‘Ik ga even naar de kluis,’ kondigde Arnold op z'n vrije dinsdagmiddag aan.
‘Ik ga met je mee,’ zei Mattheus.
Arnold kon zijn oren niet geloven. ‘Maar ik ga lópen,’ waarschuwde hij.
‘Wat zou dat,’ zei Mattheus flink, ofschoon Arnold zijn stem een beetje hoorde
beven.
‘Zou je dat nou wel doen?’ vroeg Arnold die er toch wel tegenop zag een van zijn
weinige uitjes door Mattheus klemmende hand op zijn arm bedorven te zien.
‘Jazeker,’ zei Mattheus, ‘dat moet van die Truus van jou.’
‘Zei ze écht dat je met me mee moest?’
‘Als ik dacht dat ik het aankon dan vond ze het een goed idee en dat denk ik
toevallig,’ zei Mattheus.
‘Toevallig wél op mijn enige vrije middag,’ mopperde Arnold voor zich uit terwijl
hij de boodschappentas zorgvuldig met de in vloeipapier verpakte langwerpige
pakketjes vulde. Rosa's ingrepen bevielen Arnold allerminst. Mattheus begon hoe
langer hoe eigenaardiger te worden. Maar vóórdat Arnold zijn gedachtengang ook
maar enigszins kon afronden en zich realiseren kon dat ook de verdere middag
verspeeld was voor nadere meditatie stond Mattheus alweer náást hem.
‘Niet zó,’ zei Mattheus, ‘je moet de spullen niet zo kuttig neerleggen,’ en hij begon
alle pakjes er weer uit te halen.
‘Wat nou,’ zei Arnold, ‘wat zullen we nou beleven, wou je beweren dat ik opeens
geen lepeltjes en vorkjes meer in m'n valiesje kan bergen, na vier jaar ervaring, krijg
nou
luis in je schaamhaar. En sinds wanneer rook jij?’
Mattheus, sigaret in de mondhoek, had enige moeite met de dubbele activiteit, te
oordelen naar zijn dichtgeknepen oog aan de sigaretzijde van zijn gezicht. ‘Ik moet
assertiever worden van Truus en dan word ik assertiever,’ zei Mattheus.
‘Wat houdt dat in als ik vragen mag?’ vroeg Arnold en liet zich verbouwereerd
op de eetkamerstoel neer.
‘Dat houdt in,’ en Mattheus pikte behendig een elastiekje uit de fruitschaal zonder
fruit, ‘dat houdt in dat ik in ademnood kom omdat ik altijd ja tegen je zeg. En als ik
nou maar nee zeg dan krijg ik meer lucht,’ zei Mattheus en bond een pakketje van
zes theelepeltjes handig samen met zes gebakvorkjes. ‘Je moet ze als 't ware in bed
leggen in de kluis anders kunnen we straks de hele kelder van het Frederiksplein wel
afhuren als je ze zo stom inpakt.’ Hierop doofde hij zijn sigaret in de fruitschaal naast
de overige elastiekjes en de paperclips. Arnold keek toe alsof hij zijn kat een haring
zag baren.
‘Heb je de kat te eten gegeven,’ vroeg Arnold in de hoop dat hij op een gat in
Mattheus’ krijgskostuum kon wijzen.
‘Heb ik jou te eten gegeven,’ vroeg Mattheus terwijl hij drie dessertlepeltjes te
zamen met vier ontbijtvorkjes opbond. ‘Ik heb jou te eten gegeven,’ vervolgde
Mattheus toen Arnolds antwoord uitbleef, ‘dus de kat ook.’
‘'t Is wel te hopen dat het niet hetzelfde was. Voor de kat dan,’ verduidelijkte
Arnold.
‘Wat jij doet,’ zei Mattheus, ‘dat is dat je een ander een
minderwaardigheidscomplex aanlult.’
‘Dat zei Truus zeker.’ Arnold begon het systeem in de gaten te krijgen.
‘Dat zei Truus.’
‘Leuk,’ vond Arnold, ‘daar leg ik iedere week vijftig piek voor neer. Had ze nog
wat?’
‘Oh ja,’ knikte Mattheus.
‘Mag ik misschien weten voor wat voor gekutkever ik nog meer betaal?’
‘Je wou toch hulp,’ vroeg Mattheus.
‘Jawel maar ik had 't me even anders voorgesteld,’ zei Arnold naar waarheid. ‘Wat
heeft dat kutwijf je nog meer aangepraat?’
‘Daar kan ik het nog niet met je over hebben,’ meende Mattheus, ‘omdat ik dat
nog niet verwerkt heb.’
‘Waarschuw je als je zover bent?’ vroeg Arnold en wilde de tas oppakken om te
verdwijnen. Maar Mattheus had z'n spijkerjack al aan en stond met dat van Arnold
in z'n hand. ‘Ik hoef geen jack,’ zei Arnold.
‘Jij moet je jack aan zodat de mensen zien dat we bij elkaar horen, of ben je bang?’
‘Waarvoor?’ vroeg Arnold onbedorven.
‘Ben je bang dat ze zien dat we bij elkaar horen.’
‘Waarom zou ik?’ vroeg Arnold en wist opeens wat er komen zou.
‘Had jíj Truus niet verteld dat je een vriendin had, kuttekont,’ zei Mattheus.
‘Nee,’ zei Arnold, ‘nee.’
‘Jawel, Truus was helemaal in de war toen ze mij zag.’
‘Iedereen is in de war als ie jou ziet.’ Er klonk iets flemerigs in Arnolds stem, hij
hoorde het zelf.
‘Slijmen, ja,’ zei Mattheus toen ze de deur dichttrokken, hij moest zich toch een
ogenblik aan de deurpost vasthouden. Een moment dat door Arnold gebruikt werd
om vast een paar meter vooruit te lopen. ‘Slijmen bij dat ouwe wijffie ja,’ haalde
Mattheus hem hijgend in. ‘Zelfs voor een oud wijffie ben je bang.’
‘Ik zou niet weten wat je bedoelde en schreeuw niet zo,’ siste Arnold.
‘Bang voor een heel klein miezerig oud wijffie uit een
In document
Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon · dbnl
(pagina 54-57)