• No results found

6. Zorg rondom Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen

6.2 Vroege onderkenning en preventie

6.2.1 Vroege onderkenning

Voor adequate zorg aan patiënten met een Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis is het van belang dat zorgverleners deze aandoening al in een vroeg stadium signaleren. Zorgverleners dienen daarbij rekening te houden met de volgende factoren:

Mensen hebben soms moeite om uit zichzelf aan te geven dat zij een of meer traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt. Ze proberen alles wat ze aan deze gebeurtenis(sen) doet herinneren zoveel mogelijk te vermijden, inclusief erover praten.

Mensen kunnen gevoelens van schaamte en/of schuld hebben over wat hun is overkomen en over hun reacties daarop.

Comorbiditeit, zowel somatisch als psychisch, vraagt vaak in eerste instantie aandacht en is dan de reden om hulp te zoeken. Het gaat bijvoorbeeld om stressgerelateerde lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, andere pijnklachten of een hoge bloeddruk. Ook psychische klachten kunnen ervoor zorgen dat de gevolgen van de traumatische ervaring, zoals neerslachtigheid, angsten, verslaving en ernstige moeilijkheden zoals psychose of suïcidaliteit, niet op de voorgrond staan.

Ernstige psychiatrische en somatische problematiek bij ouders kan grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van de kinderen. Het betrekken van het systeem is belangrijk, zowel in het kader van preventie als bij de onderkenning en het bespreekbaar maken van mogelijke problemen (zie generieke module KOPP KOV).

De signalen, zoals hierboven besproken, kunnen een aanwijzing zijn voor een Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis als gevolg van een of meer schokkende gebeurtenissen. Er kunnen ook andere redenen zijn voor iemands klachten, waardoor een behandeling gericht op traumaverwerking niet altijd de aangewezen behandeling is. Het is belangrijk scherp in beeld te hebben welke

stressoren in het leven van de betrokkenen spelen. Alledaagse stressoren als schulden, werkstress en relatieproblemen kleuren het klinische beeld. Te weinig aandacht voor deze stressoren draagt bij aan verontachtzaming van andere problemen waaronder burn-out.

Tegelijkertijd kan het beeld diffuus zijn en kan onduidelijk blijven wat de bron is van de

stressklachten. Hiervan kan sprake zijn als er geen recente ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, maar dat het gebeurtenissen betreft in de (vroege) kindertijd die als gevolg van een ingezette copingsstrategie later in het (werkende) leven tot stressklachten leiden. Ervaringen van schokkende gebeurtenissen en de samenhang met de symptomen moeten zorgvuldig worden uitgevraagd. Hierbij dient onder andere rekening gehouden te worden met het feit dat het niet direct vanzelfsprekend is dat een bepaalde gebeurtenis ook werkelijk heeft plaatsgevonden, dit vanwege het risico op valse herinneringen.

Bron: Howe, M.L. (2013). Memory development: implications for adults recalling childhood experiences in the courtroom. Nature Reviews Neuroscience, 14, 12, 869-876.

Brewin, C. & Andrews, B. (2017). Creating Memories for False Autobiographical Events in Childhood: A Systematic Review. Applied Cognitive Psychology, 31, 2-23.

Signalen bij Postraumatische Stressstoornis (PTSS) of Acute Stressstoornis (ASS) Direct na een traumatische gebeurtenis kunnen mensen de volgende klachten melden:

Terugkerende, onvrijwillige pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenis Herbelevingen en/of nachtmerries over de gebeurtenis

Somberheid, boosheid, agitatie, wanhoop Huilen

Vermoeidheid

Concentratieproblemen Overdreven schrikreacties

Pogingen om alles te vermijden wat aan de gebeurtenis doet denken

Meestal doven deze stressreacties na verloop van tijd uit. Als de klachten een paar dagen na de traumatische gebeurtenis aanhouden en ernstig blijven, kan er sprake zijn van een Acute Stressstoornis.

Bron: Isserlin, L., Zerach, G. & Solomon, Z. (2008). Acute stress responses: A review and synthesis of ASD, ASR and CSR. American Journal of Orthopsychiatry, 78(4), 423-429.

Het vermoeden daarvan kan pas 3 dagen na de traumatische gebeurtenis gevormd worden. De frequentie, intensiteit en duur van de acute reacties kunnen verder indicatoren zijn voor klachten op langere termijn.

Een reeks, deels overlappende, signalen kan wijzen op PTSS. We noemen hierna de signalen die patiënten het vaakst rapporteren na het meemaken van traumatische gebeurtenissen.

Herbelevingen en/of nachtmerries Vermijdingsgedrag

Slaapproblemen Concentratieproblemen

Prikkelbaarheid; moeilijkheden met agressie en boosheid; roekeloos gedrag Emotionele afstomping en/of zich vervreemd voelen van anderen

Lichamelijke spanningsklachten (bijvoorbeeld hoofdpijn, darmklachten, spierpijn, hypertensie) Onveiligheids- en/of angstgevoelens, voortdurende alertheid, schrikachtig reageren

Stemmingsveranderingen, sombere stemming

Gevoelens van schuld en schaamte Toegenomen alcohol- of drugsgebruik Functioneringsproblemen (werk en privé)

Om de klachten als PTSS te kunnen classificeren, moeten zij langer dan vier weken aanwezig zijn.

Signalen van complexe PTSS (cPTSS)

Bovenop de beschreven reguliere PTSS-symptomen moet er volgens de ICD-11 bij cPTSS sprake zijn van symptomen uit drie symptoomclusters: problemen met emotieregulatie, een negatief zelfbeeld en interpersoonlijke problemen.

Signalen PTSS bij kinderen

De beschreven signalen voor volwassenen (herbeleving, vermijding en verhoogde prikkelbaarheid en negatieve cognities) gelden ook voor kinderen van 7 jaar en ouder. Deze signalen kunnen ook wijzen op andere problematiek dan PTSS. Verdere diagnostiek en onderzoek bij kind, ouders/verzorgers en omgeving zijn vaak nodig om tot een goede beoordeling van de klachten te komen. Zeker bij

vermoedens van kindermishandeling is het belangrijk dit zeer zorgvuldig te onderzoeken. Bij dit onderzoek moet de veiligheid voor het kind altijd centraal staat en georganiseerd moet worden, voorafgaand en tijdens diagnostiek en behandeling (zie voor meer informatie de richtlijn

Kindermishandeling).

Signalen kinderen van 6 jaar en jonger

Bij baby’s kunnen er problemen ontstaan met slapen (te weinig, te veel, te onrustig), eten (overfocus of juist niet eten). Lang en vaak huilen, of juist stil terugtrekgedrag, autonoom gedrag (geen appel meer doen op verzorger, ‘makkelijk’ kind, veel slapen).

Bij peuters en kleuters kunnen er problemen ontstaan zoals: vastklampen aan hun ouders,

onvoorspelbare driftbuien zonder merkbare aanleiding of juist niet meer reageren op contact en sterk controlebehoeftig gedrag.

Separatieangst.

Verwarring door de onmacht om te verwoorden wat zij ervaren. Dit kan zich uiten in tegenstrijdig gedrag of een tegenstrijdig appel op verzorgers (tegelijk vastklampen en wegduwen, armpjes strekken en wegkijken, roepen en omdraaien).

Regressie in de ontwikkeling: terugval in zindelijkheid, kinderlijk taalgebruik, inslaapproblemen.

Beperkt of posttraumatisch spel, waarbij er zichtbaar geen ontwikkeling in het spel ontstaat.

Herhaling in gedrag en naspelen van (delen van) de gebeurtenis (re-enactment).

Agressief of destructief gedrag, gericht op zichzelf of de ander.

Uiting van lichamelijke klachten zonder medische oorzaak.

We merken hierbij op dat genoemde symptomen andere oorzaken kunnen hebben en dat hun aanwezigheid dus niet noodzakelijkerwijs duidt op een geschiedenis van trauma. En andersom: dat de klachten (nog) niet zichtbaar aanwezig hoeven te zijn, terwijl er toch sprake is van een (risico op) PTSS, vooral als er overwegend sprake is van terugtrekken, vermijdend en controlebehoeftig gedrag als copingstrategie in het hanteren van stress. Men moet erop bedacht zijn dat die

copingmechanismen mogelijk leiden tot onderdiagnostiek.

Signalen schoolgaande kinderen

Bij schoolgaande kinderen kunnen signalen duidelijk worden in hun spel (bijvoorbeeld repetitief spel waarin aspecten van de traumatische gebeurtenissen tot uiting komen) en door gedragsverandering (lastig of grensoverschrijdend, of juist teruggetrokken of stil gedrag).

Andere signalen kunnen zijn:

Overdreven bezorgdheid over de eigen veiligheid of die van anderen;

Beangstigende dromen zonder herkenbare inhoud;

Agressieve of angstige fantasieën;

Bedplassen.

Genoemde symptomen kunnen dus andere oorzaken hebben en hun aanwezigheid duidt niet noodzakelijkerwijs op een geschiedenis van trauma.

Signalen adolescenten

Problemen in het functioneren op school Schaamte over de eigen kwetsbaarheid Radicale gedragsveranderingen

Risicovol gedrag, zoals alcohol- en/of drugsmisbruik, zelfbeschadiging, suicidaliteit Woede en wraakfantasieën

Angst voor controleverlies

Extreem terugtrekken, schoolverzuim Stemmingsproblemen

Signalen bij Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS)

In de eerste weken na het verlies is er sprake van zeer intense rouwreacties, een onvermogen om de realiteit van het verlies onder ogen te zien. Of ontkenning van deze realiteit en van gevoelens van paniek en wanhoop. In het eerste jaar na het verlies kan er sprake zijn van de volgende klachten, die wijzen op het aanhouden van de acute rouw:

Uitblijven van progressie in het rouwproces.

Aanhoudend of toenemend kwellend verlangen naar de overleden dierbare, of onvermogen om het verlies te aanvaarden.

Aanhoudend onvermogen om zich op sociale, recreatieve en werk- of studiegerelateerde activiteiten te richten.

Angstreactie bij de confrontatie met externe stimuli (bijvoorbeeld situaties die met dood van dierbare geassocieerd zijn) en met interne stimuli (bijvoorbeeld herinneringen aan momenten rondom

overlijden, gedachten aan toekomst zonder overleden dierbare) die geassocieerd zijn met de onomkeerbaarheid van het verlies worden vaak vermeden. Ook worden sociale, recratieve en

werkgerelateerde activiteiten vermeden vanuit het idee dat deze zinloos zijn of niets zullen opleveren.

Bij deze mensen blijft ongeloof over de onomkeerbaarheid van het verlies bestaan. Zij voelen het verlies, soms jaren later, nog altijd aan als iets wat gisteren plaatsvond, waardoor hun gevoelsleven wordt beheerst door een allesbepalend gemis.

Bron: Boelen, P.A. (2016). Complexe rouw begrijpen en behandelen (en andere

vraagstukken voor de psychotraumatologie). Inaugurele rede. Diemen: Arq Psychotrauma Expertgroep.

Signalen bij Hechtingsstoornissen (RHS en OSCS)

Kenmerken zoals groeiachterstand, een achterstand in verstandelijke ontwikkeling of taalontwikkeling of stereotiep gedrag kunnen wijzen op een hechtingsstoornis. Andere specifieke signalen zijn onder andere:

Reactieve Hechtingsstoornis: geen consistente pogingen doen om troost, steun, zorg of

bescherming van hun verzorgers te krijgen als kinderen van streek zijn; minimale reactie op troost door een verzorger;

Ontremd-sociaalcontact Stoornis: een veel te familiaire omgang met relatieve vreemden, die niet past bij de leeftijd; verkennen van een vreemde omgeving, zonder te kijken of hun verzorger in de buurt is.

Herkenning en screening Algemeen

Zorgverleners bij wie mensen het eerste aankloppen voor hulp, moeten alert zijn op de beschreven signalen die kunnen wijzen op een Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Training op dit gebied voor specifieke groepen professionals (bijvoorbeeld huisartsen) wordt aanbevolen.

Vraag altijd of iemand een of meer schokkende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om (huiselijk) geweld, het verlies van partner of kind, seksueel misbruik,

verkeersongevallen etc. Leg daarbij uit dat je niet alle details hoeft te weten, maar wel of iets lang- of kortgeleden heeft plaatsgevonden. Of het eenmalig was of gedurende een langere periode en hoe oud iemand was toen het gebeurde.

Houd er rekening mee dat alle genoemde vroege signalen in principe normale reacties zijn op een schokkende gebeurtenis. Meestal verminderen ze vanzelf geleidelijk binnen enkele weken.

Wees extra alert bij mensen uit een hoogrisicogroep voor het meemaken van schokkende gebeurtenissen. Tot deze groepen behoren onder andere geüniformeerden, mensen met een lage sociaaleconomische status, vluchtelingen of asielzoekers en patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen.

Er zijn gevalideerde Nederlandstalige vragenlijsten om acute stressreacties en stresssymptomen te meten, zoals angst, depressieve symptomen, dissociatie en fysieke klachten (Zie Bijlage 5

Instrumenten voor screening en diagnostiek).

De patiënt kan eventueel zelf met hulp van een zorgverlener met korte screeningsvragenlijsten monitoren of de klachten verminderen gedurende de eerste weken (Zie Bijlage 5 Instrumenten voor screening en diagnostiek).

Denk aan een somatische screening bij mensen met PTSS of een chronische psychiatrische stoornis in het algemeen. Bij chronische PTSS is er een verhoogd risico op een metabool syndroom.

Dat vereist een metabole screening met aandacht voor de buikomvang, bloedglucose, lipidenprofiel

en de bloeddruk. Voor de (differentiaal)diagnostiek en eventuele toepassing van medicatie moet er aandacht zijn voor schildklieraandoeningen, cardiovasculaire status en de lever- en nierfunctie.

Vraag bij psychiatrische beoordeling op de SEH of door de crisisdienst altijd naar aanwezigheid van kinderen (zie de Kindcheck) en handel conform de Meldcode (zie Meldcode kindermishandeling).

Risico’s belasting screening

Zorgverleners zien screening vaak als belastend voor patiënten, maar patiënten zelf voelen zich juist serieus genomen en goed gehoord en gezien door de zorgverlener.

Herkenning bij cPTSS

De herkenning en screening van cPTSS is gelijk aan die van PTSS, met expliciete aandacht voor genoemde extra symptoomclusters (zie Psychotraumatische stressstoornis).

Herkenning PTSS bij kinderen

Niet altijd wordt PTSS bij kinderen herkend. Dat komt onder andere doordat de reacties soms een overlap met andere aandoeningen vertonen of ook voorkomen in de normale ontwikkeling (zoals een korte terugval in ontwikkeling of driftbuien). Niet zelden wordt het drukke gedrag dat kinderen soms laten zien, toegeschreven aan symptomen van ADHD. De behoefte aan structuur, controle en regelmaat lijkt soms op een stoornis uit het autismespectrum.

Huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen en zorgverleners in de GB GGZ en S GGZ kunnen kinderen en jongeren met een psychische hulpvraag, systematisch vragen naar het meemaken van

ingrijpende gebeurtenissen. Het gaat om vragen zoals: ‘Heb je iets naars of heel vervelends meegemaakt? Wat is er gebeurd? Was je bang toen het gebeurde? Voelde je je hulpeloos? Voelde je afschuw of walging? Hoe heb je gereageerd? Hoe reageerden je ouders?’ (zie voor meer

voorbeeldvragen Diagnostiekprotocol).

Bron: Beer, R., Verlinden, E. & Lindauer, R. (2013). Protocol voor classificatie, screening en diagnostiek van kinderen en adolescenten met trauma gerelateerde problematiek (blz.

21). De Bascule. www.kennniscentrum-kjp.nl; www.nji.nl.

Wees alert op verandering in gedrag en reacties van het kind. Zowel in gesprekken met het kind zelf, met de ouders of, indien van toepassing, in gesprekken met leerkrachten. Bevraag meerdere

informanten rondom kinderen. Heel jonge kinderen kunnen nog niet zelf vertellen dat er problemen zijn. Daarom zijn huisartsen, ouders en andere betrokkenen, zoals medewerkers van het

consultatiebureau, jeugd- en gezinsteams in de wijk en medewerkers van peuterspeelzalen, belangrijk bij het observeren van genoemde signalen.

Bespreek geobserveerde reacties en symptomen met de ouders. Wees tegelijkertijd voorzichtig:

neem niet op grond van signalen aan dat er een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Vraag bij de ouders na of het kind ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt.

Als er vermoedens zijn dat de klachten veroorzaakt worden door een vorm van kindermishandeling in

de thuissituatie, is het van het grootste belang ook omgevingsinformatie in te winnen. Kinderen praten hier niet makkelijk uit zichzelf over. Een melding bij Veilig Thuis moet dan overwogen worden (volg Meldcode). Veilig Thuis heeft namelijk de wettelijke bevoegdheid informatie in te winnen en kan helpen om met de hulpverlener en met de ouders de afweging te maken in welke mate er sprake is van onveiligheid van het kind in het gezin en welke vervolgstappen nodig zijn.

Pas als de signalen vier weken na de traumatische gebeurtenis niet in heftigheid zijn afgenomen, is er reden voor verdere screening en diagnostiek.

Herkenning van RHS en OSCS

Het signaleren van kinderen met deze problematiek gebeurt vaak binnen de jeugdhulp of jeugdbescherming (zie Richtlijn Problematische Gehechtheid).

Herkenning bij PCRS

Er zijn geen specifieke screeningsinstrumenten voor PCRS, wel een aantal zelfrapportage-vragenlijsten om verstoorde rouw te meten, inclusief PCRS (zie Bijlage 5).

6.2.2 Preventie

Algemeen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen universele preventie, selectieve preventie en geïndiceerde preventie.

Bron: Mrazek, R.J. & Haggerty, R.J. (1994). Reducing risks for mental disorders: Frontiers for preventive intervention research. Washington, DC: National Academy Press.

Universele preventie richt zich op de gehele bevolking in dit geval met als doel traumatische ervaringen te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan preventie van ongevallen, kindermisbruik of vrouwenhandel. Onder meer algemene stresstrainingen en voorlichting aan beroepsgroepen met risico op traumatische ervaringen vallen in de categorie universele preventie. Denk bij

beroepsgroepen aan militairen voorafgaand aan uitzending, of politieagenten.

Selectieve preventie richt zich op hoogrisicogroepen die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt maar die nog geen symptomen hoeven te ervaren. Denk aan interventies voor alle recent getroffenen (niet geselecteerd op ernst van de klachten) die tot doel hebben om ongewenste, eventuele psychische gevolgen (ook op langere termijn) van schokkende gebeurtenissen te

voorkomen. Ze richten zich op het verminderen van acute stress en spanning na schokkende ervaringen en op het bevorderen van het psychosociaal functioneren.

Geïndiceerde preventie richt zich op individuen die nog geen gediagnosticeerde stoornis hebben, maar wel al symptomen vertonen. Geïndiceerde preventie heeft als doel proberen te voorkomen dat beginnende klachten uitmonden in een stoornis.

Wanneer kan preventie worden ingezet?

Preventieve interventies bij Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen kunnen in

verschillende fasen van de zorg worden ingezet. Vroegtijdige risicoscreening is ook een manier om preventief te werken bij mensen die recent zijn blootgesteld aan schokkende gebeurtenissen. Overige vormen van preventieve interventie worden toegepast nadat de diagnose is gesteld. Zo wordt aan het einde van een behandeling bij voorkeur terugvalpreventie ingezet, mede ter ondersteuning van zelfmanagement.

Preventiestrategieën Postraumatische Stressstoornis (PTSS) en Acute Stressstoornis (ASS) Universele preventie

Er zijn nog maar weinig overzichtsstudies gepubliceerd naar de effecten van universele

preventiestrategieën bij Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen, in het bijzonder bij PTSS en ASS.

Bron: Kleber, R.J. (2019). Trauma and public mental health: A focused review. Frontiers in Psychiatry, 10 (451), 1-6. DOI: 10.3389/fpsyt.2019.00451.

Naar de effecten van trainingsmodules, bedoeld om copingvaardigheden en veerkracht te versterken, is tot nu toe te weinig onderzoek gedaan om duidelijke conclusies te kunnen trekken.

Selectieve preventie

Onderzoek naar het effect van selectieve preventie laat een zeer wisselend beeld zien. Eenmalige interventies die sterk zijn gericht op emoties, zoals debriefing, blijken niet effectief te zijn en soms zelfs schadelijk

soms zelfs schadelijk: In 2016 is bij militairen een mogelijk gunstig effect aangetoond van attentional bias modification training voorafgaande aan een uitzending (Wald et al., 2016).

Een studie naar het effect van imaginaire exposure enkele uren na het meemaken van een schokkende gebeurtenis liet zien dat een verminderde posttraumatische-stressreactie optrad bij de doelgroep (Rothbaum et al., 2012).

Er is een relatief groot aantal RCT’s uitgevoerd naar de effecten van opvanggesprekken voor alle traumaslachtoffers (niet geselecteerd op ernst van de acute reactie op de schokkende gebeurtenis). Een aantal studies werd uitgevoerd naar zogenoemde

psychologische debriefing. Dit is een wereldwijd gebruikt gestructureerd opvangmodel dat bestaat uit het uiten van emoties over de gebeurtenis en het geven van psycho-educatie.

Meta-analyses van gerandomiseerde gecontroleerde trials (RCT’s) naar zowel éénmalige opvang (Rose et al., 2002; Van Emmerik et al., 2002) als opvang bestaande uit meerdere gesprekken (Roberts et al., 2009) lieten geen effecten zien op de preventie van symptomen van PTSS en bleken de kans op ontwikkeling hierop zelfs te kunnen vergroten (Rose et al., 2002; Van Emmerik et al., 2002).

Uit een RCT naar de effecten van eenmalige opvang bij slachtoffers van verschillende typen traumatische gebeurtenissen uitgevoerd in Nederland, bleek dat met name het stimuleren van het uiten van emoties een negatief effect had op PTSS-symptomen bij mensen die veel hyperarousal symptomen hadden (Sijbrandij et al., 2006).

. Gebruik dan ook geen psychologische interventies (zoals debriefing) om Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen te voorkomen bij mensen die blootgesteld zijn aan schokkende gebeurtenissen.

Geïndiceerde preventie

Bij Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen worden gewoonlijk interventies binnen de eerste weken na de traumatische ervaring aangeboden aan getroffenen met een verhoogd risico op de ontwikkeling van klachten. PTSS is formeel pas vast te stellen als de klachten minimaal vier weken aanhouden. Als mensen binnen deze eerste maand al ernstige symptomen hebben, dan kunnen enkele op geïndiceerde preventie gebaseerde behandelingen worden ingezet.

Traumagerichte Cognitieve Gedragstherapie (CGT) is effectiever dan wachtlijst- en ondersteunende gesprekken en wordt daarom aanbevolen.

Bron: Roberts, N.P., Kitchiner, N.J., Kenardy, J. & Bisson, J.I. (2010). Early psychological interventions to treat acute traumatic stress symptoms. Cochrane Database of Systematic Reviews, 3.

Het effect van Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) als geïndiceerde

preventiestrategie is tevens onderzocht.

Bron: Jarero et al., 2015; Shapiro et al., 2015Jarero, I., Uribe, S., Artigas, L. & Givaudan, M. (2015). EMDR Protocol for Recent Critical Incidents: A Randomized Controlled Trial in a Technological Disaster Context. Journal of EMDR Practice and Research, 9(4), 166-173.

Shapiro, E., Laub, B. (2015). Early EMDR Intervention Following a Community Critical Incident: A Randomized Clinical Trial. Journal of EMDR Practice and Research, Volume 9, Number 1, 17-27.

Effecten van andere interventies als geïndiceerde preventiestrategie zijn nog niet onderzocht.

Preventie PTSS bij kinderen en jongeren Universele preventie

Universele preventie van PTSS bij kinderen van 7 jaar en ouder is gericht op het voorkomen van de traumatisering op zich, dus op het voorkomen van schokkende gebeurtenissen. Ingrijpende,

schokkende gebeurtenissen die leiden tot posttraumatische stress bij (jonge) kinderen kunnen direct of op latere leeftijd effect hebben op de fysieke en geestelijke gezondheid.

Een belangrijke bescherming tegen het ontwikkelen van posttraumatische stress is de aanwezigheid en passende zorg van veilige gehechtheidsfiguren (ouders, verzorgers). Psycho-educatie aan ouders en kinderen over de lichamelijke en emotionele reacties na het meemaken van een schokkende

Een belangrijke bescherming tegen het ontwikkelen van posttraumatische stress is de aanwezigheid en passende zorg van veilige gehechtheidsfiguren (ouders, verzorgers). Psycho-educatie aan ouders en kinderen over de lichamelijke en emotionele reacties na het meemaken van een schokkende