• No results found

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar · dbnl"

Copied!
169
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rudolf Geel

bron

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar. Querido, Amsterdam 1988 (2de druk)

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/geel005gedo02_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

[I]

In een opwelling beloofde ik mijn moeder het archief van mijn vader te ordenen. Ik zou de persoonlijke zaken apart leggen en de rest overdragen aan de vakbond die hij zoveel jaren had geleid. Zij wilde dat ik haast maakte met het karwei maar ze begreep ook wel dat het niet binnen een week kon worden geregeld. Toen ik, in een poging haar te troosten, toch vrijwel onmiddellijk een begin maakte met de grote opruiming, werd ik bevangen door een langdurige aarzeling. Ik besefte dat ik een hoop dingen zou tegenkomen waar ik mij altijd ver van had gehouden. Mijn vader zal de geschiedenis ingaan als de eerste vakbondsleider die door cabaretiers populair is gemaakt. Maar omdat deze grappenmakers over korte tijd voorgoed zijn opgeborgen in het geluidsarchief van de Nederlandse Radio Unie, ligt de veronderstelling voor de hand dat mijn vaders leven op aarde geen diepe indruk zal maken op de

geschiedenis.

Mijn vader was een ernstige man, die een enkele keer in de familiekring een kortstondige opleving van vreugde onderging. Daarna verdiepte hij zich met des te meer ernst in de zorgen van zijn arbeiders.

Ik kan mij voorstellen dat kinderen van snoepwinkeliers uitgekeken raken op zoetigheid. Ik had hetzelfde met de broodwinning van mijn vader.

Waarom moest ik hem terughalen nu hij dood was? Waarom durfde mijn moeder zijn archief niet aan de vakbond over te dragen zonder die ‘persoonlijke’ schifting?

Wat voor onbekende waarheid viel er over hem te openbaren? In het algemeen is alleen opperste wreedheid of vraatzucht een

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(3)

paspoort tot legendevorming. Hendrik de Achtste werd uitsluitend beroemd om de wispelturigheid van zijn hartstocht. Wat dat betreft viel er aan mijn vader voor zover ik wist weinig eer te behalen. En bovendien: stel dat anderen dan ik op het spoor kwamen van een liederlijk leven? Zouden ze dat dan aan de openbaarheid prijsgeven?

Het idee alleen al kwam me belachelijk voor.

Maar ik wilde mijn moeder niet teleurstellen. En het leek mij ongepast met haar op dit moment over die zaken in debat te gaan. Misschien was dit haar idee van een zorgvuldig afscheid, geheel in stijl. Zij had altijd achter mijn vader gestaan, nooit ervoor. Ze was op een bepaalde manier meegegroeid met zijn succes. Van huis uit was zij een geheelonthoudster. Later had zij op een bescheiden wijze likeur leren liefhebben. De meiboom had zij ingewisseld voor een open haard. Ik had haar aanwijzingen zien geven terwijl arbeiders in de avonduren zwart bezig waren haar huis te verfraaien. Intussen draaide ze een plaatje waarop de een of andere onbenullige humorist zijn gebrek aan talent op mijn vader losliet.

Ik wilde na de begrafenis een tijdje het land uit. Dit klinkt misschien laf, vooral wanneer ik vermeld dat mijn moeder niet van mijn zijde week, terwijl zij aan een commentaar op het verleden begon dat geen einde had. Ook moest ik iedere keer opnieuw vernemen hoe zij het zware lichaam van mijn vader na een laatste stuiptrekking had opgetild en weer neergelaten in de kussens. Ze wilde zijn hart masseren, maar ze wist niet hoe dat moest. Op dat punt aangekomen begon ze wanhopig te huilen, kneep mijn hand bijna fijn en zei dat ze gelukkig mij nog had.

De boom voor haar huis ruiste als de bomen op het kerkhof De straat rook naar de rouwkamer. Ik had me nooit

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(4)

bekommerd om de dingen die voorbij waren. Dat was misschien in het vertrouwen dat ze in andere, zij het geenszins mindere vormen, herhaald konden worden.

De aanblik die mijn moeder bood, ondermijnde dit vertrouwen. Zelfs als wij zakelijke details bespraken die verband hielden met de afwikkeling van mijn vaders leven, hoorde ik in haar stem dat andere verhaal, waarin zij de werkelijkheid van vroeger gelukkiger voorstelde dan hij was geweest. Gebeurtenissen die ik mij niet kon indenken, laat staan herinneren, werden in een bonte stoet aan mij voorbijgevoerd.

Het was precies een concours, met mijn vader als gedoodverfde winnaar. Natuurlijk, hij was altijd een winnaar geweest. Als jurylid mocht ik niet anders dan hem toejuichen. Steeds kwam hij naar voren in een andere vermomming. Was het niet als verzetsstrijder dan wel als aanbeden verpleger van de welvaartsstaat. Ik kon er zo langzamerhand niet meer tegen dat hij dood was. Ik had hem door elkaar willen schudden om te vragen wat er waar was van de maatschappelijke avonturen die ik nauwelijks bewust voor een belangrijk deel had meebeleefd. Ik wilde hem terugvoeren tot gewone proporties en als het ware op zijn knie klimmen om hem een verhaaltje te laten vertellen. Want ik was vergeten of hij dat in mijn kindertijd had gedaan.

Vergeten ook of hij ooit thuis was toen ik nog niet zelf kon lezen.

Voor het eerst in mijn leven verlangde ik ernaar een eindje met hem te gaan wandelen. Het was ook de eerste keer dat de gedachte in mij opkwam dat hij ongetwijfeld zorgen had gekend om zichzelf. Had hij verdriet gehad om de dood van zijn eigen ouders? Ik besefte dat ik verdriet had om hem. Dit was een verdriet met een afstandelijk begin. Op de begrafenis schudde ik handen en dacht: waarom ben je niet minder bekend geweest klootzak, ik krijg een lamme arm van het handjes geven om jou. Ik had verdriet voorgewend. Gevoeli-

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(5)

ge woorden bedacht voor mijn moeder. Nu miste ik hem. Ik was niet beroofd van iets dat ik had gekoesterd. Ik verlangde naar iets dat ik nooit had gekend. Of was ik het in de drukte van mijn eigen leven vergeten? Had ik niet onbewust gedacht: er is nog tijd genoeg? Maar de tijd was met een lichte siddering uit zijn lichaam verdwenen.

En daarmee vergleed iedere mogelijkheid tot contact.

Ik begon mijn moeder over hem te ondervragen. Dat vond ze prettig, hoewel ze nauwelijks brandstof nodig had om haar verhaal gaande te houden. Zij stelde zich op voor het zwarte schoolbord waarop schetsmatig de ontwikkeling van zijn leven was uitgezet en begon de gedeelten te arceren die ik aanwees.

‘Dat weet niemand,’ zei ze geregeld. ‘Hij was zo bescheiden.’

Hij was helemaal niet bescheiden. Tijdens debatten had hij steeds het laatste woord en nooit verzuimde hij naar een camera te kijken.

‘Je vader, dat was me er een,’ zei ze een keer schalks. Ze haalde een zakdoek uit haar tasje om haar ogen droog te vegen.

‘Ik heb er niet veel van gemerkt,’ zei ik.

‘Hij had het ook niet moeten wagen!’ riep mijn moeder, met een blos op haar wang.

Op deze wijze brachten wij de eerste veertien dagen door. Af en toe ging ik naar mijn huis in Amsterdam om te kijken of er een reactie was gearriveerd op een van mijn sollicitaties. Maar de scholen die een geschiedenisleraar zochten, schrokken kennelijk terug voor mijn naam.

Op straat rook het nu weer normaal naar benzine. De boom voor mijn moeders huis ruiste, maar niet zoals de bomen op het kerkhof.

Drie dagen na de begrafenis ging ik voor het eerst zijn

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(6)

werkkamer binnen en opende de eerste van de twee stalen archiefkasten. Die zagen er aan de buitenkant niet vrolijk en toegankelijk uit. Maar ik wist hoe ik dit soort onderzoek moest aanpakken. Even leek het of mijn moeder mijn studie had

aangemoedigd om er zeker van te zijn dat zij op dit punt van haar leven deskundige hulp in de familie had.

Alleen wanneer ik eens een keer zakte voor een tentamen reageerde zij niet vrolijk op mijn inspanningen.

‘Je vader,’ zei ze bij zo'n gelegenheid, ‘die heeft geen theorieën nodig om de mensen een beetje geluk te brengen.’

Ik dacht aan dat ‘beetje geluk’ toen ik mij in mijn vaders draaistoel zette en zijn bureau overzag. Het was er altijd een chaos, maar nu lag zijn laatste post op een stapeltje.

‘Wie weet wat er in die kast zit,’ zei mijn moeder, die de kamer was binnengekomen. ‘Wie weet wat voor geheimen.’

Ze legde een hand op mijn schouder en kneep erin. Daarna ging ze haar jas aantrekken om naar het kerkhof te gaan. Ik stond op van de stoel en zette hem in beweging. Ik sloot mijn ogen en stelde mij voor hoe ik daar zelf onder mij ronddraaide, op gang gezet door mijn vader.

Ik vergezelde mijn moeder naar het graf en keek naar de bloemen en kransen.

‘Daar heb je je voor uitgesloofd,’ zei ze bitter.

Ik legde mijn arm om haar schouder en drukte haar tegen mij aan.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(7)

[II]

Een uur nadat mijn vader was gestorven belde ik mijn vriend Hugo Horvers. De volgende ochtend bracht hij ons onmiddellijk een bezoek en bood aan te helpen waar hij kon. Dit aanbod trof mij, niet omdat Hugo bereid was om zich voor ons in te spannen, maar omdat ik zelf nog zozeer moest wennen aan het idee van de dood dat ik voortdurend het huis probeerde uit te komen. Uiteindelijk regelde ik alles zelf, terzijde gestaan door een begrafenisondernemer die vertelde dat hij lid was van mijn vaders partij. Boften wij even. Ook Hugo's vrouw Alma praatte met mij via de telefoon. Twee dagen later verschenen zij beiden op de begrafenis.

‘Ik bel je,’ zei Hugo, toen hij mij een hand gaf.

Alma kuste mijn moeder op de wang.

Toen hij inderdaad belde, de avond nadat wij voor de eerste keer het graf hadden bezocht, trof mij de coïncidentie tussen de taak die ik op mij had genomen en zijn dagelijkse bezigheden. Ik zat aan het bureau van mijn vader en bladerde in een bijna tien jaar oude aflevering van het bondsblad die ik in de bovenste lade had gevonden.

Ik stond zelf in dat blad, tussen mijn vader en moeder in, tijdens de huldiging ter gelegenheid van zijn dertigjarig jubileum bij de vakbond, waarbij zijn vier verzetsjaren tijdens de oorlog waren meegerekend. Eind 1966. Ik droeg op de foto lang haar en een pak dat te ruim zat en dat ik de vier jaar daarvoor precies twee keer had gedragen.

‘Je doet het aan!’ hoorde ik mijn moeder op bevelende toon.

‘Ik verdom het. Die godverdomde arbeiders komen ook in hun overall.’

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(8)

‘Dan ga je maar in een overall, meneer de student.’

Ik sloeg het blad dicht.

‘Weet je waar ik nu zit?’ vroeg ik aan Hugo.

‘Aan het bureau van je vader.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Daar staat de telefoon.’

We hadden vier telefoons in ons huis. Er stond er zelfs een op de logeerkamer.

‘Ik zou je kunnen helpen met dat archief,’ zei Hugo even later. ‘Er zit vast iets belangwekkends voor me bij.’

Ik had Hugo leren kennen in het begin van de jaren zestig, bij de kennismakingstijd van de ‘progressieve’ studentenvereniging De Olofspoort, waarvan wij lid wensten te worden. Allebei kwamen wij uit de nabije provincie: wij kenden de stad, maar als het er leuk werd moesten wij ons altijd haasten naar de laatste trein. Toen wij begonnen te studeren bevonden wij ons op allerlei terreinen in de uitlopers van de oude tijd: de laatste kaalgeschoren feuten, de verhalen over indikken en deurjeujen en het hockeyfenomeen dat de kale kop van zijn onderdanige eerstejaars beproefde op slagvastheid. Hugo en ik werden niet kaalgeschoren. Wij kregen seksuele voorlichting van een vrouwelijke arts en op haar gezag namen wij aan dat je het rustig neuken kon noemen en dat het heel natuurlijk was als je ermee begon en o ja, prettig was het ook. Enorm! Ze vertelde er niet bij hoe je de in het vooruitzicht gestelde sensatie nog dezelfde avond kon ondergaan. In plaats daarvan moest ik de stad in om uit te zoeken met wat voor soort auto je het beste de woestijn kon doorkruisen. In de namiddagen van de kennismakingstijd kregen wij van politieke jongeren voorlichting over de weg die rechtstreeks naar het beloofde land leidde.

Bij een van die seances zat ik op de harde bank naast hem.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(9)

‘Als die klootzak z'n kop maar houdt over het zionisme,’ fluisterde Hugo zonder inleiding, wijzend op een ouderejaars die zich naast de voorste bank had opgesteld.

‘Durf jij een jood een ouwehoer te noemen?’

Hij lachte en wij hadden elkaar gevonden. In het vervolg traden wij gezamenlijk op en probeerden aan de ouderen te laten merken hoe bijzonder wij wel waren wanneer wij op onze waarde onderzocht werden door de disputen.

‘Vind jij zelfkennis belangrijk?’ vroeg een in mijn ogen bejaard lid van de vereniging.

Ik glimlachte superieur.

‘Jammer dat zo weinig mensen het bezitten.’

‘Dat is inderdaad bijzonder jammer,’ antwoordde mijn gespreksgenoot.

Ik schreef in die dagen gedichten, zij het slechte, maar dat wist ik niet. Ik herinner mij een jongen die een eigen blad stencilde en die later detectiveboekjes zou uitgeven.

Toen had hij nog van alle eerstejaars de grootste bek. Ik had een heimelijk ontzag voor hem, vooral omdat hij er met de mooiste meid van door ging. De inhoud van zijn woordenstroom interesseerde mij niet. Achter zijn rug vond ik hem een klootzak.

‘Ik ken dat blaadje wel,’ zei Hugo op een avond. ‘Er zijn tientallen van dat soort stencils in omloop, dat weet jij toch wel, dichter?’

Ik had er nooit een gezien.

‘Bij ons liggen ze in de bibliotheek.’

Hij had al in die eerste dagen een voorkeur voor de studiezalen, waar ik voorlopig liever wegbleef Daarvoor had ik niet zeven ellendige jaren op het gymnasium gezeten.

Toch had Hugo altijd behoefte aan ontspanning. Als we even vrij hadden van onze vereniging zaten we in de bioscoop. Daarna dronken we zo zuinig mogelijk een paar pilsjes en staarden

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(10)

naar de vrouwen die met groot gemak door het etablissement liepen zonder dat zij ons ook maar opmerkten.

‘Laten we net doen of we ze niet zien,’ zei Hugo.

Een paar maanden later vond hij zijn eerste vriendin. Deze was toevallig getrouwd, zodat hij er meteen een gezin bij had. De tweede avond nadat hij haar ontmoet had stormde hij mijn kamer binnen om mij mee te delen dat hij impotent was.

‘En ik kon mij altijd wel vier keer per dag afrukken!’ riep Hugo.

Plannen tot beëindiging van zijn leven waren in een vergevorderd stadium. Ik begon tegen hem aan te praten en zei dat het wel mee zou vallen. Als hij maar geduld had ging het even vanzelfsprekend als rukken. Een beetje getroost verliet hij mijn kamer. Hij stelde de afronding van zijn verspilde leven nog een paar dagen uit.

De volgende dag trakteerde hij mij vrijgevig op een paar pilsjes. Hugo's succes in de liefde maakte mij jaloers.

Wij lagen in diezelfde tijd soms een nacht lang in het portiek van De Nieuwe Muziekhandel, om de beste kaarten te bemachtigen voor concerten als die van Thelonious Monk. Nog maar een paar jaar terug nam mijn vader mij en mijn vriendjes mee naar een nachtconcert van The Modern Jazz Quartet, omdat hij die negers ook wel eens aan het werk wilde zien. Na afloop betoonde hij zich buitengewoon enthousiast. De heren droegen zulke keurige smokings.

Moest hij, met zijn

AJC

-verleden, plotseling vol heimwee aan Al Jolson denken?

Allerlei beelden speelden door mijn hoofd. Mijn leven uit die tijd verweven met scènes uit films van Antonioni, van wie wij dachten dat ze over ons gingen. Maar ze handelden over rijke dames en heren met motorboten en altijd gekleed op een bezoek aan de dancing. Alweer die gelegenheidskle-

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(11)

ding. Heeft mijn herinnering de beelden vertekend, of identificeerden wij ons al onmiddellijk vanuit onze afkomst met de mensen die het voor het zeggen hadden?

‘Wij waren arbeiders,’ zei mijn vader. ‘Soms kost het mij moeite te beseffen dat jij door ons eigen toedoen van die basis bent losgeraakt.’

‘Hartelijk bedankt pa.’

Hij glimlachte en nam een slokje cognac.

‘Ik heb altijd standsverschillen willen uitwissen,’ zei hij. ‘Bij mijn eigen zoon is dat aardig gelukt, maar wel in de verkeerde richting.’

‘Voor mij in de goede.’

‘Ik ben klaar met opvoeden,’ zei mijn vader.

Hij had zelden tijd voor me gehad.

Waarschijnlijk verschilden wij niet erg van de studenten die een paar jaar voor ons waren begonnen. Wij buitten onze privileges uit en vroegen ons nooit af waaraan wij die verdiend hadden. Dat wij colleges misten omdat ze om negen uur 's morgens begonnen, sprak vanzelf. Maar terwijl de studie mij in het begin ook in de middaguren geenszins wist te boeien, beet Hugo zich er al onmiddellijk in vast. Maar wel op zijn eigen voorwaarden. Dit betekende dat hij aan het einde van het eerste jaar ruzie kreeg met een hoogleraar, die vanaf het begin Hugo's kwaliteiten zag. Ik had in die tijd mijn leermeesters nog uitsluitend achter hun katheders mogen observeren.

‘Hij had er een uur voor uitgetrokken om me te bewijzen dat hij meer wist dan ik, de lul,’ deelde Hugo mee, na zijn eerste wetenschappelijke discussie die hem op een onvoldoende kwam te staan.

‘Waarom leer je die onzin niet gewoon uit je hoofd?’

‘M'n vader stelde voor dat ik m'n excuses ging maken,’ zei Hugo. Hij grinnikte.

‘Pa is bang dat het hem geld gaat kosten.’

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(12)

Maar daar merkte ik niets van toen ik een paar dagen bij hem logeerde. Hij had hartelijke ouders, die zich bewust waren van hun maatschappelijke positie. Zij hadden de oorlog meegemaakt en daarin hadden zij af en toe moeten nadenken over de vraag hoe ze aan voedsel moesten komen. Maar ze hadden ‘relaties’. Na de restauratie hadden ze met de nodige voorzichtigheid de ongekende welvaart geabsorbeerd, en net als sponsen werden ze daarbij zwaarder. Klagend over de stijgende prijzen lieten ze hun huis opknappen en daarna uitbreken. De oude badkamer ging eruit en werd vervangen door een nieuwe, de w.c. werd rustiekbetegeld en voorzien van een closetrolhouder met speeldoos. Ach, dat getinkel wanneer zijn vader zich kreunend trachtte te ontdoen van een lichte maaltijd. Maar als hij, zijn bretels onder zijn vest dichtknopend, de kamer binnenkwam, ging zijn vinger alweer vermanend omhoog;

bij al die zojuist waargenomen vergankelijkheid van het aardse, bracht hij zich de oorlog in herinnering en de daarbij behorende schaarste.

‘Wat zou er van ons zijn geworden hadden we die lieve tante niet gehad!’ Hij glimlachte sentimenteel. ‘Herinner jij je, moeder, die smulstaafjes nog die je voor Hugo kocht?’

Zijn moeder had de schaarste ingewisseld voor overbesteding. Over tekort werd in haar huis uitsluitend in de verleden tijd gesproken. Een enkele keer zette zij een koolsoort op tafel, die Hugo en zijn vader onmiddellijk het zuur gaf.

‘In de oorlog waren jullie er blij mee!’ riep moeder, alsof ze onder contract stond bij professor Lou de Jong.

‘Je hebt zeker niets om aan te trekken,’ zei haar man met een opgewekt gezicht.

Hij betaalde rekeningen zonder er al te veel bij na te denken. Op het handelskantoor waar hij als jongste bediende was begonnen, promoveerde hij tot algemeen

procuratiehouder. Zo begon hij aan de afbouw van een carrière waarvan hij meende dat die hem in de eerste plaats

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(13)

mensenkennis had opgeleverd. Vlak na de oorlog was hij collectant geweest van de Hervormde Kerk, en daarna ouderling. Met het groeien van de dagelijkse voorraad welbehagen nam zijn belangstelling voor de door zijn geestelijke raadslieden gepropageerde zuinigheid af. Op vrijdagavond bleef hij in het vervolg liever thuis.

Hij liet zich overhalen lid te worden van een Canasta-club. Zijn zwarte streepjesbroek werd overgeleverd aan de motten, die op die manier ook nog profiteerden van de nieuwe welvaart. Alleen op kerstavond begaf de familie zich nu nog naar de kerk, zich verheugend op het krentenbrood bij kaarslicht dat op de wat lange aanloop volgde. Toch vormde dit kerkbezoek een aardig weerzien met anderen die zich door de mammon hadden laten overhalen. Maar deze had nog meer pijlen op zijn boog.

De dominee preekte over de vele woningen die het huis van zijn Vader bezat. Hugo's moeder bedacht dat ze altijd al had willen verhuizen. De kinderen gingen nu toch de deur uit. En zo leuk was het niet tot aan haar dood te moeten horen hoe haar naaste zijn toilet doortrok.

Hugo's ouders hadden de oorlog op waardige wijze achter zich gelaten. Zij wilden dat hun kinderen het goed hadden en zich tevreden voelden. Soms gingen in hun slaap toch nog de vliegtuigen over en verborgen zij zich onder aan de trap als bescherming tegen vallend puin. Maar de muren waren van snoepgoed en uit de lucht daalde niets anders dan waardebonnen. Zij gingen zelf aan boord van vliegtuigen, scheepten zich in voor cruises en namen voor hun kinderen dure, zij het overbodige cadeaus mee. Zij waren goed en tevreden, kwamen op tijd op hun werk, lieten de wereld niet verslonzen, maakten zich af en toe onder invloed van een

televisieuitzending druk om het onrecht in de wereld, en soms bestempelden zij een programmaonderdeel op diezelfde televisie tot dat onrecht, hun principes aangedaan.

Ze beleden hun

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(14)

haat tegen alles wat links was, maar als ze iemand van die richting tegenkwamen legden ze hun bezwaren opzij. Hun afkeer was een kwestie van vorm. Ze waren niet werkelijk bang voor een verandering van de wetten in hun nadeel. En in een nieuwe oorlog geloofden ze ook niet meer. De Here God kwam als bij toeval in een plastic zak bij het oud vuil en ze misten hem niet. Onder invloed van mijn vriendschap met Hugo brachten ze een avond met mijn ouders door en waardeerden hen.

‘Jouw vader dat is ten figuur,’ zei meneer Horvers. ‘Wat die voor de arbeiders betekend heeft, dat laat zich niet beschrijven.’

Misschien liet het zich best beschrijven, maar dan niet door hem. Hij moest natuurlijk niets hebben van vakbonden en hun gedram. Maar mijn vader was voor hem een man die iets bereikt had in zijn leven. Dat waardeerde hij. Via mijn vader had hij op die manier ontzag voor zichzelf. Doordat mijn vader bekend was geworden, prijsde hij zichzelf uit de arbeidersklasse. Hugo's vader hield niet van vage begrippen.

Van bepaalde concretiseringen, zoals openbare demonstraties, hield hij zich verre.

Het kenmerk van zijn generatie: aardigheid. En waarom niet? De centrale

verwarming maakte hun huis altijd behaaglijk warm. Ze waren nooit te beroerd om een van hun kinderen een onterugvorderbare lening te verstrekken. Niemand had het recht om in hun bijzijn te verzuren. Zij werden naar voren gehaald in vrolijke programma's op de televisie, maar het was duidelijk dat de makers daarvan geen enkel bezwaar tegen hen hadden. Die zagen hoogstens brood in hen. Zij lachten vrolijk mee. Ze werden ouder en kregen kleinkinderen en deze werden overstelpt met alles wat ze hun eigen kinderen moesten onthouden. Het leven van een kleinzoon begon op een luchtkussen dat opa zelf had opge-

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(15)

blazen en iedere dag op zachtheid controleerde. De wereld voorgoed verkleind tot een poppenhuis. Liefde en trouw. Geen stap opzij, want overal loert onraad. Vanuit een van de twee ligbaden in zijn nieuwe bungalow hield Hugo's vader soms een toespraak tot zijn zoon (die zich op datzelfde moment elders bevond. De jaren zestig bereikten juist de pieken van opwinding en verwachting).

‘Zoon,’ zei de vader, ‘alles wat je hier ziet heb ik met eigen handen opgebouwd.’

(In werkelijkheid kon hij nog niet eens een lamp indraaien.) ‘Jij zult dit samen met je zuster erven. Maar het is de vraag of je het nog wel nodig hebt. Houd nou eens een keer je mond: je zult het kunnen gebruiken. Leer mij de mens kennen. Je bent een big spender. Jullie geven maar uit! Aan je kleding is het niet te merken. Maar jullie hebben nooit geld!’

‘Het is goedkoper om te lenen,’ zei Hugo bij gelegenheid.

Zijn vader verhief zich uit het bad. Zijn pronte buik hing over zijn geslacht heen.

Hij had iets weg van Ollie B. Bommel en aangekleed was hij niet minder een heer.

‘Er komen mindere tijden,’ zei zijn vader. ‘Let op. De tijden worden slechter. En zeg niet dat ik je nooit heb gewaarschuwd.’

Hij ging weer zitten en pakte een spons. Hij had nu een closetrolhouder met ingebouwde radio. Die schetterde opgewekte klanken van de top-veertig. Hugo's vader humde opgeruimd mee. Bij vroegere gelegenheden had hij zich nog wel eens falikant tegen de jazz verklaard. Tot hij van ‘onverdachte zijde’ had gehoord dat deze ‘hoempamuzikanten’ voor Europees publiek optraden in smoking.

‘Zo wordt het Concertgebouw tenminste niet ontheiligd.’

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(16)

[III]

Terwijl zijn vader zich koesterde in het aangename water van zijn zondagse bad, had Hugo inmiddels zijn kandidaatsexamen afgelegd. Ook ik begon mijn schade in te halen. Onze leermeesters waren ons voorgegaan in distantie. Meedoen was er niet bij. Wel analyseren. Maar wat gebeurde daar opeens? Wat waren dat voor mensen die de universiteit bezetten en een vakbond oprichtten, dit alles onder begeleiding van schetterende popmuziek?

Hugo drong zich naar voren. Het leek wel of hij die ruzie met zijn hoogleraar nog steeds niet was vergeten. Een aantal gebeurtenissen gleed nu op zijn plaats, althans zo leek het. Op een ochtend in 1966 keken wij op mijn kamer naar het huwelijk van Beatrix. Dit kwam tot ons via een aftands t.v.- toestel dat slechts bij uitzondering een helder beeld liet zien.

‘Blij dat ik hier zit,’ zei Hugo.

Opeens zag hij rook.

Later liep hij door de stad en bekeek als geïnteresseerd toeschouwer de relletjes.

Eenmaal rende hij in de richting van zijn fiets, waarnaast zich een politiepaard had geposteerd. Hij had een abonnement op Hitweek en amuseerde zich kostelijk met al het opgeklopte nieuws dat hij erin las. Charlie Parker had hij vervangen door Dylan.

Dit alles ging vreedzaam in zijn werk. Maar nu had hij het gevoel dat er iets in hem was veranderd. Hij drong zich naar voren en bemoeide zich met de discussies. Hij begon te werken aan de verandering van studieprogramma's en beschimpte

medewerkers die zich met de grootste moeite omkleedden in spijkerpak. Hij stond aan de wieg van de revolutie en claimde

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(17)

een gedeeld vaderschap. Maar hij was hoogstens een door het kapitaal gesponsorde oom.

En een briljante student.

Toen hij afstudeerde kon hij bij de universiteit blijven. Ook politiek lag hij uitstekend in de markt. Niemand had hem ooit gemist op een vergadering, omdat hij er altijd was. Zijn werkgroepen waren steeds voltekend. Hij sprak de taal van de studenten tot hij zelf bemerkte dat hij al een tijdje rondcirkelde in hetzelfde spoor.

Zijn tevredenheid begon te tanen. De revolutie had het niet gehaald.

Dit alles over Hugo in vogelvlucht. Hij trouwde en richtte zich behaaglijk in. Maar de euforie van vroeger bestond nog slechts in de herinnering. Hij besefte dat hij zich op het breukvlak van de tijden had gewaand. Zelfs was het hem voorgekomen dat de geschiedenis van Nederland na het werpen van de eerste rookbom was begonnen.

De tijden veranderden, zoals zijn favoriete popster zong. Maar die veranderden hoe dan ook. De muziek werd bij dit alles niet minder welluidend. Alleen raakte hij er steeds vaker melancholiek door.

Hugo bedacht dat hij de mislukte omwenteling wetenschappelijk moest

onderzoeken. Misschien konden anderen later met zijn bevindingen hun voordeel doen. Hij raakte geheel in de ban van zijn voornemen en onmiddellijk wendde hij zich tot een promotor die met enig voorbehoud zijn zegen aan de onderneming schonk.

‘Ik ben er bij geweest,’ zei Hugo met nadruk, toen hij mij de eerste keer over zijn proefschrift sprak. ‘Verdomme Paul, besef jij wel wat wij hebben gezien?’

Ik besefte dat terdege. Het was allemaal voorbij. Ik vroeg mij af of hij niet wat al te veel hooi op zijn vork nam en of hij wel precies wist wat hij wilde onderzoeken.

Ik zat aan het bureau van mijn vader en dacht aan Hugo.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(18)

En ik dacht aan Hugo en mijn vader. Zij pasten in elkaars geschiedenis. Er waren weinig dingen die mijn vader gedurende de laatste jaren van zijn leven heviger betreurde.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(19)

[IV]

Ik ging naar mijn huis in Amsterdam om orde op zaken te stellen. De deurmat lag bezaaid met brieven: een drietal afwijzingen ook, geen enkel bericht dat een school belangstelling voor mij had.

Toen ik een paar uur later in mijn auto zat, begreep ik uit het zeurende gevoel van teleurstelling hoezeer ik had gehoopt op een sollicitatiegesprek, zodat ik mijn gedeeltelijke baan bij de krant kon laten schieten. Ik raakte aardig door mijn geld heen. In plaats dat ik iets aardigs van mijn vrije tijd kon maken, paste ik op het wankele evenwicht van mijn moeder. Ik dacht na over de achtergronden van mijn wellicht kortstondige maatschappelijke tegenslag. Maar ik bleef erin steken.

's Avonds opende ik mijn vaders archiefkast. Hij had zijn zaakjes netjes geordend achtergelaten, alsof hij wilde voorkomen dat zijn leven op een hoop gesmeten onder ogen van zijn zoon kwam. Of rekende hij op een ander?

Het eerste dat mij opviel was het rijtje grammofoonplaten van conferences waarmee cabaretiers over zijn hoofd heen hun brood hadden verdiend. Hun stekeligheden zouden nu waarschijnlijk overkomen als ongein. Maar bij wie verwekte mijn vader nog een vreugdevolle herinnering? Wat was zijn waarde, het unieke van zijn persoonlijkheid, die ‘samenbindende kracht’ waarvan ooit een van zijn

medebestuurders had gesproken? Ik hoorde die woorden nog naklinken. Ik voelde me niet thuis in het gezelschap van die vakbondskoppen, waar verfijning even zeldzaam was als de diamant die sommigen van hen nog hadden geslepen.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(20)

Mijn vader had ons nooit verteld dat hij de grammofoonplaten had aangeschaft waarop hij werd beschimpt. Een paar ervan hadden we nu dubbel want mijn moeder was maar al te trots geweest op de belangstelling van artiesten als Wim Kan. Waarom wilde mijn vader in het geheim volledig zijn? Hij kocht nooit dingen om ze in het donker te bewaren. Misschien was het zijn bedoeling geweest er na zijn pensionering van te genieten. Of gunde hij zich de kleine ijdelheid ze af en toe te draaien?

Mijn moeder kwam binnen met koffie. Ik wilde de platen terugzetten, maar zij hield mij tegen.

‘Mag ik ze meenemen?’ zei ze. ‘Ik vind die liedjes van vroeger zo aardig.’

Ik ging weer aan het bureau zitten en haalde een stuk papier uit een lade. In de verte begon een driemansorkestje aan een liedje dat ik mij vaag herinnerde. Het klonk zo zacht dat ik mij tegen wil en dank inspande om te luisteren. Een cabaretier begon zijn voordracht. Op afstand klonken zijn woorden als geruis.

Het liedje schoot mij weer te binnen. En opeens hoorde ik dezelfde klanken in een voetbalstadion. Wij waren nog geen tien minuten binnen toen iemand mijn vader herkende. Mannen gingen staan en riepen iets in zijn richting, lachten naar hem, zwaaiden.

‘Die arbeiders van je staan aan de overkant!’ schreeuwde een man, zijn wijsvinger gestrekt in de richting van de staantribune.

‘Wil je mee naar het voetballen?’ vroeg mijn vader een paar dagen eerder. ‘Ik heb twee kaartjes gekregen van een relatie.’

‘Een goed idee, dat voetballen,’ zei ik op de tribune tegen mijn vader. Hij zweeg.

Het was een gure middag en het regende. Ik was allang blij dat we overdekt zaten.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(21)

Het plaatselijke elftal betrad het veld en een gejuich ging op. Ik keek opzij en besefte voor het eerst dat mijn vader geen populaire man was. De mensen hadden ontzag voor hem. Ze wilden weten wat hij van de dingen dacht. Hij was niet een type voor een genoellijke middag op het voetbalveld.

Ik draaide mijn stoel en keek in de uitpuilende kast. Ik wist zo weinig over hem.

Het was mij niet bekend of hij ooit een ander meisje had gekend voor hij mijn moeder trouwde. Ja, hij had in de jeugdbeweging gezeten, maar ook daar was hij niets frivolers geweest dan een leider. Hij wist altijd welke richting alles uit moest. Ik wilde er niet aan denken dat ik al zijn aanwijsborden zou moeten nalopen.

Op de achtergrond was het inmiddels stil geworden. Ik verliet de werkkamer en zocht mijn moeder. De platen lagen op een keurig stapeltje naast de grammofoon.

Mijn moeder zat op haar slaapkamer en zei dat ze vroeg wilde slapen.

Opnieuw ging ik achter het bureau zitten. Maar nu kwamen er geen herinneringen aan mijn vader. Mijn gedachten werden in de richting van mijn voormalige vriendin Laura getrokken, die nu misschien ook aan een bureau zat met de gegevens die zij vandaag in de Bibliotheca Vaticana had verzameld. Temidden van de dingen die mijn vader op avonden als deze hadden omgeven, voelde ik de behoefte mijn onmiskenbare, zij het absurde verlangen naar Laura te verwoorden, hoewel ik besefte dat mij dit geen centimeter dichter bij haar zou brengen.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(22)

[V]

Het feit dat Laura al drie weken in Rome verbleef en daardoor de afwikkeling van mijn vaders leven niet had meegemaakt, was ongetwijfeld voor een deel de oorzaak van mijn behoefte aan duidelijkheid. Ik had haar een telegram gestuurd en zij belde mij op. In het gegeven geval kwam zij niet over voor de begrafenis. ‘Wil je je moeder condoleren?’ Alsof het niet koeler kon.

Achter het witte papier wist ik niet wat ik moest schrijven. Ik bedacht dat ze gelijk had, dat je de bruggen die je had verbrand niet via een afgeleide dood moest zien te restaureren. Zij had mij niet ingeruild voor een ander. Ze had gezegd dat ze voorlopig geen verhouding wilde aangaan, ‘ook niet op de manier die jij denkt’.

Ik staarde voor mij uit door het raam, waarachter duisternis was. Ik probeerde niet meer aan Laura te denken en ging terug in de tijd, tot aan het moment waarop ik zojuist mijn schooltijd had voltooid. Verlegen fietste ik langs eindexamenfeestjes, waar de goedkope drank rijkelijk vloeide en meisjes zich op naïeve wijze promiscu voordeden, zonder het werkelijk te zijn. Hun gedrag was een en al spel en

afstandelijkheid. Op het moment dat ik als student aankwam, betrad ik een andere wereld, die nog zoveel trekken van het bekende bood. Deze lagen alleen verborgen onder de oppervlakte, waar verbale trucs een pseudo-gemoedsrust probeerden te grondvesten. Maar ook daar wist uiteindelijk niemand waar hij aan toe was. De meisjes hadden zich vrijwel stuk voor stuk onder de hoede gesteld van ouderejaars vrienden. Wat zou er met hen gebeurd zijn wanneer zij op dat moment

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(23)

hadden geweten hoezeer deze geborgenheid hen later de keel zou uithangen en opbreken?

Het was dus alleen op het eerste gezicht een gastvrij gebied dat ik betrad. Dit had tot gevolg dat wij als eerstejaars elkaars gezelschap zochten, waar wij minder op onze tenen hoefden te lopen. Pas na een jaar had ik succes bij een meisje. Ze was de dochter van een arts en studeerde piano aan het conservatorium. Ze nam mij

onmiddellijk mee naar haar huis, waar ik haar vader ontmoette, die wilde weten of ik de zoon was van ‘de vakbondsman’. Daarna liep hij verder naar zijn spreekkamer, waar hij later op de avond zijn dochter ontbood. Dat zij de volgende weken mijn gezelschap zocht had ik te danken aan hem. En ik liet het mij maar al te graag aanleunen. Hij had zo veel bacteriën en virussen geconstateerd tijdens zijn leven dat het hem geen enkele moeite kostte het ziektebeeld dat ik vertoonde te analyseren.

Hoe durfde zijn dochter zo'n rode hond binnen te halen? Zij verzette zich tegen haar vader. Zij wilde naakt in mijn armen liggen om haar immuniteit tegenover mijn kwalijke invloed te bewijzen. Helaas durfde zij haar vader niet te vertellen met welke experimenten zij zich bezighield. Ik mocht stiekem het huis der begeerten betreden, als reactie op haar door repressie getergde puberteit.

Vaak voelde ik mij rusteloos en ontevreden. Ik vond het heerlijk dat zij zo dicht tegen mij aan wilde liggen, maar ik drong er bij haar op aan dat wij ons ook zouden bewegen.

Na twee maanden verscheen haar vader aan de deur toen ik op een avond belde.

Hij had zijn doktersjas aan en keek naar mij over zijn bril. Hij stelde mij op de hoogte van het feit dat zijn dochter niet thuis was. Uit haar kamer op de eerste verdieping van het immense huis dreven zoete pianoklanken, plotseling afgebroken na een valse noot. Ik zag haar zitten op een podium. Haar ouders op de eerste rij. Een ober

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(24)

ging rond met de drankjes. Zij knipoogde naar een violist in roze smoking.

Ik glimlachte schaapachtig.

‘U moet wel een beroerde dokter zijn,’ bracht ik er hakkelend uit.

Thuis wilde ik met mijn vader over het gebeurde spreken. Hem vragen hoe hij reageerde op dit soort beledigingen. Versterkten ze zijn trots? Voelde hij er zich weerbaar door tegenover de wereld die ook hij niet zonder bijzondere verrichtingen wilde verlaten?

Misschien was dit de eerste keer dat ik bewust nadacht over de rol van mijn vader en de manier waarop hij deze had vertolkt. Aan de buitenkant leek het of hij geen gêne kende. Hij stond altijd vooraan als er een toespraak gehouden moest worden.

In zijn positie was deze eigenschap buitengewoon bruikbaar, maar ik vond het niet zijn aardigste. Hij wilde laten merken dat hij dingen durfde waarvoor anderen opzij gingen. Naar mijn smaak duurden zijn voordrachten te lang. Hij maakte subtiele fouten tegen de syntaxis. Maar in het vuur van zijn betoog werd dit alleen opgemerkt door ironische luisteraars als ik. Zijn opvattingen zorgden voor sterkere grappen.

Ik kende geen opnamen van zijn toespraken. Wanneer ik nu zijn stem hoorde zou ik dat ook moeilijk verdragen. In mijn herinnering zag ik hem naast mijn opa's kist staan. Hij was onder de indruk van de dood van zijn vader en hij sprak hem toe alsof hij een wat treurige jubilaris lof toezwaaide. Ik luisterde scherper dan ooit naar hem.

Mijn opa was de vriend van mijn jeugd. Ik had hem de laatste jaren verwaarloosd.

Toen hij lag opgebaard weigerde ik naar hem te gaan kijken. Ik wilde niet iemand dood zien bij wie ik op schoot had gezeten. Toen hij werkte was hij houtbewerker op een machinefabriek. In tegenstelling tot zijn zoon had hij steeds op

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(25)

de verkeerde momenten zijn mond opengetrokken. Zijn collega's waren stuk voor stuk ploegbaas geworden, terwijl hij elke dag van acht tot vijf achter dezelfde freesmachine had gestaan. Tijdens de oorlog had hij zich laten voeden door zijn zoon.

Hij was vijf jaar lang het spoor bijster, bij gebrek aan initiatief. Maar hij was een lieve man, die alles wat ik aanwees na kon maken. Omdat er in mijn jeugd nergens speelgoed te koop was, vervaardigde hij zware vrachtauto's en pakhuizen van de duurste houtsoorten die in de fabriek voor het grijpen lagen. De dag waarop ik werd geboren was hij volgens overlevering even zenuwachtig als mijn vader. Hij was een man die altijd naar een kleinkind had verlangd, vanaf het moment waarop zijn eigen zoon het ouderlijk huis had verlaten. Hij was erg gesteld op sfeer en veel meer dan mijn grootmoeder zorgde hij er altijd voor dat het gezellig werd als hij op mij paste.

In zijn vrije tijd maakte hij schilderijen, zonder dat hij daarbij zelf een uitgesproken visie op zijn onderwerp ontwikkelde: Kitsch bootste hij even gemakkelijk na als een landschap van Ruysdael. Hij schilderde een Jezus met mismaakte voeten, niet als uiting van afkeuring of medelijden, maar omdat het hem moeilijk afging lichaamsdelen op het doek te zetten.

Ik bewonderde hem om zijn vaardigheid.

Toen ik naar mijn vaders toespraak luisterde drong zich sterk het lievelingsschilderij uit mijn jeugd aan mij op. Een vissersboot vaart bij avond met volle zeilen thuis uit de lichtende zee. Het is volle maan, half verborgen achter wolkenflarden. Een geheimzinnige sfeer hangt over het water. Pijprokende vissers hangen over de stenen kademuur en zwaaien naar hun collega's in de boot die ondanks het grootzeil roeien alsof hun leven ervan afhangt. Wanneer ik als kind dit tafereel bekeek, voelde ik mij vol verwachting, alsof zich hier iets aan mij openbaarde, zo ongekend heerlijk als ik

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(26)

nooit eerder had gezien. Voor mij vervaardigde opa onderzeeërs, die hij verzwaarde met een stuk lood.

Ik keek altijd naar hem uit. Hij nam mij mee naar musea; zijn geduld was onuitputtelijk, slechts een enkele keer sprak hij een opvoedend woord vanuit het moralisme van de negentiende eeuw die hem had voortgebracht. Op de zaterdagse oppasavond at hij altijd in zijn eentje een rookworst, en met het ouder worden steeg zijn gebruik van jenever.

Toen mijn vader mij via de telefoon vertelde dat hij aan een hartaanval was overleden, werd ik bevangen door schaamte. Ik was hem net als mijn vader voorbijgegroeid en nu was het te laat.

Mijn vader sprak over hem aan het graf. Maar hij bewaarde andere herinneringen aan hem dan ik. Dat kon ik niet goed hebben. Ik had zelf willen opstaan om over hem te vertellen. Maar aan wie? Aan die paar dove buren en de laatst overgebleven neef?

Mijn vader deed een paar stappen naar voren, draaide zich naar zijn gehoor en legde zijn hand op de kist. Hij aarzelde even en nam de hand terug. Hij schraapte zacht zijn keel. Voor het eerst in zijn aan mij bekende leven slikte hij iets weg. Daarna zei hij, met een gedragen stem die na twee zinnen overging in routine:

‘Wij staan hier aan deze stonde.’

Doordat hij uit de voorzetsels behorend bij stonde, sponde en tombe de verkeerde koos, kreeg ik de slappe lach. Ik sloot mijn ogen en klemde mijn kaken op elkaar.

Ik dacht dat hij nu net zozeer taal van een ander leende als mijn opa beelden.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(27)

[VI]

Terwijl ik opnieuw in mijn vaders werkkamer zat om zo snel mogelijk zijn archief te ordenen, belde Alma Horvers om mij uit te nodigen naar hun vakantieadres in Bretagne te komen. Op de achtergrond hoorde ik hun zoontje Fritsje smartelijk huilen.

‘Ik sla hem op zijn lazer!’ schreeuwde Hugo.

‘Trek je niets van Hugo aan,’ zei Alma tegen mij, alvorens zij de uitnodiging herhaalde.

Fritsje en zijn vader waren even stil.

‘Het zal heel gezellig zijn als je komt,’ zei Alma.

Ik had wel zin om naar hen toe te gaan. Maar ik wilde mij niet aan mijn moeder onttrekken.

‘Ik dacht erover na dat je bij ons zou komen,’ zei Alma. ‘En op de een of andere manier stelde dat me gerust.’

Zij zweeg even.

‘Ik heb je zo'n tijd niet gezien. Ik wou je toen wel meteen meenemen, van die begraafplaats.’

(Zij stond half verscholen achter iemands rug. Toen kwam zij op mij aflopen en kuste mij snel op mijn mond. Mijn vader vond haar sympathiek. Daardoor achtte hij haar niet geschikt voor Hugo. ‘Wat een aardig jongetje,’ zei hij, toen hij haar voor de eerste keer met Fritsje uit de auto zag stappen. En tegen mij: ‘Op die manier maken ze hun eigen vaders oud.’ ‘Ach kom nou!’ riep Alma toen hij zijn woorden herhaalde.

Mijn vader stak zijn armen uit. Hij wilde Fritsje even vasthouden. Ik verwonderde mij over dat gebaar. Ik wist niet of hij zich blootgaf of opnieuw verstopte achter uiterlijk vertoon.)

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(28)

‘Het is ontzettend groot, dat huis,’ zei Alma door de telefoon.

Op de achtergrond riep Hugo: ‘Blijf nou godverdomme in je bed!’

‘Het zal Hugo goed doen als je komt,’ zei Alma. ‘Hij kan best iemand gebruiken tegen zijn zoontje.’

Ik lachte.

‘Kom voor mij,’ zei Alma. ‘Denk er maar aan dat je voor mij komt.’

Ik zou mijn moeder overlaten aan de zorg van een paar vrienden. Ze wilde graag een paar weken weg uit haar huis. Het leek of zij het ongepast gevonden had dat zelf voor te stellen. Zij vroeg aan een vriendin tijdens haar afwezigheid de kasten door te lopen om de sporen van mijn vader te verwijderen.

‘Vind je het harteloos?’ vroeg ze aan mij.

‘Hij is toch dood ma.’

‘Een ander heeft misschien nog wat aan zijn pakken.’

‘Als ik hem er maar niet in zie lopen.’

Ze vroeg wat ik met het archief ging doen.

‘Ik laat het even liggen,’ antwoordde ik.

‘Het valt jou ook moeilijk,’ zei mijn moeder.

Ik reisde op een avond heen en terug naar Amsterdam om met Hugo en Alma de details van mijn vakantie te bespreken. Het huis lag vol dingen die mee moesten en Alma zei opgewekt dat ze erover dacht Hugo voor een paar dagen in een hotel onder te brengen.

‘Maar voor je het weet zit ie daar met een ander!’

Zij aaide hem over zijn hoofd en verdween naar de keuken om een fles witte wijn te halen.

‘Ook dat nog,’ zei Hugo.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(29)

‘Hoe is het met Olga?’

Hugo haalde zijn schouders op.

‘Heeft Laura nog geschreven?’ wilde hij weten.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(30)

[VII]

Ik nam afscheid van mijn moeder nadat ik haar naar haar vrienden had gebracht.

‘Je moet niet gaan kijken of de boel er allemaal nog staat,’ zei ik bij het afscheid.

‘Kom je me halen?’ vroeg ze. ‘Ga je de eerste keer met me mee?’

Ik reed terug naar het huis om mijn koffer op te halen. Ik wilde meteen doorrijden naar Amsterdam, maar aarzelde. In de zekerheid dat ik hoe dan ook binnen het uur zou vertrekken, begaf ik mij nog een keer naar mijn vaders werkkamer en opende de archiefkast waar ik de grammofoonplaten weer op hun plaats had gezet. Er stond een ordner ‘Persoonlijke Correspondentie’, die ik tot nu toe niet had ingezien. Hoewel de aanblik ervan mij intrigeerde, had ik hem laten staan uit dezelfde gêne die zich van mij had meester gemaakt toen ik als kind mijn vaders geslacht uit de gulp van zijn lange witte onderbroek had zien hangen. Mijn ouders hadden mij steeds onder ogen gebracht dat er een wereld is voor ouders en een voor kinderen en dat ik blij moest zijn dat ik mij in de laatste bevond.

Ik had nu veel over mijn vader nagedacht. Ik had zo weinig van hem teruggevonden.

Tijdens ieder gesprek had mijn moeder hem opgeblazen als een verkiezingsballon.

Zij had mij nieuwsgierig gemaakt naar mijn vader, maar ik besefte terdege dat die nieuwsgierigheid voor een deel los van haar stond.

Ik pakte de ordner uit de kast en legde hem op het bureau.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(31)

Tussen de persoonlijke correspondentie van mijn vader, die in zijn geheel

voornamelijk formeel van toon was, vond ik een kopie van een korte brief die hij geschreven had en die opviel door de hartelijkheid die erin doorklonk.

Ik moet hier onmiddellijk aan toevoegen dat ik niet de volledige ordner zorgvuldig doornam. Bij het merendeel van de brieven, meestal aan hem gericht, beperkte ik mij tot een korte blik, tot ik een beeld had van de in het schrijven aangeroerde kwestie, die door de tijd van zijn belang was ontdaan.

De brief die mijn aandacht trok onderscheidde zich in eerste instantie door de aanhef en door het feit dat ik de voornaam van de aangesprokene niet kende. Toch was er nog iets anders: boven de aanhef ‘Lieve Adrienne’, had mijn vader haar volledige naam en adres, benevens de datum getypt. De brief zelf had hij geschreven met de vulpen.

Op zijn bekende wijze kwam hij al snel tot de kern van de zaak.

‘Ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken,’ schreef mijn vader, ‘en dat komt omdat ik dat betrekkelijk weinig heb gedaan op schrift, maar de dood van Bert, door dat waanzinnige ongeval, heeft mij door elkaar geschud en ik ben gaan nadenken: wat gebeurt er met ons en buiten ons om. Waarom kunnen wij niet uitspreken wat ons dwars zit en waar wij naar verlangen. En dan nog dit soort dingen. Wat moet ik over hem zeggen? Zij aan zij hebben wij gestreden. Als ik die laatste zin overlees begrijp ik waar het ons aan schort: wij schromen te zeggen waar wij werkelijk mee bezig waren: het was een kwestie van liefde. Wij hebben de Beweging van de grond zien komen en hij was een van degenen die liever op de achtergrond bleven, terwijl ik het “openbare werk” deed. Ik herinner mij de bijeenkomsten bij jullie thuis. Dat kwam natuurlijk ook door jouw aanwezigheid! Ik herinner me de boterhammen die je binnenbracht en de manier waarop Bert

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(32)

je daarvoor bedankte. Hij hield veel van je. Hij had daar recht op. Ik denk nu veel aan je verdriet en aan de wegen die resten om het te lenigen. Ik had graag voor een laatste keer met hem gesproken. Ik weet zeker dat hij waardig afscheid had genomen.

Ik schrijf dit, hoewel ik ook op condoleancebezoek zal komen en natuurlijk zal ik spreken op de begrafenis. Maar dat is allemaal zo uiterlijk, zo op de mensen eromheen gericht. Dit is voor jou. Je begrijpt dit. Mijn beste gevoelens vergezellen je.’

Ik las de brief een paar keer over. Ik wist dat Bert Furstner een collega van hem was geweest, maar ik had mijn vader zelden zijn naam horen noemen. De brief suggereerde anders. Niet de bewoordingen waarin hij gesteld was intrigeerden mij, maar de onuitgesproken gedachten erachter. In de woorden van mijn vader las ik een suggestie die niets te maken had met het ‘waanzinnige ongeval’ van de man die op zo'n bijzondere wijze zijn vrouw voor boterhammen wist te bedanken. Alsof mijn vader zich in andere gevallen dit soort details zou herinneren! Maar was dat zo? Wat wist ik van zijn gevoel voor kleine dingen?

Ik zag mijn vader voor mij, terwijl hij zorgvuldig de letters op papier schreef Het was de enige brief in zijn handschrift die hij waardig had gekeurd te bewaren. Maar wie weet hoeveel brieven hij diezelfde Adrienne Furstner had geschreven in de tijd waarin ze bij de vakbond nog geen fotokopieermachines bezaten.

Voor de vierde keer begon ik aan de lectuur van de brief. En ik probeerde voor mijzelf een duidelijke uitspraak te doen over de betekenis ervan. Was het zijn bedoeling dat dit niet onopgemerkt zou voorbijgaan? Het was de enige keer in zijn leven dat hij een cliché openlijk toegaf en verbeterde. Zij aan zij strijden: een kwestie van liefde. Of een nieuw cliché? Hij

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(33)

had in de ordner een paar folders bewaard van firma's die plezierboten verkochten.

Varen door sloten en plassen: ook op die wens zou ik de nadruk kunnen leggen, om zijn verburgerlijkte karakter aan het licht te brengen. Maar het betekende niets. Hoe openlijk of verborgen zijn verlangens ook waren geweest: hij kon nu niet meer worden opgeroepen als getuige in zijn eigen proces, nog afgezien van de vraag of hij er in dat geval ook aan had willen meewerken.

Ik pakte het telefoonboek en zocht haar naam op. Hetzelfde adres als in de aanhef van de brief. Ik keek naar de datum. Uiteindelijk was collega Furstner hem maar twee jaar voor geweest. ‘Zijn liefhebbende echtgenote A. Furstner-Gaus’. De overlijdenskaart had hij dus ook bewaard in de ordner.

Ik aarzelde. Toen pakte ik een stuk papier en schreef mevrouw Furstner een briefje, waarin ik meedeelde dat ik haar naam was tegengekomen bij het ordenen van mijn vaders correspondentie. Ik schreef dat ik haar graag wilde spreken, maar dat ik eerst met vakantie ging.

Ik haalde een postzegel uit mijn vaders kleine voorraad en plakte hem op de envelop. Ik doofde de lichten en sloot het huis af. Het idee dat ik naar Amsterdam kon gaan verschafte mij een groot gevoel van opluchting.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(34)

[VIII]

Voordat ik naar Bretagne reisde had ik twee ontmoetingen.

Eerst kwam ik Hugo's vriendin Olga tegen in de Kalverstraat. Ik had zojuist een nieuwe zwembroek gekocht en aangenaam geurende zeep die ik soms aanschaf wanneer ik denk dat het mij goed gaat. Een gevoel van opluchting had zich over mij uitgespreid op het moment dat ik mijn huis betrad. Nog steeds geen oproep van een school. Maar dat onderging ik nu geenszins als een gemis. Ik zette mij met de krant in mijn gemakkelijke stoel en dacht na over de weken die achter mij lagen. Zonder spijt zag ik het dode gezicht van mijn vader, de kist die langzaam in de grond zakte, de lange rij mensen die langs ons schuifelde en waar geen einde aan kwam. Wat is de dood toch een vertoning. Iedereen gedraagt zich of de zojuist overledene de eerste was die eraan ging. Of is iedere dode steeds weer de eerste?

Ik leunde achterover en ontdekte het schilderij van mijn grootvader dat ik op de kast bewaarde. Ik had het niet opgehangen omdat het niet paste in het interieur. Zo gaat het met het verleden, behalve wanneer je het van de antiekwinkel betrekt.

‘Ik heb het gehoord van je vader,’ zei Olga. ‘Mis je hem erg?’

Ik antwoordde dat ik het niet wist. Zij lachte lief.

‘Je gaat fijn naar Bretagne,’ zei ze.

Ik vroeg of ze iets met mij wilde drinken.

‘Waarom niet?’ zei Olga. ‘Op hem hoef ik toch niet te wachten.’

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(35)

Hugo had Olga op een feestje van zijn instituut ontmoet. Zij was meegekomen met een kandidaat-assistent met wie zij sinds enige tijd een verhouding had. Hugo werd een beetje dronken en zijn opvattingen over wat je wel en niet kunt doen in de wereld waren inmiddels een kwartslag gedraaid. Een zonnige toekomst lag voor hem. Hij was met Olga een gesprek begonnen waarvan hij zich later weinig herinnerde. In dat gesprek nam het project waaraan hij werkte gigantische proporties aan. Hij kwam naar voren als een besluitvaardig man, die niet zo maar een onderwerp voor zijn studiën had gekozen. Wie zorgvuldig over zijn project wilde nadenken, zag hem in de eerste plaats als een heelmeester, die de vinger op de wonde legt voordat hij zijn therapie bekend maakt. Olga raakte behoorlijk onder de indruk, niet zozeer door dat gezwets van hem, maar door de vasthoudendheid waarmee hij haar probeerde te behagen. Dat was zij niet gewend. Zij vond het ouderwets en aangenaam, uit een voorbije, galante tijd. Haar eigen vriend keek die avond niet naar haar om. Hij vond dat zij zichzelf moest vermaken. Zij kwamen elkaar wel weer tegen bij het naar huis gaan. Zo gebeurde het ook.

De volgende dag belde Hugo haar op. Haar vriend had hij net op de bibliotheek zien zitten. Hij vertelde haar hoezeer hij zich geamuseerd had en aarzelend zei hij dat hij hoopte haar nog eens terug te zien.

Olga hoopte al de hele dag hetzelfde.

Het was niet zo dat Hugo de volgende dag met een bos bloemen op haar stoep stond. (Hij vond bloemen overdreven.) Na zijn telefoontje begon hij te aarzelen, waarna hij mij in het probleem kende.

‘Zal ik je eens vertellen hoeveel medewerkers op ons instituut een vriendin hebben?’ vroeg Hugo.

Ik raakte niet geboeid.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(36)

‘Misschien komt er morgen eentje bij,’ zei Hugo.

‘Je doet maar.’

‘Je denkt toch godverdomme niet dat ik die sores op m'n nek wil!’ riep Hugo. Hij aarzelde.

‘Waarom denk je eigenlijk dat ik mijzelf bedoel?’

Olga was niet vrolijk toen ik haar ontmoette. Het ergerde haar dat Hugo voor een maand op vakantie was gegaan met zijn vrouw. Zij stelde zich voor hoe hij de grote huisvader uithing. Dat strookte niet met haar romantische opvatting over de liefde.

Zij hoorde in haar slaap hoe Hugo aan zijn ketens rukte om bevrijd te worden, waarna hij zich onmiddellijk naar de Anjeliersdwarsstraat zou begeven, waar zij op hem wachtte. Hoe kon je met een loden bal aan je voet op vakantie? Ze zag hem in een restaurant zitten en beneveld door ruimschoots wijngebruik erotische plannen maken met zijn vrouw. Hugo op het strand, uitgelaten voetballend met zijn zoontje. Het ergerde haar, ze voelde zich volgens de beste tradities in de steek gelaten, een gratis maîtresse. Als het op de door haar gepropageerde ‘eerlijkheid’ aankwam was Hugo nergens.

‘Dat heb je toch geweten?’ zei ik.

‘Heeft hij je dat gezegd?’ riep Olga. ‘Dat hij me verteld heeft wat hij echt van plan was?’

Hij was altijd zo lief als hij bij haar was. En zo teder. Hij vertelde haar alles wat hem dwarszat (en niets). Hij was bij vlagen onweerstaanbaar. Klagen over zijn vrouw deed hij alleen wanneer hij dacht dat zij dat nodig had. Nooit riep hij pathetisch uit dat hij bij haar wou blijven, dat wil zeggen voorgoed. Ze was mooi en hartstochtelijk.

En op het punt van intelligentie overtrof ze zijn vrouw al net zozeer als op het gebied van de kookkunst.

‘Als hij maar eens echt met me wou praten,’ deelde Olga woedend mee.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(37)

Praten deed hij het liefst in bed.

‘Ik kan er ontzettend goed tegen dat hij daarna weggaat,’ zei Olga. ‘Om eerlijk te zijn zou ik hem niet de hele dag om mij heen willen hebben. Soms wel, natuurlijk.

Ik zou hem soms willen vastbinden en zorgen dat hij een week bij me bleef. Maar het volgende moment ben ik weer blij dat ik vrij ben. Ik vind het vaak ontzettend aangenaam alleen in bed.’

Ze dronk uitsluitend koffie. De afgelopen nacht had zij nauwelijks geslapen. Zij had een druk leven als secretaresse op een handelskantoor.

‘Tussen de middag,’ zei Olga met walging in haar stem. ‘Meestal moest ie vlug even tussen de middag.’

Zonder overgang informeerde zij hoe het met mijn vriendin zat. Ze had er ‘wel iets’ over gehoord. Ik zei dat Laura weg was gegaan, dat alles tot ieders tevredenheid geregeld was, in volle vrede.

‘Dat lieg je,’ zei Olga. ‘Misschien de vrede wel. Niet de tevredenheid.’

Zij ging met mij eten ‘omdat zij toch niets te doen had’. Ik wilde de volgende dag vertrekken en moest mijn koffers pakken, maar vanzelfsprekend was ik aan geen tijd gebonden.

Tijdens onze maaltijd op de Rozengracht sloeg het wekenlange gemis van een vrouw toe. De impotentie, veroorzaakt door de dood van mijn vader, verdween op slag. Ik had zin haar in mijn armen te nemen en stelde mij voor hoe ik mijn hoofd tussen haar benen duwde. Zou haar vroegere vriend, die als bijvak psychologie had, daar niet van opkijken?

‘Ik denk dat Hugo op den duur van haar zal scheiden,’ zei Olga bedachtzaam. ‘Op den duur houdt hij het niet meer bij haar uit.’

Ik knikte en dacht eraan hoe ik haar moest benaderen.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(38)

‘Weet je wat het is?’ zei Olga. ‘Het is verdomd gemakkelijk om een aanloopadres te hebben waar je kunt uithuilen. Maar ik ben een beetje uitgekeken op uithuilers.

Dat ligt zo voor de hand.’

Ik had er niets tegenin te brengen en schonk ons een glas wijn in. De hoge temperatuur in de naar baklucht geurende ruimte maakte mij rozig. Tegenover mij legde een gepassioneerde man zijn vork neer en kuste de vrouw met wie hij dineerde.

‘Ik denk erover hem jaloers te maken met een ander,’ zei Olga. ‘Alleen denk ik het op dit moment nog niet van harte.’

‘Waarom probeer je het niet eens een keer?’

‘Waarom?’ zei Olga. ‘Waarom dit en waarom dat.’

‘Op den duur zou het hem ongetwijfeld goed doen.’

‘Ik wil nu niet dat iets hem goed doet,’ zei Olga.

‘Heb je veel van je vader gehouden?’ vroeg zij toen wij in de richting van haar huis liepen.

‘Ik ben mij er zelden van bewust geweest,’ antwoordde ik naar waarheid.

‘En als je het je wel bewust was?’

‘Dan hield ik van hem, ja.’

‘Weet je het zeker?’

‘Hij liet ons nogal in de kou,’ zei ik. ‘Ik dacht wel eens dat hij een vergadering verzon.’

‘Dat doet Hugo geregeld.’

‘Het is een soort gemakzucht,’ zei ik. ‘Het is maar om je er van af te maken.’

‘Van je gezin?’

‘Misschien gaat het wel verder,’ zei ik. ‘Misschien maken ze zich in de eerste plaats af van zichzelf.’

Ik herinnerde mij hoe ik tijdens een lang betoog mijn glas

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(39)

omstootte en op mijn knieën voor haar kwam te zitten, mijn hoofd in haar schoot legde en vroeg of ze met me wilde slapen.

Zij begon te huilen.

Het ergerde mij bovenmatig dat zij mij niet rechtstreeks antwoord gaf en in plaats daarvan een beroep deed op gevoelens waarop ik niet was voorbereid. Ik was een beetje dronken; ik nam mijn hoofd uit haar schoot en vroeg waar zij zich druk om maakte. Er waren zoveel mannen, ik was er bij voorbeeld een van: ik stond voor haar klaar om haar Hugo en al die andere malloten te laten vergeten.

Toen ik probeerde te gaan staan om haar mijn macht te tonen, mikte ik ook haar glas van de tafel.

‘Vind je het leuk?’ vroeg ze.

‘Ik vind het ontzettend leuk!’

Ik ging zitten terwijl Olga koffie zette. Zo zaten wij een half uur later enigszins ontnuchterd in haar kamer, bij het eerste ochtendlicht.

‘Wil jij een keer bij mijn post kijken of er brieven zijn van scholen?’ vroeg ik. ‘Ik zal je na een week bellen.’

‘Let jij dan maar op Hugo,’ zei Olga.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(40)

[IX]

Mevrouw Furstner belde mij onmiddellijk op nadat zij mijn briefje had ontvangen.

Ik had net een paar uur geslapen, na mijn bezoek aan Olga. Rillend nam ik het besluit mijn vertrek tot aan de avond uit te stellen.

‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik wat slaperig klink,’ zei ik.

Daar reageerde zij niet op. Ze zei dat ze verrast was door mijn briefje. Zij aarzelde een ogenblik en vertelde vervolgens dat zij mij op de begrafenis had ontmoet. Zij vond mij er ‘zo flink uitzien op dat moeilijke moment’. Ik viel om van de slaap en voelde een stekende hoofdpijn. Daarnaast werd ik gekweld door een hevige dorst die met de minuut toenam. Adrienne Furstner had veel meer dan een minuut nodig.

Ze praatte maar door over mijn vader, zonder zich de tijd te gunnen erachter te komen of ik nog luisterde. Ze zei hoezeer ze mij had bewonderd toen ik uit naam van mijn moeder de aanwezigen bij het graf had bedankt. ‘Ik was zelf trots op u. Alsof u mijn zoon was. Ik hoop niet dat u dit ongepast vindt.’

Ik vond het niet in het minst ongepast. Ik had iets gezegd in de trant van ‘U bent hier naar dit afscheid gekomen. Wij zullen mijn vader niet meer zien. Maar hij was een man die ook nu hij dood is zichtbaar zal blijven door wat hij tot stand heeft gebracht.’ Zijn vijanden waren, naar ik aannam, niet op de begrafenis aanwezig. Er kon niemand opstaan om te roepen dat ik mij vergiste. Er waren geen partijen en beginselverklaringen. Geen ronkende woorden die geestdrift moesten veroorzaken in arme, afgestompte hersens. Maar toen ik mijn eigen woorden in een krant teruglas, dacht ik: onder de grond en toch zichtbaar? Ik moet een beetje gaan oppassen.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(41)

‘Ik droeg een donkerblauwe hoed en een voile,’ zei mevrouw Furstner. ‘U herinnert het zich natuurlijk niet meer. Maar ik was de enige die een voile droeg. U moet honderden handen hebben gedrukt.’

Ik vertelde haar niets over mijn spierpijn, de volgende dag. Ze was ontroerd door mijn briefje, ze had mijn vader ‘beter dan wie ook’ gekend. ‘Nou ja, uw moeder, maar die kende hem toch ook weer anders.’

Ze vroeg wanneer ik met vakantie ging. Ze wilde me voor die tijd spreken. ‘Er komen zoveel herinneringen in mij boven,’ zei ze. ‘Nu moet ik die twee weken bewaren.’

Ik zei dat ik diezelfde middag langs zou komen.

‘Het gaat om zulke gewichtige dingen,’ zei mevrouw Furstner. ‘Uw vader was een belangrijk man.’

Ze had mij wel eens van een afstand gezien toen ik klein was en ze had mij toen een aardig kereltje gevonden. Ik zon op een manier om aan drinken te komen zonder de verbinding te verbreken.

‘Hij was toch bevriend met uw man, is het niet?’ vroeg ik toen zij een ogenblik stil was.

‘Mijn man is ook dood,’ zei mevrouw Furstner.

Ik zei dat ik dat wist.

‘Ze zijn bevriend geweest,’ vervolgde mevrouw Furstner. ‘Bevriend, ruzie maken en de zaken uitpraten omdat de Beweging dat wilde.’

‘En wat betreft hun eigen mening?’

‘Mag ik dat vanmiddag uitleggen?’ vroeg zij. ‘Die dingen zijn allemaal zo gecompliceerd.’

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(42)

[X]

Gedurende een paar jaar van mijn leven maakte mijn vader een naïeve indruk op mij.

Ik was omstreeks zeventien jaar en zat in de vijfde klas van het stedelijk gymnasium van onze provincieplaats. Mijn vader verscheen wekelijks in de krant. De meeste kinderen op de school kwamen niet uit een arbeidersmilieu en de leraren verkondigden vrijwel zonder uitzondering liberale ideeën. Vaak werden er in de klas debatten gevoerd over dirigisme en daarbij kreeg ik dan automatisch de rol toebedeeld van de aangevallen partij. Maar ik voelde mij nooit persoonlijk geattaqueerd. Ik had niets op met de idealen die mij met de paplepel waren ingegoten. Het moeilijke was alleen dat ik ook niets moest hebben van het gezeur over vrijheid van onderneming en concurrentie dat ik om mij heen hoorde. Ik zag mijzelf als vogelvrij: ik schreef gedichten in de trant van de vijftigers en waande mij in Parijs, tussen meisjes met zwart omrande ogen, die mij met hun treurige liefde zouden omgeven. Met een paar vrienden hield ik op zaterdagavond bijeenkomsten op onze zolderkamers en wij pisten uit de dakkapel om de wereld onze verachting te tonen, hoewel de wereld op dat moment bij elkaar zat geklit in de kamers waar een televisie stond. Wij

discussieerden over elkaars literaire werk en dronken voor zover ons zakgeld dat toeliet jenever en abominabele wijn. Alleen het aanwerven van zwartomrande meisjes liep niet vlot en in werkelijkheid was Parijs een eind weg. Wat hadden wij daar te zoeken? Ja, onszelf, ingebed in een handzame romantiek. Entourage voor een b-film.

Een schilder met Brigitte Bardot als buurvrouw, in plaats van een zure ouwe tang met papillotten in het haar.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

(43)

Mijn vader werkte intussen en sprak over knokpartijen met werkgevers en over frontlinies waarin hij voortdurend onder vuur lag.

Wanneer hij het over zijn bemoeienissen met het Nederlandse economische leven had, bekeek ik hem meewarig. Hij zag zijn strevingen als een politiek spel, met een harde inzet. Hij wilde zijn zin krijgen, maar zei altijd dat haatgevoelens tegenover de producent hem vreemd waren. Ook dat lag een beetje anders bij mij. Ondanks mijn behoefte uit mijn geordende leven te stappen, bracht ik een behoorlijke jaloezie op tegenover de jongens die met racebromfietsen naar school kwamen en die nooit last hadden van tegenwind. Was mijn vader in zijn jeugd nooit natgespat door een Buchatti? Had hij nooit naar een sportieve pet met motorbril en een sjiek wijf aan zijn zijde verlangd zoals ik naar een vakantie in Saint-Tropez?

Ik besefte niet dat ik al zozeer een welvaartskind was geworden dat mijn dromen omtrent vrijheid een volstrekt materiële basis hadden. Het cynisme dat de toenemende rijkdom met zich meevoert, bracht mij ertoe te lachen om de idealen van Koos Vorrink, waarover mijn vader altijd met een soort vertedering sprak. ‘Er komt een tijd,’ zei hij bij voorbeeld, ‘dat de mensen niet alleen meer brommers en een televisie willen hebben en dat zij zullen verlangen naar hogere dingen. Een klassieke opleiding bij voorbeeld, zoals jij die mag ontvangen.’

Ik klemde mijn lippen op elkaar.

‘De vraag is alleen,’ vervolgde mijn vader, ‘of jij wel weet wat dat wil zeggen, die hogere dingen.’

‘Een klassieke opleiding,’ zei ik snel.

‘Wij verlangden naar schoonheid,’ zei mijn vader. ‘Wij wilden niet meteen met een meisje naar bed.’

Hij sloot een ogenblik zijn ogen en glimlachte.

Rudolf Geel, Een gedoodverfde winnaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik sluit mijn ogen en stel mij voor dat ik het zelf ben die daar staat, omgeven door mensen die mij onverschillig laten, omdat alleen de ruimte telt, de weerkaatsing van mijn stem,

Het ging niet om de toch ook gelukkige jaren waarin mijn moeder nog leefde, maar om de fantasie van een toekomstig bestaan, dat ik mij voor de geest haalde in de vorm van

Misschien hierom stonden tientallen te kijken naar de rookpluim die groter werd, zich afscheidde van een voorwerp, wankel op de golven, vol mensen, zeeziek na twee dagen varen, die

De volgende dag moest mijn vader daar veel over te horen krijgen van zijn collega's, maar die zeiden niet dat ze jaloers waren, die lachten alleen naar hem en riepen uit:

De mensen rond de Nieuwmarkt willen niet zozeer in hun eigen buurt blijven wonen omdat zij daar hun ouderdom beter kunnen vieren.. Wat zij vooral willen is hun leven zo lang en

Het wordt daarom tijd dat burgemeesters, wethouders, ambtenaren in het algemeen eigenlijk, inbegrepen sommige ministers, teruggaan naar een heel strenge school, waar ze niet

Swertvanger sloot zijn ogen en stelde zich voor hoe vaak een dergelijke vraag hem gesteld was, maar toen hij ze weer opende, zag hij dat ze haar gezicht naar hem had toegewend

Daarom is het maar goed dat zij niet wist dat geel ook staat voor de haat en dat er in België een dorp ligt dat Geel heet en waar alleen maar gekken wonen, en dat zij door mijn