten vaak geen (volledige) informatie voorhangenoem-den is in genoem-de artikelen. Er wordt dan bijvoorbeeld verwezen naar andere publicaties voor meer informatie over de steekproeftrekking of het meetinstrument, of er wordt geheel niet op dit soort aspecten ingegaan.

Als basiseisen voor de kwaliteit zijn in deze verkenning gesteld dat de te includeren studies collegiaal getoetst moesten zijn en dat de rapportage voldoende helder was over het type steekpoef. Studies waarin samenlooppercentages werden berekend op basis van (ook) niet-onderzochte en niet-bevestigde meldingen van kindermishan-deling bij kinderbeschermingsorganisaties werden eveneens niet opgenomen. Dit waarborgt een bepaalde basiskwaliteit. Echter het neemt niet weg dat de studies, zoals elk onderzoek, ook methodologische beperkingen hebben. In de verkenning is geïnventariseerd wat de auteurs van de geïncludeerde studies zelf als beperkingen van hun onderzoek vermelden. Beperkingen die auteurs meermaals noemen, heb-ben betrekking op de retrospectieve aard van zelfrapportages en de daarmee samenhangende geheugenbias; sociale wenselijkheid en daarmee de kans op onder-rapportage; op het feit dat de meeste studies cross-sectioneel zijn uitgevoerd waar-bij uitspraken over volgtijdelijkheid niet mogelijk zijn; en dat de studies zich vaak beperken tot het meten van fysiek geweld waardoor andere vormen van geweld buiten beeld blijven.

Op representativiteit van de steekproeven voor zover het achtergrondkenmerken betreft wordt in een aantal studies ingegaan. Representativiteit van de (bevolking-) steekproeven en mogelijke selectieve non-respons in relatie tot het onderwerp krijgt echter in de publicaties weinig aandacht. Dit terwijl hier in potentie een belangrijke bedreiging voor de betrouwbaarheid van de bevindingen ligt. De vraag of respon-denten uit gezinnen waar veel geweld voorkomt, meer of juist minder vaak deel-nemen aan dit soort onderzoek, is ook een zeer lastige. We weten meestal immers niets over de mensen die niet aan dit soort studies meedoen. Verondersteld wordt wel dat mensen uit gezinnen met geweld minder zullen meedoen aan onderzoek

51 Zie over kritiek op de CTS uitgebreid bijvoorbeeld DeKeseredy en Schwartz (1998) en Dobash en Dobash (2004) en voor een reactie daarop Straus (2012).

naar geweld in gezinnen. Echter dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Slep en O’Leary (2005, p. 437) vermelden bijvoorbeeld dat de deelnemers aan hun studie op sommige punten verschilden van de niet-deelnemers – voor zover deze laatsten bereid waren geweest om een korte vragenlijst over gezinsfunctioneren in te vullen. Zo gebruikten de deelnemers een grotere variëteit aan fysieke straffen tegen hun kinderen en verschilden ze vaker van mening met hun partner (de verschillen waren significant maar niet groot). Dit betekent niet per se dat de deelnemende gezinnen gewelddadiger waren, maar het illustreert wel de gedachte dat selectiviteit van de respons niet altijd in de veronderstelde richting hoeft te liggen. De wijze waarop het onderzoek bij potentiële respondenten is aangekondigd, is in dit kader belangrijk. Een redelijk neutrale aankondiging zou selectieve non-respons kunnen beperken. In toekomstig literatuuronderzoek op dit terrein zouden onder andere de wijze van aankondiging van het onderzoek, indicaties voor selectieve respons, de feitelijke respons en de betrouwbaarheid van de gebruikte meetinstrumenten meegenomen moeten worden.

Als gevolg van mogelijk selectieve respons in onbekende richting, mogelijke onder-rapportage door respondenten in zelfonder-rapportage studies en andere beperkingen, moeten de samenlooppercentages die in de volgende paragraaf worden vermeld als een indicatie worden beschouwd.

5.3 Welke resultaten worden gevonden met betrekking tot de aard en