• No results found

vroeger voor andere Kaulbachsche cartons, het recht verzekerd den Nero door de photographie te vermenigvuldigen. Het heeft dit recht mits betaling eener somme

In document Nederlandsch Museum. Jaargang 1 · dbnl (pagina 107-111)

van 30,000 thalers verkregen. Voor hem die weet, hoe in Duitschland de grootste

en kostelijkste photographies met duizenden en duizenden verkocht worden, kan

die prijs niet te hoog heeten.

*

*

*

In de Italiaansche kunstwereld duurt de strijd omtrent de waarde van het

gedenkteeken Cavour, in de maand November te Turijn ingehuldigd, voort. Dit

gedenkteeken bestaat uit eene marmeren hoofdgroep:Italië Cavour de burgerkroon

aanbiedende, en uit verscheidene marmeren groepen en beelden, als daar zijn: de

Staatkunde, de Onafhankelijkheid, het Recht en de Plicht, rondom het colossale

voetstuk, dat verder met bronzen basreliefs versierd is. Terwijl de eenen het een

meesterwerk noemen, dat de faam van den Florentijnschen beeldhouwer Giovanni

Dupré de kroon moet opzetten, wordt het door anderen als een zeer ongelukkig

gewrocht, een waar misgewrocht uitgekreten. Wat de laatsten onvergeeflijk vinden,

is dat de kunstenaar Italië op eene alles behalve vleiende wijze hebbe afgebeeld.

Vooreerst is de figuur bijna geheel naakt, wat, meenen zij, tot boosaardige

zinspelingen betreffende den geldelijken toestand des Schiereilands kan aanleiding,

geven. Daarbij wordt de houding dier figuur streng gelaakt. Zij knielt aan de voeten

van Cavour en schijnt hem te smeeken hare kroon wel te willen aanvaarden. Zulks

achten zij onbetamelijk, daar geen burger, hoe groot, eene dergelijke vernedering

van zijn vaderland mag eischen, mag dulden. Verder wordt de kleedij van den graaf,

eene soort van wijde toga, die

men bij een lijklaken vergelijkt, niet minder streng gegispt. Dat het monument bij

den eersten aanblik zich niet zeer gunstig voordoet, moet ieder, die het in prent

gezien heeft, toegeven. De beter gestemde beoordeelaars roemen de maëstria,

waarmede de hoofdgroep is uitgevoerd, en de uiterst zorgvuldige bewerking der

overige deelen. Volgens hen moet de afkeuring, welke het gedenkteeken bij

sommigen ontmoet, bovenal aan politieke redenen worden toegeschreven.

*

*

*

Ja, de politiek in de kunst is een treurig iets. Daarvan weten wij, Belgen, mede te

spreken. Kunstenaars zonder eenen schijn van talent worden weleens door zekere

menschen opgevijzeld, zoodra zij er willen in toestemmen hun weinigje bekwaamheid

ten dienste van die menschen aan te wenden, die, van den anderen kant, zich niet

ontzien het machtigste talent stout weg te loochenen, wanneer het zich niet tot hun

werktuig wil verlagen. Wij achten het onnoodig namen neer te schrijven. Wie met

den staat van zaken hier te lande ietwat bekend is, zal licht ons verstaan, zonderdat

wij in bijzonderheden treden.

*

*

*

In Frankrijk gaat het nog erger. Daar aarzelt men niet de nuttigste kunstinstellingen

af te breken, zoodra men er kans toe ziet, wanneer die instellingen door eenen

politieken tegenstrever, alleen om der kunst van dienst te wezen, werden in het

leven geroepen. Gelijk men weet, heeft de befaamde Charles Blanc, de vriend van

Jules Simon, zich onlangs verplicht gezien het bestuur der schoon o kunsten neer

te leggen. Daar hij een volbloed

republikein is, konde hij, beweerde men, onmogelijk een goed bestuurder wezen.

Hij werd dus genoodzaakt voor M. de Chennevières, eenen doorluchtigen onbekende

- in vergelijking met eenen man als Ch. Blanc, althans, - plaats te maken. Eene der

eerste handelingen van den nieuwen bestuurder is geweest het Museum der Copijen

te sluiten en de stukken, welke het bezat, links en rechts te verspreiden. Men zegt,

dat de inrichting van dit Museum onder sommige opzichten te wenschen liet. Wel

mogelijk; doch het was, onzes dunkens, geene reden om eene instelling te

vernietigen, die voorzeker geroepen was, om werkelijk nut te stichten.

*

*

*

Ander voorbeeld: Wien is het onbekend, hoe hoog de Parijzische kunst-criticussen

in 't bijzonder en de Fransche kunstkenners in 't algemeen met den realist G. Courbet

geloopen hebben? Hij was, moest men hen gelooven, niet alleen de duchtigste, de

grootste, de voortreffelijkste meester van onzen tijd en van Frankrijk, maar van alle

tijden en landen. Die overdreven loftuitingen hebben veel kwaad gedaan. Zij hebben

een aantal jonge kunstenaars ten onzent en elders, maar bijzonderlijk bij onze

zuiderburen, op den doolweg gebracht en hen belet in de kunst de plaats in te

nemen, waartoe zij door hunnen natuurlijken aanleg en hunne eerste studiën

geroepen waren. Bij dat al valt niet te ontkennen, dat Courbet een man van talent,

wellicht van genie is, wiens voortreffelijke techniek door niemand kan betwijfeld

worden. En nochtans, hoe behandelen hem sedert eenigen tijd diezelfde menschen,

welke eens hem den meester aller meesters noemden en juist daardoor zoo menig'

veelbelovend' jongeling in den waan brachten, als ware nergens dan in

zijnrealismus redding te vinden? Erger dan weleer zijne hevigste tegenstrevers.

Nademaal hij, onder deCommune, de rol speelde, welke nog in aller geheugen is,

en den grootstenfetisch van het Fransche chauvinismus, de Colonne Vendôme,

liet om verre halen, is hij van eenen kolos een dwerg geworden voor hen, die hem

het meest vergoodden en die thans veeleer geneigd zijn, om hem eenen ellendigen

kladpotter te schelden. Het gaat zooverre, dat hij in zijn eigen land schier heeft

opgehouden in aanmerking te komen en in het buitenland rechtvaardiger

beoordeelaars moet zoeken, te Geneve bij voorbeeld, alwaar binnen kort eene

tentoonstelling zijner gewrochten zal geopend worden.

*

*

*

Zonderling land, dat Frankrijk, hetwelk voor het meerendeel onzer landgenooten,

spijt zijn diep verval, het model-land blijft! Na lang, om zoo te spreken, van geenen

godsdienst in kunst of literatuur te hebben willen hooren, na eene halve eeuw en

meer in kunst en literatuur het kraste materialismus te hebben gehuldigd en

aangepredikt, slaat het thans wederom van het eene uiterste tot het andere over.

Reeds wordt in dagbladen en tijdschriften de noodzakelijkheid der godsdienstige

begrippen voor den letterkundige en den beeldenden kunstenaar lang en breed

betoogd en voor die noodzakelijkheid allerwege te velde getrokken. In de Nationale

Vergadering poogde dezer dagen zekere heer de Gavardie te bewijzen, dat alle

kunst, de meest wereldsche niet uitgezonderd, den godsdienst moet tot grondslag

hebben, om op den naam van kunst te kunnen aanspraak maken. Hoelang die

nieuwemode zal duren, weten wij niet. Dat de wind eerlang weer uit eenen anderen

hoek zal waaien, is stellig; doch in

wachting zijn vele kunstenaars en kunstrechters voor het oogenblik bekeerd, en

In document Nederlandsch Museum. Jaargang 1 · dbnl (pagina 107-111)