• No results found

Contactpersoon: Leo Apon

Aard, ernst en omvang van het verziltingsprobleem?

Informatie WiBo29):

Het hoofdwatersysteem: incidentele verzilting van het hoofdwatersysteem levert beperkt problemen op: - door externe verzilting van de Nieuwe Waterweg en het Hartelkanaal verzilten de inlaatpunten ‘Pernis’ (elke

5-6 jaar) en ‘Brielselaan’ (elke 10 jaar) voor enkele maanden. Chloridegehalten lopen dan op tot 2000 mg/l. Omdat het stedelijke peilgebieden betreft wordt dit niet ervaren als een groot knelpunt. Wel wordt

momenteel onderzocht of de inlaat ‘Brielselaan’ niet verplaatst kan worden zodat er voortaan water ingelaten kan worden vanuit de Oude Maas.

- door een 'achterwaardse' verzilting van het Spui, waardoor tijdelijk geen inname mogelijk is bij de

belangrijke inlaat bij Bernisse. Door stormopzet op zee treedt een zouttong in het systeem op in het najaar. Zo'n achterwaardse verzilting komt vrijwel ieder jaar wel een keer gedurende enkele uren voor. Omdat dit in het najaar optreedt en omdat de sluiting zeer tijdelijk is, wordt dit niet als probleem ervaren. De zoetwatervoorraad in het Brielse Meer is voldoende om deze periode op te vangen aangezien de watervraag in deze periode gering is.

Het regionale watersysteem

- In het regionale watersysteem treedt alleen brakke kwel op op Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten en in de oostpunt van de Hoekse Waard. Hierdoor verzilt het regionale watersysteem van binnenuit (interne verzilting) en is doorspoelen van het systeem noodzakelijk als het gebied een agrarische functie heeft. - WSHD spoelt de brakke delen van het systeem relatief veel door, maar er is dan ook voldoende zoet water

beschikbaar vanuit het Haringvliet, Spui en Volkerak-Zoommeer.

- In de Hoekse Waard wordt niet doorgespoeld, hogere chloridegehalten worden in het gebied geaccepteerd.

- Op Voorne-Putten wordt het gehele jaar doorgespoeld door een apart wateraanvoer- en

waterafvoersysteem. Het water wordt ingelaten vanuit de Bernisse en het Brielsemeer en uitgelaten via het kanaal door Voorne.

- Op Goeree wordt alleen doorgespoeld in de zomerperiode. Hiervoor wordt het waterpeil 30 cm opgezet en zoet water aangevoerd via diverse inlaatpunten. In de winter is het peil lager en de zoutgehalten hoger. Hierdoor is het watersysteem verre van natuurlijk, waardoor de ecologische waarde achterblijft. Er is ten dele sprake van een gescheiden aanvoer- en afvoerroute. Het water wordt dus deels uitgemalen bij dezelfde punten waar het water ook ingelaten wordt. Dit is niet optimaal gezien vanuit waterkwaliteit en zoetwatervoorziening.

- De verwachting is dat de interne verzilting op de lange termijn iets toeneemt door bodemdaling en zeespiegelrijzing. Dit is onderzocht in een studie van de provincie Zuid-Holland. Dit geeft echter geen grote problemen omdat er voldoende zoet water beschikbaar is om deze zoutbelasting uit te spoelen.

Het effect van bodemdaling en klimaatverandering is naar verwachting niet groot. Uit de studie van Vincent Beijk (RWS, Zuid-Holland) blijkt dat de zoetwatervoorziening voor WSHD klimaatrobuust is: ook in de toekomst is er nog voldoende zoet water beschikbaar om het beheergebied door te spoelen.

De intensivering van de landbouw heeft naar verwachting een veel groter effect. Toename van zoutgevoelige gewassen als bloembollen, witlof, vollegrondsegroente ed. zal de watervraag doen toenemen.

29 WiBo’ verwijst naar rapport ‘Landelijke inventarisatie Verzilting, uitgevoerd door Witteveen en Bos in opdracht van de Waterdienst

Zelfvoorzienendheid is veelal niet mogelijk omdat peilbesluiten gehandhaafd moeten worden. Ook in gebieden waar niet beregend of doorgespoeld wordt, is er in droge zomers een flinke inlaatbehoefte.

Hoe gedetailleerd wordt verzilting gemonitord (in ruimte en tijd)?

WSHD heeft een meetnet, zowel voor oppervlaktewater als grondwater. Er is een vrij dicht kwaliteitsmeetnet, elke maand worden hier alle waterkwaliteitsparameters gemeten, inclusief chloride. Op de website is veel informatie te vinden.

Waarop zijn de beheersregels voor wateraanvoer gebaseerd?

In het waterbeheersplan van WSHD is de na te streven chloridenorm uitgesplitst naar type teelt. Voor veeteelt geldt 1000 mg/l, akkerbouw 600 mg/l, hoogwaardige land- en tuinbouw 300 mg/l en glastuinbouw 200 mg/l. Dit zijn de normen die de provincie in het beleidsplan Groen, Water en Milieu ook hanteerde.

De genoemde normen zijn leidend in het dagelijkse beheer. In de praktijk ligt het serviceniveau soms wat hoger, als dat tenminste mogelijk is. Dit is ingegeven door de aanwezigheid van gevoelige teelten als bloembollen en witlof (Goeree-Overflakkee). Hier wordt gestuurd op een chloridegehalte van 300-450 mg/l. Ook op Voorne-Putten realiseert het waterschap een hoger serviceniveau. Leidend zijn hier onder andere de de eisen die de industriewatervoorziening in het Botlek-Europoort gebied en de glastuinbouw in het Westland en op Voorne stellen. De rest van het gebied lift hier op mee.

Wanneer uitgegaan wordt van waterkwaliteitsnormen volgens de Kaderrichtlijn Water dan gelden voor de zoete gebieden te streven naar een streefwaarde/norm van 200 mg/l. Voor gebieden met veel brakke kwel zou de KRW-doelstelling een brak systeem met chloridegehaltes tussen 300 en 3000 mg/l zijn. Dit laatste is echter strijdig met de gebiedsgerichte functiedoelstellingen voor de landbouw. In het stroomgebiedbeheerplan wordt uitgegaan van de landbouwfunctie van het gebied en dus niet op de waterkwaliteitsnorm behorende bij een brak systeem.

Hoe wordt wateraanvoer onder gemiddelde omstandigheden gestuurd op chloridegehalte?

Op het chloridegehalte wordt actief gestuurd op Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee. In andere gebieden wordt niet doorgespoeld of anderzijds gestuurd.

Hoe is het beheer bij (sterk) oplopende chloridegehalten in het aangevoerde water?

Bij de Bernisse gaat de inlaat dicht bij een chloridegehalte <150 mg/l. Dit is ingegeven door de waterlevering aan de industrie in het Rijnmondgebied. Bij andere inlaten ligt die grens hoger. Uitgangspunt vormen de te bedienen functies en de ecologische waterkwaliteit. In principe gaat ‘de deur dicht’ bij 200 mg/l (KRW-grens). Bij enkele zoutgevoelige inlaatpunten (Pernis en Brielse laan) liggen de grenzen wat hoger omdat die geregeld verzilten en het stedelijk gebied betreft. Hier liggen de grenswaarden op 600 respectievelijk 400 mg/l. Maar bij verzilting is het altijd maatwerk. Zeker bij extreme droogte kan een andere afweging worden gemaakt, bijvoorbeeld als peilen te ver uitzakken, zuurstofgehalten te ver dalen en/of botulisme optreedt. Dit is echter geen regulier beheer meer maar een calamiteit.