• No results found

Welke implicaties met betrekking tot bewijsvergaring brengt de inwerkingtreding van de Richtlijn met zich mee voor de Nederlandse rechter?

De inwerkingtreding van de Richtlijn kent grote gevolgen voor de toegang tot bewijs bij het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van schending van het

mededingingsrecht. In het vorige hoofdstuk is aan bod gekomen welke implicaties de Richtlijn heeft voor de Nederlandse wetgeving. In het laatste hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de implicaties voor de Nederlandse rechter die de Richtlijn met zich meeneemt, en welke

verschillende belangenafwegingen hij hierbij zal moeten maken. De belangenafweging die door de Nederlandse rechter moet worden gemaakt tussen het belang van de aanvrager bij inzage in de 153 Art. 6 lid 2 Richtlijn 2014/104/EU.

gevraagde bescheiden en het belang van de aangezochte persoon om niet onnodig lastig te worden gevallen met een verzoek om informatie in het kader van artikel 843a Rv is reeds in hoofdstuk 4 aan de orde geweest en zal ik derhalve niet in dit hoofdstuk bespreken.

5.1 Belangenafweging als gevolg van artikel 5 van de Richtlijn

Als gevolg van implementatie van de Richtlijn kan de Nederlandse rechter in een procedure met betrekking tot een schadevordering de verweerder of een derde partij gelasten toegang te

verlenen tot het relevante bewijsmateriaal waarover zij zeggenschap hebben.154 Onder het begrip

‘de nationale rechter’ wordt verstaan iedere instantie die op grond van artikel 267 VWEU bevoegd is prejudiciële vragen te stellen.155 De Nederlandse rechter kan op verzoek van de

verweerder ook de eiser of een derde gelasten om toegang te verlenen tot relevant

bewijsmateriaal.156 Tevens moet de rechter de vertrouwelijke inhoud van bepaalde documenten,

bijvoorbeeld clementieverklaringen, kunnen beschermen.157 De nationale rechter dient daarbij te

waarborgen dat de openbaarmakingsverplichting proportioneel is.158

Artikel 5 van de Richtlijn tracht onder andere te voorkomen dat partijen in een geding slechts gaan ‘hengelen naar informatie’, dat wil zeggen het niet specifiek of te breed zoeken naar informatie waarvan het weinig waarschijnlijk is dat zij relevant is voor de partijen in de

procedure.159 Om dit te bewerkstelligen wordt er door de Richtlijn voor de nationale rechter een

belangenafweging in het leven geroepen. Dit komt tot uiting in de regel dat de nationale rechter de bevoegdheid heeft om toegang te gelasten tot specifieke bewijsstukken of relevante

categorieën bewijsmateriaal die in het met redenen onderbouwde verzoek zo nauwkeurig en zo eng mogelijk dienen te worden omschreven als redelijkerwijs mogelijk is op basis van de op grond van het onderbouwde verzoek beschikbare feiten.160 Indien er sprake is van een verzoek

om toegang tot een categorie van bewijsmateriaal, dient die categorie te worden afgebakend door middel van de kenmerken die de bestanddelen gemeen hebben, zoals de aard, het voorwerp of de inhoud van de documenten waartoe de toegang wordt gevraagd, de tijdspanne waarbinnen de 154 Art. 5 lid 1 Richtlijn 2014/104/EU.

155 Art. 2 onder 9 Richtlijn 2014/104/EU.

156 Art. 2 onder 9 Richtlijn 2014/104/EU.

157 Art. 6 Richtlijn 2014/104/EU.

158 Zippro en Meijer, Lang verwacht, stil gezwegen, nooit gedacht, toch gekregen: de definitieve richtlijn betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken 2015/4, p. 117.

159 Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht 2015/3, p. 129.

documenten zijn opgesteld of andere criteria.161 De Nederlandse rechter dient deze criteria

zorgvuldig af te wegen.

Uit artikel 5 lid 3 van de Richtlijn blijkt dat het van belang is dat een verzoek tot

openbaarmaking evenredig is. De nationale rechter dient hierover een oordeel te vellen, rekening houdend met de rechtmatige belangen van alle betrokken partijen en derden. In de Richtlijn worden elementen geformuleerd in een niet-limitatieve lijst waar de rechter rekening mee dient te houden. Allereerst wordt rekening gehouden met de mate waarin de claim of het verweer waarmee het verzoek om toegang tot bewijsmateriaal wordt gerechtvaardigd en wordt ondersteund door beschikbare feiten en beschikbaar bewijsmateriaal.162 Ten tweede wordt

gekeken naar de omvang en de kosten van toegang tot bewijs, in het bijzonder voor betrokken derden, om te voorkomen dat gezocht moet worden naar niet-specifieke informatie waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij relevant is voor de partijen in de procedure.163 Tenslotte is van

belang of het bewijsmateriaal waartoe toegang wordt gevraagd al dan niet vertrouwelijke informatie bevat, in het bijzonder over derden, en welke regelingen tot bescherming van

dergelijke vertrouwelijke informatie van toepassing zijn.164 Het belang van een onderneming om

te voorkomen dat zij wordt gedaagd in een civiele procedure is hierbij krachtens artikel 5 lid 5 van de Richtlijn geen rechtmatig belang als bedoeld in artikel 5 lid 3. Bij de voorgaande evenredigheidstoets die moet worden verricht door de nationale rechter zit ingebakken dat een bevel tot toegang pas kan worden gegeven wanneer een eiser, op basis van feiten waarover hij redelijkerwijs moet beschikken, heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden die door de verweerder werd veroorzaakt.165

Artikel 6 van de Richtlijn is een aanvullende bepaling die ziet op situaties wanneer er sprake is van toegang tot bewijs dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt. Hierbij dient de Nederlandse rechter nog een aantal criteria mee te nemen bij de toets of het evenredig is om een mededingingsautoriteit te bevelen om informatie te verschaffen. De rechter voert deze afweging uit met inachtneming van de vraag of het een specifiek verzoek om informatie betreft, of het verzoek om informatie daadwerkelijk in het kader van een schadevergoedingsactie

161 Preambule punt 16 Richtlijn 2014/104/EU.

162 Art. 5 lid 3 onder a Richtlijn 2014/104/EU.

163 Art. 5 lid 3 onder b Richtlijn 2014/104/EU.

164 Art. 3 lid 3 onder c Richtlijn 2014/104/EU.

geschiedt en of hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de publieke handhaving van het mededingingsrecht.166

Met het neerleggen van de ‘zwarte lijst’ in het nieuwe artikel 846 Rv als gevolg van

implementatie van de Richtlijn wordt het de Nederlandse rechter makkelijk gemaakt. Voor de documenten die tot deze lijst behoren, namelijk clementieverzoeken en schikkingsvoorstellen, geldt dat onder geen enkele omstandigheid openbaarmaking kan worden gelast. Voor de grijze lijst, waarin documenten zijn opgesomd waarvan tijdelijk geen openbaarmaking gelast kan worden, geldt ook dat deze geïmplementeerd wordt in artikel 847 Rv. De rechter hoeft slechts te toetsen of documenten die tot inzage gevorderd worden onder een van deze lijsten vallen. Voor documenten in het dossier van een mededingingsautoriteit die niet binnen de reikwijdte van de ‘grijze’ en ‘zwarte lijst’ vallen, kan ten alle tijden toegang worden gelast door de rechter.167

Hierbij moet de rechter een mededingingsautoriteit kunnen dwingen om informatie openbaar te maken, mits de informatie niet op een andere manier kan worden verkregen.168

5.2 Overige verplichtingen voor de nationale rechter

Uit de Richtlijn vloeit voor de Nederlandse rechter, naast belangenafwegingen, tevens een aantal verplichtingen voort. Zo creëert artikel 7 van de Richtlijn de verplichting voor de rechter om de vertrouwelijkheid van documenten die onder de ‘grijze’ en ‘zwarte lijst’ vallen te waarborgen. Indien documenten die onder deze lijsten vallen in het geding worden gebracht, is het de plicht van de rechter om deze als ontoelaatbaar aan te merken. Naast artikel 7, worden in artikel 8 van de Richtlijn enkele sancties genoemd die in bepaalde gevallen kunnen worden opgelegd. Deze sancties dienen te worden opgelegd aan partijen die handelen in strijd met een door de rechter uitgevaardigd bevel tot het verlenen van toegang, relevant bewijsmateriaal vernietigen, zich niet houden aan de door de rechter opgelegde verplichtingen ter bescherming van vertrouwelijke informatie of inbreuk maken op de beperkingen van bewijsmateriaal die zijn geformuleerd in de Richtlijn.169 De rechter kan uit gedragingen van partijen die in strijd zijn met de waarborgen die

zijn neergelegd in de Richtlijn zijn voor deze partij nadelige conclusies trekken.170

5.3 Onweerlegbaar bewijs

166 Art. 6 lid 4 Richtlijn 2014/104/EU.

167 Art. 6 lid 9 Richtlijn 2014/104/EU.

168 Art. 6 lid 10 Richtlijn 2014/104/EU.

169 Art. 8 lid 1 Richtlijn 2014/104/EU.

Een besluit van de nationale mededingingsautoriteit (ACM) heeft bindende kracht voor de rechter.171 Dit betekent dat met een definitief inbreukbesluit van de ACM de schending van het

mededingingsrecht onweerlegbaar vast staat in een civiele schadeprocedure.172 Voorheen bestond

er nog geen uniforme regeling over de bewijskracht van een beslissing van de ACM.173 Het

Voorontwerp bevat een nieuw artikel 161a Rv waarin dit bewijsvermoeden als gevolg van de Richtlijn in de Nederlandse wet wordt geïmplementeerd.174 De rechter kan hierdoor niet afwijken

van besluiten gemaakt door de ACM. Beslissingen van een nationale mededingingsautoriteit uit een andere lidstaat kan in Nederlandse procedures gebruikt worden als een prima facie bewijs van het feit dat zich een inbreuk op het mededingingsrecht heeft voorgedaan.175 Deze regel wordt

niet geïmplementeerd in het Nederlandse recht, omdat volgens de wetgever de huidige regels van bewijsrecht reeds voorzien in de mogelijkheid om in het buitenland genomen beslissingen mee te wegen in de bewijsvoering.176 De rechter zou deze regel kunnen laten doorwerken in het

Nederlandse procesrecht recht door middel van richtlijnconforme interpretatie. Bij de hiervoor beschreven besluiten van nationale mededingingsautoriteiten gaat het niet zo zeer om de toegang tot bewijs, doch kan het wel worden aangemerkt als een belangrijke zaak waar de Nederlandse rechter rekening mee dient te houden.

5.4 Richtlijnconforme interpretatie

Richtlijnen ontvouwen hun werking voornamelijk door implementatie in nationale wetgeving. De werking van een richtlijn wordt hiernaast gewaarborgd door richtlijnconforme uitleg door de nationale rechter.177 Dit houdt in dat de Nederlandse rechter zijn gehele recht in

overeenstemming met de Richtlijn moet uitleggen. Richtlijnconforme interpretatie biedt aan de nationale rechter de mogelijkheid om bepaalde normen uit de Richtlijn door te laten werken in nationale procedures, zonder dat het voorschrift waar hij zich op baseert in de Nederlandse wet geïmplementeerd is.178 Het is verplicht voor de rechter om richtlijnconform te interpreteren nadat

171 Art. 9 lid 1 Richtlijn 2014/104/EU.

172 Houtdijk en Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland 2015/23, p. 57.

173 Zippro, Het voorontwerp van de implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht 2015/12, p. 351.

174 Art. II onder B Concept wetsvoorstel Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededinging, 8 oktober 2015.

175 Art. 9 lid 2 Richtlijn 2014/104/EU.

176 Concept MvT bij de Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht, 8 oktober 2015, p. 8.

177 Hartkamp, 2015, p. 140.

178 Houtdijk en Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland 2015/23, p. 56.

de implementatietermijn van de Richtlijn verstreken is.179 Voor deze datum zal echter ook

uitlegging van het Nederlandse recht in overeenstemming met de doelstellingen Richtlijn geschieden. Zo kan de Nederlandse rechter bijvoorbeeld de beperkingen bij toegang tot bewijs van ‘grijze’ en ‘zwarte lijst’ al toepassen bij verzoeken op grond van artikel 843a Rv. In recente zaken werd duidelijk dat de Richtlijn ook voor de finale implementatiedatum een ijkpunt is voor de rechter bij uitspraken in procedures omtrent mededingingsrecht.180

Conclusie

Door middel van de Richtlijn beoogt de Commissie de regels omtrent privaatrechtelijke

handhaving van het mededingingsrecht binnen de Europese lidstaten te harmoniseren. Het meest in het oog springende, en daarmee belangrijkste aspect van de Richtlijn betreft de toegang tot bewijs in civiele schadevergoedingsprocedures. In deze scriptie onderzocht ik het effect van de Richtlijn op de vergaring van bewijs, met name binnen de Nederlandse rechtsorde.

De bestaande informatieasymmetrie tussen inbreukmakers op het mededingingsrecht enerzijds en schadelijders ten gevolge hiervan anderzijds, is een belemmering die aan effectieve

privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht in de weg staat. Toegang tot 179 Hartkamp, 2015, p. 165.

180 Kuijper en Leeflang, 121. De richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht – gevolgen voor de praktijk 2015/3, p. 31.

bewijsmateriaal vormt een cruciale voorwaarde voor het instellen van een private

schadevordering, aangezien de stelplicht en bewijslast rust op de partij die vergoeding van schade vordert.

Met het voorstel van de Richtlijn beoogt de Commissie schadelijders van inbreuken op het mededingingsrecht te faciliteren bij het verhalen van hun schade op de inbreukplegers. Tegelijkertijd wordt ook bescherming geboden aan het succesvolle clementieprogramma en schikkingsmogelijkheden. In mijn onderzoek werd geconstateerd dat er sprake is van een evident spanningsveld tussen de vergaring van bewijs bij privaatrechtelijke schadevorderingen en de publiekrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht. De bescherming van het

clementieprogramma die gepaard gaat met inwerkingtreding van de Richtlijn komt onder andere tot uiting in de geformuleerde ‘grijze’ en ‘zwarte lijst’, waardoor toegang tot documenten die zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevinden omtrent clementie en

schikkingsvoorstellen onmogelijk wordt gemaakt. Er is weliswaar in grotere mate duidelijkheid over de toegang tot documenten geschapen, maar toch lijkt het alsof de Europese Wetgever zich in een spagaat bevindt. De coördinatie tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke handhaving van mededingingsrecht – zoals de Commissie het omschrijft – lijkt meer op een bescherming van de publieke handhaving van mededingingsrecht. Mijns inziens was de belangenafweging die per zaak, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, op grond van jurisprudentie van het HvJ gemaakt moest worden bij een beroep op de exhibitieplicht wenselijker dan het bij voorbaat uitsluiten van toegang tot documenten.

De implementatie van de Richtlijn binnen de Nederlandse rechtsorde is in grote mate succesvol, al laat de implementatie van artikel 5 van de Richtlijn hierbij nog te wensen over. Artikel 843a Rv voldoet reeds aan de eisen van artikel 5 van de Richtlijn, behalve als het gaat om de

voorwaarde dat geen beroep op het exhibitierecht kan worden gedaan als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van inzage, afschrift of uittreksel van de bescheiden is gewaarborgd. Deze regel wordt dan ook uit de Nederlandse wet geschrapt. Het is verder de vraag of artikel 5 lid 3 van de Richtlijn op de juiste wijze geïmplementeerd wordt door de wetgever. Op grond van art. 5 lid 3 van de Richtlijn dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de nationale rechter het verlenen van toegang tot bewijsmateriaal beperkt tot wat evenredig is. Dit lijkt toch iets anders te zijn dan de toets die in 843a Rv lid 4 besloten ligt, waarbij het recht op inzage van een partij geweigerd kan worden op grond van gewichtige redenen. De toets die besloten ligt in het nieuwe artikel 845 Rv zorgt in

beginsel voor een beperktere toegang tot bewijsmateriaal en is derhalve niet in overeenstemming met de richtlijn.

De Richtlijn laat zowel de WOB als de Eurowob onverlet. Aanpassing door de Nederlandse wetgever van de WOB is dat ook niet vereist. Wel zou het de helderheid van de

uitzonderingsgronden van deze wet ten goede komen indien de ‘grijze’ en ‘zwarte lijst’ hierin worden opgenomen.

De Nederlandse rechter heeft met de Richtlijn een praktische leidraad voorhanden gekregen die dienst doet bij beoordeling of een verzoek tot inzage of openbaarmaking van bewijs moet worden gehonoreerd, of moet worden afgewezen. Het beste voorbeeld hiervan is de ‘grijze’ en ‘zwarte lijst’ waaraan hij documenten direct kan toetsen. Uit recente rechtspraak van de Rechtbank Amsterdam bleek dat de rechter niet als uitgangspunt hanteerde dat de toegang tot informatie in beginsel mogelijk moet zijn, tenzij daaraan een gerechtvaardigd belang in de weg staat. Er werden tamelijk hoge eisen gesteld aan de voorwaarden waaraan voldaan moet worden voor een geslaagd beroep op de exhibitieplicht. Door implementatie van de Richtlijn zal dit uitgangspunt veranderen, en daarmee de toegang tot bewijs eenvoudiger worden.

De belemmering omtrent de toegang tot bewijs bij privaatrechtelijke schadevorderingen wordt mijns inziens niet geheel weggenomen door de Richtlijn en de implementatie hiervan in

Nederland. De Commissie zorgt voor meer bescherming van de publiekrechtelijke handhaving, in plaats van privaatrechtelijke handhaving werkelijk te faciliteren. Private handhaving van het mededingingsrecht wordt nog steeds gezien als complementair aan publiekrechtelijke

handhaving hiervan. De Richtlijn ontvouwt de kaders hiervoor binnen Nederland en andere lidstaten.

Literatuurlijst Wet- en regelgeving

Verordening (EG) 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 (artikel 101 en 102) van het Verdrag.

Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.

Groenboek, Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels, Brussel, 19 december 2005, (COM(2005)672 def.)

Mededeling, van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, 8 december 2006, PbEU 2006, L 298/17.

Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, (COM(2008)165 def.)

Voorstel voor een richtlijn 2013/0185/EUiv. (COM(2013) 404 final)

Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014

betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en de Europese Unie (PbEU 2014, L 349/1)

Concept wetsvoorstel Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededinging, 8 oktober 2015.

Concept memorie van toelichting bij Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededinging, 8 oktober 2015.

Jurisprudentie

HvJ EU 5 februari 1963, nr. 26/62, Van Gend en Loos. HvJ EU 28 februari 1991, C-234/89, Delimitis.

HvJ EU 30 mei 1991, C-361/88, Commissie v. Duitsland. HvJ EU 14 december 2000, C-344/98, Masterfoods.

HvJ EU 20 september 2001, nr. C-453/99, Courage/Crehan. HvJ EU 13 juli 2006, nr. C-295/04 – C-298/04, Manfredi. HvJ EU 14 juni 2011, C-360/09, Pfleiderer.

HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11, Donau Chemie.

HvJ EU 27 februari 2014, C-365/12 P, EnBW Energie Baden-Württemberg. HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, ANVR e.a./IATA. Rb. Arnhem 16 mei 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW7444, Tennet/Alstom. Rb. Den Haag 1 mei 2013, C/09/414499, CDC/Shell e.a.

Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1778, Equilib/ KLM c.s. Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS: 2015:1780, Stichting Cartel Compensation/KLM c.s.

Rb. Rotterdam 13 mei 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3381, Sandd/ACM. Rechtsleer

A.E. Beumer, De toegang tot het mededingingsdossier, NtEr 2013/9, p. 310-317. [Online via Rechtsorde]

B. Braeken, M. Koppenol en J. Plettenburg, Kroniek civiele rechtspraak mededingingsrecht 2015, M&M 2016/2, p. 66-76. [Online via Rechtsorde]

C.A.N.M.Y. Cauffmann, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW2015/3, p. 126 – 137. [Online via Rechtsorde]

C.D. Ehlermann, 'The Contribution of EC Competition Policy to the Single Market', Common Market Law Review 1992/29, p. 257-282. [Online via Kluwer Navigator]

J.W. Fanoy en T. Raats, 124. Bewijsvergaring in kartelschadezaken, Tijdschrift Mededingingsrecht in de Praktijk 2015/3, p. 47-51. [Online via Rechtsorde]

E.D. Gerlum-van Aalst en S.R. Brand, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht: recente ontwikkelingelen, Maandblad voor Vermogensrecht 2014/9, p. 227-239. [Online via Rechtsorde]

L. Haasbeek, De WOB en Eurowob in het mededingingsrecht, Markt & Mededinging 2009/5, p. 139-147. [Online via Rechtsorde]

A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel II. De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013. [Online via Kluwer Navigator]

A.S. Hartkamp, Asser 3-I Europees recht en Nederlands vermogensrecht, 5 Bronnen van geldend Europees privaatrecht, 5 De Europese verdragen, nummer 6., Asser/Hartkamp 3-I 2015/6. [Online via Kluwer Navigator]

A.S. Hartkamp, Asser 3-I Europees recht en Nederlands vermogensrecht, 70 Directe horizontale werking: onrechtmatige daad, nummer 74., Asser/Hartkamp 3-I 2015/70, p. 3 – 4. [Online via Kluwer Navigator]

A.S. Hartkamp, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 3. Vermogensrecht in het algemeen. Deel I. Europees recht en Nederlands

vermogensrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 70 – 71, 82 – 83, 140, 165.

J. Houtdijk en T. Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, Onderneming en Financiering 2015/23, p. 44 – 61

M. Kuiper en F. Leeflang, De richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht - gevolgen voor de praktijk, Mededingingsrecht in de praktijk 2015/3, p. 29 – 36. [Online via Kluwer Navigator]

A.I.M. van Mierlo en C.J.J.C. van Nispen, Commentaar op artikel 843a Rv, T&C burgerlijke rechtsvordering 2014, p. 1524.

M.H.J. van Maanen, J.W, Fanoy en T. Raats, Consultatie Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht 2015.

A. Ortega Gonzáles, de moeilijke balans tussen het clementieprogramma en

schadevergoedingsvorderingen: where do we come from, where do we go?, SEW 2014/3. [Online via Rechtsorde]

E. Oude Elferink en B Braat, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op mededingingsregels, NtEr 2014/7. [Online via Rechtsorde]

J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht, Artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Kluwer 2010 (1e dr.).

H.H.B. Vedder, Clementie en recht - De moeizame verhouding tussen de deelnemers aan een kartel, autoriteiten en consumenten, NTBR 2014/9. [Online via Kluwer Navigator]