• No results found

Waarom wordt er na zijn dood in dit soort vakbondsproza over hem geschreven door iemand die hem lief vond, dacht ik toen ik het eerste kantje van de brief had

gelezen. Het handschrift zag er op dat moment nog regelmatig uit. Iedere letter was

zorgvuldig afgemaakt.

Ik besef, nu ik haar woorden overschrijf, dat het woord ‘nog’ in de vorige zin

passie en ontboezemingen veronderstelt op de volgende bladzijde van de brief. Deze

is bevlekt

met tranen en vertoont hanepoten als in een slachterij. Maar deze veronderstelling

is verkeerd. Wel liet zij de vormelijkheid voor een deel varen: het leek erop dat ze

op gang kwam en in plaats van formuleringsproblemen beelden van vroeger voor

zich zag. Wat zag zij precies, dacht ik, toen zij schreef: 'Ik heb je niet verteld dat ik

eenmaal met hem mee ben geweest. Het was op een middag. Hij kwam toen geregeld

bij ons thuis. Had een hartelijk, maar zakelijk contact met mijn man. Zij waren soms

allebei vreugdevol, als zij een succes hadden behaald. (Ik hoorde ze een keer samen

zingen, terwijl ik in de keuken stamppot van groene kool maakte. Ik heb dat zo goed

onthouden omdat ik niet van groene kool houd maar mijn man wel. Toen hoorde ik

hem ook nog zingen. Alsof hij die kool al op zijn bord zag liggen met een karbonade

ernaast. Hij zong de Internationale en van de weeromstuit begon ik op de maat in

mijn grijs gespikkelde pan te stampen. Hij en je vader. Zo broederlijk heb ik ze later

nooit meer gezien.) Op een middag was mijn man verlaat. Er waren problemen in

een fabriek. Hij belde op dat hij veel later kwam. Ze hadden afgesproken om de tekst

voor een redevoering door te nemen. Je vader kwam langs en zei: ‘We gaan samen

uit.’ Ik wilde eigenlijk niet. Ik vond dat ongepast. Ik wilde geen wig tussen hen

drijven, maar ik bedacht ook: als ik gewoon meega en me geen voorstellingen maak

dan hoef ik me toch niet bezwaard te voelen? (Ik wilde natuurlijk niets liever dan

meegaan!) Toch voelde ik me onzeker. Ik deed iets wat niet mocht. Hij nam me mee

naar de haven. Wij keken naar de schepen. Ik vond het zo raar dat hij me naar de

haven meenam. Of vind ik dat nu? Hij was zo druk bezig om mij alles uit te leggen

wat er in de haven gebeurde. Alsof hij wilde pochen op zijn kennis. Ik vond hem

merkwaardig. Hij hield mijn hand vast en ik weet niet meer precies wat ik hoopte.

Misschien weet ik dat nu wel. Het is

moeilijk daarover te schrijven. En we worden zo oud. Je vader is dood en mijn man

is dood en er zijn nog maar weinig mensen die hen samen hebben meegemaakt. Wat

kan ik mij nog voorstellen over de loop van de dingen? Ik mag nu toch niet meer

dromen dat je vader zijn verlegenheid zou hebben afgelegd en dat ik rustig had

kunnen zeggen: wat kunnen mij die rotboten schelen. Ik droomde vannacht van je

vader. Ik weet dat ik mij in die droom tegen deze beelden verzette. Ik wilde niet

meegaan met een dode man. Hij wilde mij kussen. Waarom schrijf ik je dit? Breng

ik je nu in verwarring? Ik wilde je zeggen, Paul, dat ik veel van hem heb gehouden

en dat ik denk dat hij in zijn leven tekort is gekomen. Door zijn eigen onhandigheid.

Of is het hondentrouw? Aan wie? Ik heb je moeder nooit ontmoet. Geen kwaad

woord heb ik over haar gehoord. Maar ik heb nooit aan haar willen denken, ook niet

in kwade zin. Of ging hij in de eerste plaats op in zijn werk? Ik vond dat altijd

prachtig: mensen die zich inzetten voor een ideaal. Dat was met je vader ook zo. Ik

zag hem een keer optreden op een vergadering. Iedereen klapte voor hem. Achterin

begonnen er een paar te stampvoeten. Hij keek ernstig, zoals dat hoort. Toen

stampvoette de hele zaal en ze begonnen leuzen te roepen. Geloofde hij daarin? Hij

maakte er geroutineerd een eind aan toen hij dat nodig vond. Hij wist wel beter. Was

het zo? Of was hij toch een beetje ijdel en vond hij het aardig dat hij de mensen zo

kon opjutten? Misschien had hij wel niet zoveel behoefte aan een vrouw die met haar

gezeur alleen voor hem optrad. Of die er alleen voor zijn gezeur was en het geduld

kon opbrengen steeds naar hem te luisteren. Waarom kwam hij nooit terug na die

wandeling door de haven? Ik stel je vragen die je niet kunt beantwoorden. Ik wil je

alleen maar zeggen: wat er ook allemaal in zijn gedachten is gebeurd: ik heb het

nooit mogen horen. Hij had gewoon aan mijn man verteld dat hij met mij

gewandeld had. En Bert knikte. Misschien had je vader best door hoe verliefd ik op

hem was en zei hij tegen mijn man: je vrouw is verliefd op mij. Maar dat zal hij nooit

gedaan hebben. Zelf durf ik er pas over te spreken nu ze allebei dood zijn.’

Ik voelde mij beschaamd toen ik de brief uit had. Hij maakte de indruk alsof zij hem