• No results found

Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen. Zorgstandaard

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen. Zorgstandaard"

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Autorisatiedatum 01-12-2020 Beoordelingsdatum 01-12-2020

Zorgstandaard

Psychotrauma- en

stressorgerelateerde

stoornissen

(2)

2 5 5

6 6

10 10 10 10 11 11 11

13 13 14 16 16 17 19

20 20 21 29 31 32 33 34

36 36 37 37 43

49 50 58 59

62

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 1. Introductie

1.1 Introductie

2. Samenvatting 2.1 Samenvatting

3. Visie op zorg: gezondheid als perspectief 3.1 Inleiding

3.2 Inzet op gezondheid: niet persé een doel op zich 3.3 Professionele nabijheid betekent werkelijk contact 3.4 Gepast gebruik van labels

3.5 Patiënten zijn het meest geholpen bij eigen keuzes maken 3.6 Samenwerken aan zorg en herstel

4. Inleiding

4.1 Zorgstandaard, generieke module, richtlijn 4.2 Participatie door patiënten en naasten

4.3 Onderlinge samenhang zorgstandaarden en generieke modules 4.4 Betrokken organisaties

4.5 Uitgangspunten 4.6 Leeswijzer

5. Over Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen 5.1 Inleiding

5.2 Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) 5.3 Acute Stressstoornis (ASS)

5.4 Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) 5.5 Hechtingsstoornissen (RHS en OSCS) 5.6 Doelstelling

5.7 Doelgroep

6. Zorg rondom Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen 6.1 Zorg rondom Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen 6.2 Vroege onderkenning en preventie

6.2.1 Vroege onderkenning 6.2.2 Preventie

6.3 Diagnostiek en monitoring 6.3.1 Diagnostiek

6.3.2 Onderscheid 6.3.3 Monitoring

7. Individueel zorgplan en behandeling

(3)

62 64 65 65 67 86 87

91 91 91 92 93 93

93 94

95 95

96 96 97 97 100

100 101 102

102 103

104 104 104 104

109 109 109 109 110 111 112 113 7.1 Inleiding

7.2 Zelfmanagement

7.3 Behandeling en begeleiding 7.3.1 Basisinterventies

7.3.2 Behandelinterventies gericht op patiënt en systeem 7.3.3 Terugvalpreventie

7.3.4 Behandelstroomschema van PTSS

8. Herstel, participatie en re-integratie 8.1 6.1 Inleiding

8.2 Herstel

8.2.1 Principes van herstelondersteunende zorg

8.2.2 Specifieke herstelondersteunende zorginterventies voor psychotraumatische stoornissen 8.2.3 Herstelondersteunende zorg in traumabehandelingen

8.3 Participatie in de samenleving 8.4 Re-integratie in het werk

9. Generieke modules

9.1 Generieke modules / Generieke zorg

10. Organisatie van zorg

10.1 Zorgstandaard-onafhankelijke aspecten 10.2 Zorgstandaardafhankelijke aspecten

10.2.1 Samenwerking en de zorgketen 10.2.2 Regievoering

10.3 Kwaliteitsbeleid 10.3.1 Kwaliteitsstatuut

10.3.2 Deskundigheidsbevordering

10.4 Kosteneffectiviteit en doelmatige zorg 10.5 Financiering

11. Kwaliteitsindicatoren 11.1 Inleiding

11.2 Uitkomstindicatoren

11.3 Veelgebruikte meetinstrumenten voor de monitoring van uitkomstindicatoren

12. Achtergronddocumenten 12.1 Verdieping

12.1.1 Preventie kinderen 12.1.2 Psycho-educatie

12.1.3 Psychosociale behandeling 12.1.4 PTSS dissociatief subtype 12.1.5 Bij complexe PTSS

12.1.6 Bij PTSS (traumagerichte therapie meest effectief)

(4)

114 117 12.1.7 Medicamenteuze behandeling

12.1.8 Algemene competenties van behandelaars in de ggz

(5)

1. Introductie

Autorisatiedatum 01-12-2020 Beoordelingsdatum 01-12-2020

1.1 Introductie

De term psychotrauma verwijst naar een zeer ingrijpende of schokkende ervaring, of een reeks van dergelijke ervaringen. Maakt iemand zoiets mee, dan bestaat de kans dat hij of zij een

Psychotrauma- en/of stressorgerelateerde stoornis ontwikkelt. Deze kan een enorme weerslag hebben op het persoonlijke leven. Iemand heeft bijvoorbeeld opdringende herbelevingen, nare dromen en voelt zich sterk beperkt in het functioneren in het werk en in het sociale leven.

Deze zorgstandaard beschrijft de psychische klachten en aandoeningen die kunnen ontstaan na een schokkende gebeurtenis of zeer ingrijpende situatie (acuut of langdurig). Het gaat dan vooral, maar niet uitsluitend, om gebeurtenissen zoals oorlog, rampen, geweldsdelicten, ongevallen, mishandeling, seksueel geweld en het plotselinge verlies van een dierbaar persoon.

De aandoeningen die onder de DSM-5 noemer Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen vallen en de daarbij behorende diagnostiek en zorg, worden in deze standaard op basis van actuele en op bij voorkeur wetenschappelijk onderbouwde inzichten beschreven. Dat leidt tot een functionele weergave van wat goede, multidisciplinair georganiseerde, geestelijke gezondheidszorg bij

Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen voor patiënten en hulpverleners kan betekenen.

(6)

2. Samenvatting

Autorisatiedatum 01-12-2020 Beoordelingsdatum 01-12-2020

2.1 Samenvatting

2.1.1 De stoornis

Bij Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen gaat het om psychische klachten en aandoeningen die kunnen ontstaan na de confrontatie met een schokkende gebeurtenis of zeer ingrijpende situatie (of een reeks van dergelijke ervaringen). Het gaat dan vooral, maar niet uitsluitend, om gebeurtenissen zoals oorlog, rampen, geweldsdelicten, ongevallen, mishandeling, seksueel geweld en het plotselinge verlies van een dierbaar persoon. De focus in deze

zorgstandaard ligt op de meest voorkomende psychische aandoeningen die kunnen ontstaan na een ingrijpende of schokkende ervaring:

de Posttraumatische Stressstoornis (PTSS);

de complexe Posttraumatische Stressstoornis (cPTSS);

de Acute Stress-stoornis (ASS);

de Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS);

Hechtingsstoornissen zoals de Reactieve Hechtingsstoornis (RHS) en de Ontremd- sociaalcontactstoornis (OSCS)

Klachten en symptomen van Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen kunnen lange tijd aanhouden. Patiënten ervaren een significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren in het werk of sociale leven. De stoornissen kunnen samengaan met psychosociale problemen zoals schulden, isolement, huisvestingsproblemen en/of problemen op het werk of op school.

2.1.2 De epidemiologische kenmerken

De uitingen van de posttraumatische stressstoornis variëren van intrusieve symptomen zoals

opdringende herbelevingen en nare dromen, aanhoudende vermijdingen, negatieve veranderingen in cognities en stemming tot veranderingen in arousal, waakzaamheid en reactiviteit.

Tussen de 52% tot 81% van de Nederlanders maakt ooit in het leven een schokkende gebeurtenis mee. Bij naar schatting 7,4% leidt deze gebeurtenis tot een PTSS. Een PTSS komt vaker voor bij vrouwen (8,8%) dan bij mannen (4,3%) en treedt vaker op wanneer er een agressor is betrokken. Bij kinderen en jongeren en is dit cijfer ongeveer 15%. Na een ervaring waarbij geen sprake is van interpersoonlijk geweld, zoals een ongeluk, brand, natuurramp of vliegramp ontwikkelt 3% tot 28%

van de volwassenen een Acute Stress-stoornis (ASS). Net als bij PTSS is de prevalentie hoger bij interpersoonlijk geweld zoals fysiek geweld of verkrachting, namelijk 20% tot 59%. Ongeveer de helft van de mensen die voldoet aan de criteria van Acute Stress-stoornis, krijgt een PTSS.

Een Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) treedt op bij ongeveer 10% van de mensen die een dierbare verliezen in de eerste graad. De aandoening komt vaker voor als er sprake is van een

(7)

zeer nauwe verwantschap, bijvoorbeeld bij de dood van een eigen kind. En na een verlies door een niet-natuurlijk overlijden, zoals moord, zelfmoord en vermissingen.

2.1.3 Vroege onderkenning en preventie

Om adequate zorg aan patiënten met een Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis te verlenen is het van belang dat zorgverleners de aandoening in een vroeg stadium te signaleren.

Zorgverleners dienen daarbij rekening te houden met de volgende factoren:

Mensen hebben soms moeite om uit zichzelf aan te geven dat zij een of meer schokkende gebeurtenissen hebben meegemaakt.

Mensen kunnen gevoelens van schaamte en/of schuld hebben over wat hun is overkomen.

Comorbiditeit, zowel somatisch als psychisch, vraagt vaak in eerste instantie de aandacht.

Ernstige psychiatrische en somatische problematiek bij ouders kan grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van de kinderen.

Om traumatische ervaringen te voorkomen kan universele-, selectieve- en/of geïndiceerde preventie worden ingezet. Universele preventie richt zich op de gehele bevolking. Denk aan de preventie van ongevallen, kindermisbruik of vrouwenhandel. Selectieve preventie richt zich op hoog risicogroepen die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt, maar die nog geen symptomen hoeven te ervaren. Geïndiceerde preventie richt zich op individuen die nog geen gediagnosticeerde stoornis hebben, maar al wel al symptomen vertonen.

Preventieve interventies bij Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen kunnen in verschillende fases van de zorg worden ingezet. Vroegtijdige risicoscreening bijvoorbeeld is een preventieve interventie bij mensen die recent zijn blootgesteld aan schokkende gebeurtenissen.

Overige vormen van preventieve interventie worden toegepast nadat de diagnose is gesteld. Zo wordt aan het einde van een behandeling bij voorkeur terugvalpreventie ingezet, mede ter ondersteuning van zelfmanagement.

2.1.4 Diagnostiek

Het meemaken van een traumatische gebeurtenis hoeft niet te betekenen dat iemand een

Psychotrauma- of een stressorgerelateerde stoornis ontwikkelt. De meerderheid van de getroffenen ontwikkelt geen stoornis. Goede en zorgvuldige diagnostiek is daarom belangrijk.

Vraag bij een vermoeden van traumatisering aan de patiënt of hij schokkende gebeurtenissen heeft meegemaakt en zo ja, welke, wanneer en hoe vaak. Zet eventueel screeningsvragenlijsten in. Is een screening positief, voer dan een anamnese uit. Zijn er duidelijke aanwijzingen voor een

Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornis, onderneem dan de volgende stappen:

Neem een (semi)gestructureerd diagnostisch interview af.

Voer aanvullende diagnostiek uit naar relevante comorbide problematiek.

Stel werkhypothesen op en voeg daaraan steeds opnieuw, ook tijdens de behandeling, relevante diagnostische informatie toe.

Monitor tijdens de behandeling blijvend het functioneren en de zorgbehoefte van de patiënt.

De diagnostiek voor kinderen van 7 jaar en ouder verschilt op hoofdlijnen niet van die bij

volwassenen. Wel vraagt de diagnostiek bij kinderen om kennis van de leeftijdsspecifieke beleving

(8)

van en reacties na het meemaken van traumatische gebeurtenissen. Afhankelijk van de leeftijd is het belangrijk om (pleeg)ouders en de school te nadrukkelijk te betrekken bij de anamnese. Bij fysieke problemen of een vermoeden van kindermishandeling kan lichamelijk onderzoek worden verricht.

Voor de groep kinderen van 6 jaar en jonger zijn specifieke diagnostische instrumenten voorhanden.

2.1.5 Behandeling en begeleiding

Bij het vermoeden (of zo snel mogelijk na de diagnostisering) van een Psychotrauma- of een stressorgerelateerde stoornis is het belangrijk om de patiënt informatie, voorlichting en educatie- activiteiten aan te bieden. Daarnaast is er aandacht nodig voor de gezinssituatie, eker wanneer een patiënt ouder of verzorger is. Als er naast de primaire stoornis sprake is van psychosociale

problemen, dan kan psychosociale zorg ruimte scheppen voor gerichte traumabehandeling en traumaverwerking.

Bij de behandeling van Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornissen heeft een psychologische behandeling de voorkeur. Als eerste psychologische behandeling kan worden gekozen voor:

(Imaginaire) Exposure (IE)/Prolonged Exposure (PE);

Cognitieve Therapie (CT) en Cognitive Processing Therapy (CPT);

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR);

Trauma Focused Cognitieve Gedragstherapie (TF-CGT).

Andere behandelingen zijn, hoewel minder vaak onderzocht, eveneens effectief bevonden:

Beknopte Eclectische Psychotherapie voor PTSS (BEPP);

Narratieve Exposure Therapie (NET);

Schrijftherapie (bijvoorbeeld Interapy);

Imaginaire Rescripting (ImRs).

Wanneer de eerst gekozen psychologische behandeling niet aanslaat, wordt bij voorkeur een andere aanbevolen psychologische behandeling gegeven. Daarbij is het belang om te analyseren waarom de eerste behandeling onvoldoende resultaat opleverde.

Is er na twee psychologische behandelingen onvoldoende resultaat, dan wordt opschaling van de zorg aangeraden. Op dat moment wordt aanbevolen consultatie te overwegen van een (hoog) specialistisch (TOPggz) trauma-instituut of een ervaren en erkende psychotraumatherapeut.

Opschaling van de zorg kan bestaan uit:

intensieve traumagerichte behandeling;

aanvullende therapieën (bijvoorbeeld vaktherapie).

farmocotherapie als aanvulling op de psychologische behandeling of als monotherapie.

Leiden de behandelingen tot onvoldoende verbetering, sta dan als behandelaar open voor andere behandelwijzen. Uit de achterbanraadpleging komt naar voren dat mensen die niet verder kwamen met de hiervoor beschreven behandelmethoden, baat hebben gehad bij bijvoorbeeld yoga, meditatie, dialectische gedragstherapie, sensorimotor psychotherapie, dierondersteunde therapie of een hulphond.

(9)

2.1.6 Herstel, participatie en re-integratie

Herstel van een Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis gaat niet alleen om de vermindering van ziekteverschijnselen, maar ook om het herstel van identiteit, zelfbeeld en zelfvertrouwen.

Daarnaast is het herstel van sociale relaties en rollen van belang.

Herstel ondersteunende zorg biedt handvatten voor de verschuiving van klachtreductie naar een breder begrip van herstel zoals het hervinden van verbinding, hoop, identiteit, zingeving en

empowerment. Ook bestaan er modules die zich specifiek richten op maatschappelijk en persoonlijk herstel. Kenmerkend voor dergelijke modules is de focus op het hernemen van de regie over het eigen leven.

Participatie in de samenleving draagt bij aan de weerbaarheid en kwaliteit van leven. Daarnaast is (re-)integratie in de samenleving, onder meer via het werk, van cruciaal belang. Re-integratie in werk is een uiting van maatschappelijk herstel en interacteert met verschillende aspecten van persoonlijk herstel zoals verbondenheid, empowerment en zingeving in het leven.

2.1.7 Organisatie van zorg

Binnen de traumazorg gaat het niet alleen om de classificatie of diagnose, maar ook om de traumacontext, de aard en de achtergrond van de traumatisering. De zorg voor getraumatiseerde patiënten is daarom niet alleen georganiseerd rond de classificatie, maar ook rond de traumacontext of patiëntendoelgroep.

Naast zelfhulp, bijvoorbeeld via internet, zoeken mensen met traumagerelateerde klachten

doorgaans eerst hulp bij de huisarts. Deze schat in of het bij huisartsenzorg blijft, bijvoorbeeld bij de POH GGZ. Wanneer de klachten persisteren of verergeren kan de huisarts doorverwijzen naar een ggz-behandelaar of ggz-instelling, bij voorkeur naar een behandelaar met ervaring met het

behandelen van traumagerelateerde stoornissen.

Behalve ggz-zorgverleners of ggz-instellingen zijn er belangrijke hulpverleningsinstanties waaronder maatschappelijk werk, verslavingszorg en welzijnsorganisaties actief in de zorg aan

getraumatiseerde mensen.

(10)

3. Visie op zorg: gezondheid als perspectief

Autorisatiedatum 26-10-2017 Beoordelingsdatum 26-10-2017

3.1 Inleiding

Psychische problemen kunnen enorm ontwrichtend zijn. Mensen die hiermee worden geconfronteerd weten dat als geen ander. Wanneer zij in al hun kwetsbaarheid een beroep doen op professionele hulp, moeten zij kunnen rekenen op de grootst mogelijke deskundigheid van op hen betrokken beroepsbeoefenaren. Beroepsbeoefenaren, patiënten en hun naasten hebben de ambitie om de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) verder te verbeteren. Daarom zijn zij op zoek gegaan naar interventies en zorg- en organisatievormen waarvan vanuit wetenschappelijke kennis, professionele kennis en ervaringskennis vaststaat dat ze het meest effectief zijn en het minst belastend. De zorgstandaarden en generieke modules beschrijven met elkaar kwalitatief goede zorg tegen aanvaardbare kosten. Dit is zorg die op de juiste plek, door de juiste persoon, doelmatig, in goede samenhang en rondom de patiënt en zijn naaste(n) wordt verleend.

3.2 Inzet op gezondheid: niet persé een doel op zich

In de zorg ligt de focus op gezondheid; op herstel van het vermogen om je aan te passen en zelf regie te voeren in de sociale, mentale en fysieke uitdagingen van het leven. Het herwinnen van fysiek en geestelijk welzijn is hierbij geen doel op zich, maar een middel om een volwaardig en zinvol leven te kunnen leiden.

Bron: Huber, M. (2014). Towards a new, dynamic concept of Health. Its operationalisation and use in public health and healthcare, and in evaluating health effects of food'.

(Proefschrift). Maastricht: Universiteit Maastricht

Vanuit dit perspectief draagt de ggz bij aan herstel en meer kwaliteit van leven, aansluitend bij de eigen kracht van patiënten en bij de onmisbare steun van hun naaste(n). Eigen regie,

zelfmanagement en gelijkwaardig contact zijn hierbij essentieel, zonder de beperkingen uit het oog te verliezen. Het gaat allereerst om het vinden van een evenwicht tussen de draaglast van de patiënten en hun naasten en hun draagkracht, om van daaruit de meest passende weg te vinden richting herstel.

3.3 Professionele nabijheid betekent werkelijk contact

Wie aangewezen is op zorg, krijgt te maken met professionals. Goede diagnostiek gaat over het persoonlijk verhaal van een patiënt, over zijn of haar leven, met alle kwetsbaarheden en

weerbaarheden die daarbij horen. Wat is jouw probleem? En hoe kan ik je daarbij het beste helpen?

(11)

Door samen te zoeken naar antwoorden op deze vragen blijft de patiënt aan het roer van zijn eigen leven staan.

Zorgstandaarden geven sturing aan alle onderdelen van het zorgproces, van diagnose en indicatie tot zorgtoewijzing en uitvoering. Maar deze standaarden ondervangen niet alles. Neem bijvoorbeeld de continuïteit van zorg en zorgverlener; die is essentieel maar komt in de standaarden niet

vanzelfsprekend naar voren. Hetzelfde geldt voor het contact en de match met een professional.

Werkelijk contact maakt een relatie wederkerig en gelijkwaardig. Niet voor niets is de ‘klik’ tussen de zorgverlener en de patiënten en hun naasten een van de meest genoemde kwaliteitseisen. Veel patiënten en naasten zien de ‘klik’ als hét meest werkzame ingrediënt van de behandeling. Zij vragen van professionals dat zij er voor hen zijn, dat zij nabij zijn, dat zij oog hebben voor hun leefwereld en voor wat er voor hen op het spel staat. Dit vergt niet zozeer professionele distantie, maar vooral een verdere verankering van professionele nabijheid in de ggz.

3.4 Gepast gebruik van labels

Mensen hebben allemaal hun persoonlijke geschiedenis. Wij functioneren in onze eigen sociale omgeving op basis van eigen kracht. Onze identiteit ontlenen we daarbij aan wie wij zijn – niet aan klachten die we hebben. Daarom is het van belang om in de ggz gepast gebruik te maken van diagnostische labels. Bijvoorbeeld als werkhypothese of als zoekterm.

Daarnaast dient er nadrukkelijk ruimte te zijn voor verschillende verklaringsmodellen over oorzaak, beloop, veerkracht en herstel van disbalans. Een belangrijke oproep in de zorgstandaarden luidt dan ook: staar je niet blind op diagnostische labels en etiketten, maar houd altijd oog voor de mensen om wie het gaat.

3.5 Patiënten zijn het meest geholpen bij eigen keuzes maken

Bij verdergaande langdurige, intensieve en eventueel verplichte zorg blijven de principes van mens- en herstel- en ontwikkelingsgerichte zorg onverminderd van kracht. Behandeling en ondersteuning moeten altijd beschikbaar zijn om de patiënt in staat te stellen zoveel mogelijk zijn leven naar eigen inzicht in te richten. Dit is een toepassing van het principe van gepast gebruik. Niet met de intentie autonomie af te nemen, maar juist gericht op het vergroten van zelfstandigheid zodra dat kan. Een en ander vergt voortdurend passen en meten, luisteren en doorvragen. Want ook in de zwaarste tijden zijn mensen er het meest mee geholpen wanneer zij zelf keuzes kunnen maken. In slechts enkele gevallen is dit door de omstandigheden niet of heel beperkt mogelijk. Dan moet worden uitgeweken naar een uitzonderingsscenario. Het overnemen van keuzes kan in deze gevallen als ‘verantwoordde zorgzaamheid’ gezien worden.

3.6 Samenwerken aan zorg en herstel

Over het functioneren van de menselijke psyche is veel bekend maar nog veel meer onbekend.

Daarom hebben we alle beschikbare kennis vanuit de wetenschap, praktijk en de eigen ervaring van patiënten en naasten nodig om stappen vooruit te zetten om kwaliteitsverbetering in de ggz te kunnen realiseren.

(12)

Ook is het van groot belang dat de nu ontwikkelde zorgstandaarden door een breed scala van ggz- professionals gebruikt gaan worden, zowel in huisartsenzorg, de bedrijfsartsenzorg, de

generalistische basis ggz, gespecialiseerde ggz (en topzorg). Alle betrokkenen dienen zich hierbij te realiseren dat er via gezamenlijke besluitvorming altijd meerdere opties zijn bij herstel van

psychische ziekten. Uiteindelijk is het aan patiënten om in overleg met hun naasten en zorgverleners te bepalen of en hoe het aanbod past in hun eigen leven en levensweg. De zorgstandaarden geven hierbij mogelijke richtingen aan, maar ze bieden ook de ruimte om op individueel niveau af te wijken, mits goed beargumenteerd en in overleg.

Natuurlijk helpt het als patiënten en hun naasten zich informeren over deze standaarden, zodat zij weten wat de ggz te bieden heeft en wat de voor- en nadelen van verschillende opties zijn.

Zorgstandaarden zijn er dus niet alleen voor professionals, maar evenzeer voor patiënten en hun naasten. Daarom zal alle informatie uit de standaarden voor hen concreet, toegankelijk en herkenbaar beschikbaar komen en digitaal beschikbaar zijn.

(13)

4. Inleiding

Autorisatiedatum 01-12-2020 Beoordelingsdatum 01-12-2020

4.1 Zorgstandaard, generieke module, richtlijn

Zorgstandaard

Deze zorgstandaard beschrijft met inachtneming van het patiëntenperspectief een op actuele – en bij voorkeur wetenschappelijk onderbouwde – inzichten gebaseerde functionele beschrijving van wat goede, multidisciplinair georganiseerde, individuele zorg bij Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen is over het complete zorgcontinuüm (de patiënt journey). Een zorgstandaard geeft de (landelijke) norm waaraan de zorg moet voldoen en wat de patiënt kan verwachten, op het gebied van medicatie en behandeling, met aandacht voor participatie, de omgeving en de organisatie van zorg.

Generieke module

Waar een zorgstandaard één specifieke psychische aandoening behandelt, beschrijft een generieke module zorgcomponenten of zorgonderwerpen die voor meerdere psychische aandoeningen relevant zijn. Denk bijvoorbeeld aan onderwerpen als zelfmanagement, ondersteuning van naasten en

arbeidsparticipatie. De zorg die wordt beschreven in een generieke module kan, afhankelijk van de aandoening, in een of meerdere fases van het zorgproces van toepassing zijn.

Richtlijnen

Richtlijnen zijn aanbevelingen ter ondersteuning van zorgprofessionals en zorggebruikers, gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Ze berusten op wetenschappelijk onderzoek en zijn

aangevuld met expertise en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers. Richtlijnen maken deel uit van de professionele standaard, bevatten normatieve uitspraken en hebben mede daardoor ook een juridische betekenis.

Kwaliteitsstandaarden

Waar een zorgstandaard één specifieke psychische aandoening behandelt, beschrijft een generieke module zorgcomponenten of zorgonderwerpen die voor meerdere psychische aandoeningen relevant zijn. Denk bijvoorbeeld aan onderwerpen als zelfmanagement, ondersteuning van naasten en

arbeidsparticipatie. De zorg die wordt beschreven in een generieke module kan, afhankelijk van de aandoening, in een of meerdere fases van het zorgproces van toepassing zijn.

Zorgstandaard Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen

Deze zorgstandaard is een algemeen raamwerk op hoofdlijnen voor alle onderdelen in het zorgcontinuüm voor mensen met klachten als gevolg van psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen. Dat zorgcontinuüm omvat:

(14)

vroege onderkenning en preventie;

diagnostiek en monitoring;

behandeling en begeleiding;

bevordering van herstel;

participatie en re-integratie.

Ook de organisatie van zorg en relevante prestatie-indicatoren worden beschreven. Bestaande richtlijnen, regelgeving en kwaliteitsindicatoren zijn de basis voor deze zorgstandaard. Om de belangrijkste punten hieruit in goede samenhang te kunnen beschrijven, is gebruik gemaakt van actuele wetenschappelijke kennis, praktijkkennis van zorgverleners en kennis van

ervaringsdeskundigen. De zorgstandaard is een hulpmiddel voor patiënten, hun naasten en hun zorgverleners om samen het best passende zorgtraject te vinden en te volgen.

Disclaimer

Zoals hierboven staat beschreven, is een kwaliteitsstandaard onder meer gebaseerd op een bestaande richtlijn. Dit geldt ook voor de Zorgstandaard Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen.

Een disclaimer is echter in dit geval op zijn plek. De oorspronkelijke richtlijn, die diende als input voor de standaard, dateert uit 2008. Sindsdien zijn meerdere hoofdstukken uit deze richtlijn herzien – de laatste herziening was in 2013 – maar dit geldt niet voor de hoofdstukken over PTSS. In andere woorden zijn deze enigszins verouderd, wat mogelijk een negatief effect heeft gehad op de adviezen en protocollen die in deze standaard worden geadresseerd, vooral als het gaat om screening, diagnostiek en behandeling. De werkgroep heeft zo goed als mogelijk geprobeerd dit tijdsgat te

‘compenseren’. Daartoe zijn onder andere recente internationale richtlijnen als Clinical Practice Guideline for the Treatment of Posttraumatic Stress Disorder (PTSD) door the American

Psychological Association en Post-traumatic stress disorder door the National Institute for Health and Care Excellence. geraadpleegd. Desalniettemin dient de lezer zich bewust van te zijn van

bovenstaand gegeven bij het lezen en interpreteren van de tekst. Verder geldt in het algemeen dat het veld de richtlijn update – en dan in het bijzonder de hoofdstukken over PTSS – als hoge prioriteit beschouwt. Gezien de huidige situatie is besloten dat voor de zorgstandaard, zodra de geüpdatete richtlijn gepubliceerd is, direct een herzieningsverzoek ingediend zal worden. Verder is met de huidige werkgroep overeengekomen dat in de eerstvolgende herziening onderzocht moet worden of er meer aandacht gegeven zou moeten worden aan kwetsbare groepen en de rol van

ervaringsdeskundigen.

4.2 Participatie door patiënten en naasten

De Zorgstandaard Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen is geschreven met

inachtneming van het patiëntenperspectief en schenkt aandacht aan zelfmanagement van de patiënt en het proces van gezamenlijke besluitvorming. Om het patiëntenperspectief te borgen, zijn

meerdere patiënten en hun naasten intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van de zorgstandaard. Zij hebben deelgenomen aan de werkgroepen en eveneens aan de stuurgroep voor de eerste versie (zie Betrokken organisaties). Ook hebben zij meegewerkt aan de ontwikkeling van de teksten in de werkgroepen en namen ze deel aan de discussies. Alle ervaringsdeskundigen, zowel vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen Anoiksis (vereniging voor en door

(15)

psychosegevoelige mensen) als van Caleidoscoop (landelijke vereniging voor mensen met een dissociatieve stoornis), zijn als onafhankelijke deelnemers voor deelname getraind door MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid.

Focusgroep en achterbanraadpleging

Bij de start van het ontwikkeltraject (zomer 2015) heeft de projectgroep voor alle

ervaringsdeskundigen een focusgroep georganiseerd voor een eerste inventarisatie van de

behoeftes, knelpunten en wensen. In de zomer van 2016 is er een achterbanraadpleging uitgevoerd onder leiding van MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid en onderzoeksbureau ResCon.

In totaal 168 (ex-)patiënten en hun naasten hebben een vragenlijst ingevuld over hun ervaringen in de zorg bij posttraumatische stressstoornis (PTSS). Daarin is ook gevraagd naar hun ervaringen met en adviezen voor de organisatie van de zorg. Het resultaat van deze inbreng is verwerkt in de zorgstandaard (zie ook bijlage 11).

Resultaten

Uit de achterbanraadpleging kwamen de volgende bevindingen, wensen, aandachts- en verbeterpunten in de zorg naar voren:

Algemeen voor het gehele zorgcontinuüm

Wees open over het bespreken van de traumatische ervaring. De patiënt en zijn verhaal staan centraal. Dit vergt een holistische benadering met aandacht voor alle levensgebieden. En voor zowel de sterke kanten als de kwetsbaarheden van patiënten. Vooral bij screening en diagnostiek is dit extra van belang. De diagnostiek is bij voorkeur breed en diep. Let op als de patiënt verantwoordelijk is voor kinderen in een gezin, doe dan de Kindcheck . Heb daarin aandacht voor de gevolgen voor het gezin, voor wat men zelf al qua ondersteuning of hulp heeft geregeld en wat er georganiseerd kan of moet worden.

Gezamenlijke besluitvorming is een belangrijk uitgangspunt. De goed geïnformeerde patiënt en de zorgverlener nemen samen beslissingen over een individueel zorgplan, met aandacht voor de haalbaarheid binnen de context van de patiënt. Deze gedeelde besluitvorming komt in het gehele behandelproces terug.

Kernwaarden therapeutische relatie

Vrijheid in de keuze van zorgverlener is van groot belang. Patiënten vinden dat bejegening van grote invloed is op de therapeutische relatie. Zij noemen daarbij de volgende kernwaarden:

Gelijkwaardig aangesproken worden en ruimte krijgen voor eigen inbreng;

Serieus genomen worden doordat zorgverleners voldoende tijd nemen om met de patiënt te praten en aandachtig naar hun verhaal luisteren;

Aandacht van zorgverleners voor de signalen die zij uitzenden. Patiënten met een aandoening als gevolg van psychotrauma of stress zijn extra gevoelig voor signalen van zorgverleners. Deze kunnen onbedoeld negatieve gedachten of gevoelens bij patiënten oproepen;

Helderheid en voorspelbaarheid van de zorgverlener in het handelen en in het maken en nakomen van afspraken. Aandacht daarvoor is, net als respect voor de grenzen van de patiënt, van belang gezien de grensoverschrijdende en onvoorspelbare aard van traumatische ervaringen;

(16)

Kennis bij en aandacht van zorgverleners voor lotgenotencontact en het aanbod daarin;

Kennis bij en aandacht van zorgverleners of netwerkzorgpartners voor de mogelijke gezinscontext.

Behandeling

Patiënten willen liefst zo snel mogelijk starten met de verwerking van een traumatische ervaring (traumagerichte behandeling). Het is daarbij van groot belang dat zorgverleners een veilige omgeving creëren en na elke (heftige) sessie aandacht hebben voor veilige plekoefeningen en

crisisvaardigheden. Heb helder wat dit betekent voor de gezinsleden van de patiënt binnen een gezinscontext en betrek hen er zo mogelijk bij.

De inzet van evidence-based behandeling is het uitgangspunt. Gebruik vaktherapie zo nodig als aanvulling voor verbale therapieën. Zo kan via vaktherapie aandacht worden besteed aan de fysieke gevolgen van de aandoening.

Evaluatie moet op maat zijn. Zorgverlener en patiënten stellen samen de evaluatiefrequentie vast.

Evaluaties kunnen tot een nieuw diagnostisch proces leiden.

Aandacht voor de overgang tussen jeugd- en volwassenenzorg (18- en 18+) is van groot belang.

Aandacht voor (de mate van) betrokkenheid van ouders (16- en 16+; 12- en 12+) is ook van groot belang.

Naasten

Omdat het ervaren van sociale steun van groot belang is bij het voorkomen en het herstel van psychotraumatische stress, verdient het informeren en betrekken van naasten nadrukkelijk aandacht.

Met heldere, goede uitleg over de symptomen van posttraumatische stress kan worden voorkomen dat er misverstanden ontstaan over het gedrag van een getroffene. Een voorbeeld is het vermijden van plaatsen waar veel mensen bijeenkomen, zoals verjaardagsfeestjes, winkels, of pretparken. Een getroffene voelt zich onveilig omdat er geen oog op vermeend gevaar kan worden gehouden. Voor naasten kan dit als onbegrijpelijk overkomen. Zij zien immers geen gevaar. Een ander voorbeeld is het 's nachts herhaaldelijk wakker schrikken uit nachtmerries. Het kan enige geruststelling bieden wanneer naasten goede uitleg krijgen over deze symptomen en over het verband met meegemaakte gebeurtenissen (zie voor meer algemene informatie over naastenSamenwerking en ondersteuning naasten van mensen met psychische problematiek).

4.3 Onderlinge samenhang zorgstandaarden en generieke modules

Deze zorgstandaard hangt samen met de zorgstandaarden Aanpassingsstoornissen (inclusief overspanning en burn-out), Persoonlijkheidsstoornissen, Angstklachten en Angststoornissen, Dissociatieve Stoornissen en de generieke modules Diagnostiek en behandeling van psychische klachten in de huisartsenpraktijk, Samenwerking en ondersteuning naasten van mensen met psychische problematiek, eHealth, Zelfmanagement, Comorbiditeit, Bijwerkingen, Psychotherapie, Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, Stemmen horen, Vaktherapie en Diversiteit.

4.4 Betrokken organisaties

(17)

De eerste versie van de zorgstandaard is ontwikkeld door Stichting Centrum’45 | Arq Psychotrauma Expert Groep. Er is samengewerkt met afgevaardigden van ruim 30 ggz-instellingen, universiteiten, beroepsverenigingen, belangenverenigingen, patiëntenverenigingen en overige partijen die de zorg na psychotrauma hoog op de agenda plaatsen. Voor de ontwikkeling van de zorgstandaard zijn, onder begeleiding van de projectgroep (coördinator dr. Ellen Klaassens), de volgende vijf werkgroepen samengesteld onder voorzitterschap van experts uit het veld:

1. Werkgroep Screening, diagnostiek en monitoring - prof. dr. Marleen Rijkeboer;

2. Werkgroep eHealth, preventie en zelfmanagement - prof. dr. Heleen Riper;

3. Werkgroep Protocollaire, evidence-based behandelingen - prof. dr. Agnes van Minnen;

4. Werkgroep Complexe PTSS en chronische zorg - prof. dr. Paul Boelen;

5. Werkgroep Kind & jeugd - prof. dr. Frits Boer.

Naast de werkgroepen heeft een stuurgroep onder voorzitterschap van prof. dr. Rolf Kleber de door de werkgroepen geschreven teksten meerdere keren van commentaar voorzien. In de stuurgroep waren diverse ggz-instellingen, beroepsverenigingen, belangenverenigingen en

patiëntenorganisaties vertegenwoordigd. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft afgezien van deelname aan groepen. Er is voor deze zorgstandaard wel samengewerkt met het NHG. Dit is gebeurd door afstemming tussen de projectgroep van de zorgstandaard

Aanpassingsstoornissen en de projectleider en stuurgroepvoorzitter van de onderhavige zorgstandaard.

In 2018 is het project formeel afgerond door Stichting Centrum’45 | Arq Psychotrauma en is de regie overgedragen naar Akwa GGZ. Deze organisatie is ontstaan in 2019 toen het Netwerk

Kwaliteitsontwikkeling GGZ (NKO), de toenmalige opdrachtgever van het project om de

zorgstandaard te ontwikkelen, samen met twee andere organisaties is opgegaan in Akwa GGZ.

Akwa GGZ ondersteunt de ggz bij de (door)ontwikkeling en implementatie van kwaliteitsstandaarden, kwaliteitsindicatoren en meetinstrumenten. Er zijn enkele verschillen in de werkwijze van NKO en Akwa GGZ. NKO was primair opdrachtgever en financier van zorgstandaardprojecten die werden ontwikkeld door partijen in het veld. Nu is het projectmanagement belegd bij Akwa GGZ zelf. Net als in het verleden komt de inhoudelijke expertise nog steeds van de (vertegenwoordigers van)

patiënten, naasten en professionals.

In samenwerking met het veld is een nieuwe werkgroep opgericht die heeft gezorgd voor de

afwikkeling van de zorgstandaard. Voor een overzicht van alle betrokken organisaties en deelnemers zie bijlage 2.

4.5 Uitgangspunten

Algemeen

Een zorgstandaard beschrijft met inachtneming van het perspectief van patiënten en naasten wat onder goed professioneel handelen (goede zorg) wordt verstaan. De meest actuele kennis vormt het uitgangspunt. Het gaat over kennis gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis en de voorkeuren van patiënten en naasten. De beschrijvingen van zorg in de standaarden zijn geen wetten of voorschriften, maar bieden handvatten voor de professional om matched care en gepersonaliseerde zorg te kunnen leveren. Het werken volgens de

(18)

kwaliteitsstandaard is geen doel op zich. De combinatie van factoren die tot ziekte hebben geleid en de sociale context waarin de aandoening zich voordoet, is voor iedere patiënt uniek. Daarnaast heeft iedere patiënt unieke behoeften om regie te voeren over zijn of haar herstel en leven.

Zorgprofessionals ondersteunen dit proces vanuit hun specifieke expertise en de kennis die een kwaliteitsstandaard hen biedt. De kwaliteit van een professional kenmerkt zich wellicht meer door de wijze waarop hij of zij in staat is in de juiste gevallen en op het juiste moment (goed beargumenteerd) van een standaard af te wijken. Mede op basis van de kwaliteitsstandaard bepalen de patiënt (en diens naasten) en de professional, ieder met hun eigen expertise, samen wat de gewenste uitkomsten van zorg zijn en welke behandel- en ondersteuningsopties daarbij passend zijn.

Afbakening: classificatie DSM-5

De zorgstandaard volgt de afbakening van de DSM, het handboek voor de classificatie van psychische aandoeningen dat in de Nederlandse GGZ wordt gebruikt (sinds 1 januari 2017 in de vijfde editie: DSM-5). In de DSM-5 worden de Psychotrauma- en stressorgerelateerde aandoeningen niet meer bij de angststoornissen ingedeeld, maar als afzonderlijke categorie behandeld. Reden hiervoor is dat psychisch lijden na blootstelling aan catastrofale of afschuwwekkende (traumatische) gebeurtenissen zich heel divers kan uiten en dat de inhoud van traumagerelateerde stoornissen verschilt van die van de angststoornissen. Ook de wereldwijd door de meeste landen gebruikte International Classification of Diseases (ICD-10) heeft van de traumagerelateerde stoornissen een aparte categorie gemaakt in de elfde editie (ICD-11). Voor de psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen komen beide systemen slechts matig overeen.

In deze zorgstandaard staan de volgende Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen centraal.

(Complexe) Posttraumatische Stressstoornis ((c)PTSS) Acute Stressstoornis (ASS);

Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS);

Hechtingsstoornissen, uitgesplitst in Reactieve Hechtingsstoornis (RHS) en Ontremd Sociaalcontactstoornis (OSCS).

Om aan te sluiten bij de huidige praktijk in de Nederlandse GGZ is gekozen om naast de classificatie PTSS (zoals beschreven in de ICD-11 en DSM-5) ook de classificatie complexe PTSS (zoals

omschreven in de ICD-11, maar niet als aparte categorie in DSM-5) te adresseren in deze zorgstandaard. Complexe PTSS (ofwel cPTSS) staat als aanvullende categorie beschreven in de ICD-11. Dit systeem wordt gebruikt in de meeste Europese landen, echter niet in Nederland dat met de Verenigde Staten de DSM volgt. cPTSS is in de DSM-5 niet als aparte categorie opgenomen, maar als "complexe symptomen zoals persisterende, vertekende negatieve cognities en

persisterende negatieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld afschuw, boosheid, schuldgevoelens en schaamte)."

(19)

Bron: American Psychiatric Association (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition. Amsterdam: Boom.

Roekeloos en zelfdestructief gedrag zijn wel opgenomen in de PTSS classificatie; daarnaast kan gespecificeerd worden of het gaat om het ‘dissociatieve’ subtype.

Voor de aanpassingsstoornissen die in DSM-5 onder de Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen vallen, verwijzen we naar de Zorgstandaard Aanpassingsstoornissen (inclusief

overspanning en burn-out). De categorie ongespecificeerde Psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis wordt in deze zorgstandaard buiten beschouwing gelaten

zorgstandaard buiten beschouwing gelaten: Wanneer mensen na een schokkende gebeurtenis beperkingen ervaren in hun dagelijks functioneren en veel klachten hebben die lijken op die bij de beschreven stoornissen, maar bij wie de klachten niet aan de criteria voldoen om één van deze stoornissen vast te stellen, kan de classificatie ongespecificeerde psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornis worden gegeven. Omdat deze classificatie in de klinische praktijk feitelijk nooit wordt gebruikt, wordt zij in deze zorgstandaard buiten beschouwing gelaten.

.

Opmerking

Het vakgebied van de psychotraumatologie is sterk in ontwikkeling. Deze zorgstandaard moet dan ook worden gezien als een levend document. Hij zal regelmatig geactualiseerd en aangevuld worden om actuele kennis en inzichten te delen met de gebruikers van de zorgstandaard.

4.6 Leeswijzer

Vanwege de leesbaarheid wordt in deze zorgstandaard overal de term ‘patiënt’ gehanteerd, ook voor mensen zonder stoornis maar met een hoog risico op het krijgen van een stoornis. Waar ‘hij’ staat, kan ook ‘zij’ gelezen worden.

(20)

5. Over Psychotrauma- en

stressorgerelateerde stoornissen

Autorisatiedatum 01-12-2020 Beoordelingsdatum 01-12-2020

5.1 Inleiding

In deze zorgstandaard gaat het om psychische klachten en aandoeningen die kunnen ontstaan na de confrontatie met een schokkende gebeurtenis of zeer ingrijpende situatie (acuut of langdurig). Het gaat dan vooral, maar niet uitsluitend, om gebeurtenissen zoals oorlog, rampen, geweldsdelicten, ongevallen, mishandeling, seksueel geweld en het plotselinge verlies van een dierbaar persoon.

Deze aandoeningen vallen onder de DSM-5 noemer Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen. Overigens kunnen ook andere psychische aandoeningen (mede) ontstaan door het meemaken van een schokkende gebeurtenis of zeer ingrijpende situatie, waaronder

angststoornissen (zoals paniekstoornis en sociale angststoornis), middelenmisbruik, psychose, dissociatieve stoornissen, bepaalde persoonlijkheidsstoornissen en stemmingsstoornissen.

Psychotrauma

De term psychotrauma verwijst naar een zeer ingrijpende of schokkende ervaring, of een reeks van dergelijke ervaringen. Er is sprake van een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding, ernstige en/of langdurige (emotionele) verwaarlozing of seksueel geweld. Het meemaken van stressvolle gebeurtenissen kan, maar hoeft zeker niet per se, uitmonden in Psychotrauma- en

stressorgerelateerde stoornissen. Vaak komen mensen zulke ervaringen te boven zonder stoornissen te ontwikkelen. Wel kunnen er naast of in plaats van Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen ook andere klachten en aandoeningen (bijvoorbeeld

stemmingsstoornissen, middelenmisbruik of een fobie) of sociale problemen ontstaan die iemands kwaliteit van leven ondermijnen. De term stressor heeft betrekking op een omgevingsconditie of een gebeurtenis die stress veroorzaakt.

Ofschoon de uitingen van posttraumatische stress gevarieerd zijn, en niet uitsluitend leiden tot een (complexe) posttraumatische stressstoornis, ligt de focus in deze zorgstandaard op de meest voorkomende psychische aandoeningen. Er is aandacht besteed aan comorbiditeit. Toch voert de beschrijving van comorbide aandoeningen in deze zorgstandaard te ver. Stoornissen die zich tevens kunnen voordoen in reactie op ingrijpende levensgebeurtenissen en/of comorbide optreden met een PTSS (zoals middelenmisbruik en verslaving, dissociatie, depressie) worden in andere

zorgstandaarden beschreven.

De expliciete aandacht voor (c)PTSS in vergelijking met andere reactieve stoornissen zoals ASS of PCRS is ingegeven door de beschikbaarheid van meer onderzoek en publicaties. In toekomstige revisies is goed mogelijk dat voor deze stoornissen meer aandacht komt in updates van deze zorgstandaard.

(21)

5.2 Posttraumatische Stressstoornis (PTSS)

Samenvatting van de kenmerken

Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of (seksueel) geweld. Het kan gaan om het zelf ondergaan van een dergelijke gebeurtenis, maar ook om het persoonlijk getuige zijn geweest van een gebeurtenis die anderen overkwam. Om het vernemen dat een naaste een

gebeurtenis met een gewelddadig karakter of een ongeval is overkomen. En om herhaaldelijke of extreme blootstelling aan afschuwwekkende details van psychotraumatische gebeurtenissen.

Er zijn vier symptoomcategorieën:

1. intrusieve symptomen zoals zich opdringende herbelevingen en nare dromen;

2. aanhoudende vermijdingen;

3. negatieve veranderingen in cognities en stemming;

4. veranderingen in arousal (alertheid, opwinding), waakzaamheid en reactiviteit.

Een van de kenmerken van een PTSS is dat de klachten/symptomen langer dan een maand aanhouden. Patiënten ervaren een significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren in het werk of sociale leven. De klachten bij PTSS hebben een grote weerslag op iemands functioneren en vormen vaak ook een belasting voor de directe omgeving van betrokkene. De aandoening kan samengaan met problematische sociale en gezinsrelaties, school- of werkverzuim, minder succes op school en het werk, middelenmisbruik, een lager inkomen en financiële problemen.

In de DSM-5 worden daarnaast nog twee specificaties onderscheiden: PTSS met dissociatieve symptomen (te weten: depersonalisatie en derealisatie) en PTSS met uitgestelde expressie. Aan alle criteria wordt pas na zes maanden voldaan (zie Bijlage 4 voor de volledige en formele beschrijving van de criteria van PTSS volgens de DSM-5).

Prevalentie

Slechts een minderheid van de mensen die blootgesteld wordt aan ingrijpende gebeurtenissen ontwikkelt PTSS. Daarom is het goed om stil te staan bij de veerkracht en de mogelijkheden tot herstel bij door schokkende gebeurtenissen getroffen personen. Prevalentiecijfers van PTSS lopen uiteen naargelang van de aard van de gebeurtenissen, diverse risicofactoren, het meetmoment en de gebruikte meetinstrumenten. Prevalentie kan betrekking hebben op: zelf ooit PTSS hebben

meegemaakt (life time prevalence), het vóórkomen van PTSS in de hele bevolking of het optreden van PTSS na een schokkende gebeurtenis.

In het algemeen treedt PTSS na een schokkende gebeurtenis vaker op wanneer er een agressor betrokken is (interpersoonlijk geweld in plaats van bijvoorbeeld natuurgeweld)

Bron: Kleber, R.J. (2008). Psychopathologie na rampen: algemene karakteristieken en kritische kanttekeningen. Psychologie & Gezondheid, 36, 117-123.

en/of bij aanhoudende en langdurige gebeurtenissen en bij gebeurtenissen die sociaal beladen zijn.

(22)

Naar schatting zou 7,4% van de Nederlandse bevolking ooit in zijn of haar leven een PTSS hebben gehad (8,8% van de vrouwen en 4,3% van de mannen). Tussen de 52% tot 81% van Nederlanders maakt ooit in het leven een schokkende gebeurtenis mee.

Bron: Vries, G.J. de & Olff, M. (2009). The lifetime prevalence of traumatic events and post-traumatic stressdisorder in the Netherlands. Journal of Traumatic Stress, 22, 259-267.

Bij Nederlandse veteranen die met oorlogsgeweld zijn geconfronteerd varieerden de cijfers. Ook bij seksueel geweld varieerden de cijfers sterk, ofschoon de prevalenties in het algemeen hoger zijn dan bij andere schokkende gebeurtenissen,: tussen 3,7% en 65%. en grootschalig overzicht van

onderzoeken onder 7.000 vluchtelingen woonachtig in westerse opvanglanden liet zien dat de prevalentie van PTSS ongeveer 9% was.

Wat rampen betreft varieerden cijfers over PTSS in studies van achtereenvolgens man-made rampen (zoals een terroristische aanslag), technologische rampen (zoals een explosie in een kerncentrale) en natuurrampen (bijvoorbeeld een aardbeving of overstroming) tussen respectievelijk 2% en 17%, tussen 2% en 45% en tussen 3% en 40%.

Bron: Neria, Y., Nandi, A. & Galea, S. (2008). Posttraumatic stressdisorder following disasters: a systematic review. Psychological Medicine, 38(4), 467-480.

Campbell, R., Sefl, T., Barnes, H. E., Ahrens, C. E., Wasco, S. M., & Zaragoza-Diesfeld, Y.

(1999). Community services for rape survivors: Enhancing psychological well-being or increasing trauma? Journal of Consulting and Clinical Psychology, 67(6), 847–858.

Dworkin, E.R., Menon, S.V, Bystrynski, J., & Allen, N.E. (2017). Sexual assault victimization and psychopathology: A review and meta-analysis. Clinical Psychology Review, 56, 65-81.

Kilpatrick, D.G., Ruggiero, K.J., Acierno, R., Saunders, B.E., Resnick, H.S., & Best, C.L.

(2003). Violence and risk of PTSD, major depression, substance abuse/dependence, and comorbidity: Results from the National Survey of Adolescents. Journal of Consulting &

Clinical Psychology, 71, 692-700.

Ook bij seksueel geweld varieerden de cijfers sterk, ofschoon de prevalenties in het algemeen hoger zijn dan bij andere schokkende gebeurtenissen, :namelijk tussen 3,7% en 65%. Een grootschalig overzicht van onderzoeken onder 7.000 vluchtelingen woonachtig in westerse opvanglanden liet zien dat de prevalentie van PTSS ongeveer 9% was.

(23)

Bron: Fazel, M., Wheeler, J. & Danesh, J. (2005). Prevalence of serious mental disorder in 7,000 refugees resettled in Western countries: A systematic review. The Lancet 365 (9467), 1309-1314.

Wanneer ook onderzoeksgegevens werden meegenomen van vluchtelingen en asielzoekers in niet- westerse landen, was de prevalentie van PTSS 13% tot 25%.

Bron: Steel, Z., Chey, T., Silove, D., Marnane, C. Bryant, R.A. & Ommeren, M. van (2009).

Association of torture and other potentially traumatic events with mental health outcomes among populations exposed to mass conflict and displacement: a systematic review and meta-analysis. JAMA 302(5), 537-49.

Het risico op PTSS onder vluchtelingen en vooral onder asielzoekers wordt hoger als zij marteling en seksueel geweld hebben meegemaakt, een hogere leeftijd hebben, vrouw zijn en langdurig verbli in verschillende asielzoekerscentra. Zo was de levensprevalentie van PTSS onder Iraakse asielzoekers die nog niet zo lang in Nederland verbleven 36,7%.

Bron: Laban, C.J., Gernaat, H.B.P.E., Komproe, I.H., Schreuders, G.A. & Jong, J.T.V.M.

de (2005). Invloed van de duur van de asielprocedure op de prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Iraakse asielzoekers in Nederland. Tijdschrift voor Psychiatrie, 47, 743-752.

Comorbiditeit

PTSS gaat vaak samen met een of meer andere aandoeningen, zozeer zelfs dat een afzonderlijk optredende PTSS een zeldzaamheid blijkt te zijn, naar schatting in maar 10% tot 15% van de gevallen.

Bron: Creamer, M., Burgess, P. & McFarlane, A.C. (2001). Posttraumatic stress disorder:

Findings from the Australian National Survey of mental health and well-being.

Psychological Medicine, 31, 1237-1247.

Zo kampt een derde tot de helft van mensen met PTSS ook met een depressieve stoornis

(24)

Bron: Keane, T.M., Marshall, A.D. & Taft, C.T. (2006). Posttraumatic stress disorder:

Etiology, epidemiology and treatment outcome. Annual Review of Clinical Psychology, 2, 161-197.

en/of een stoornis in het gebruik van psychoactieve middelen.

Bron: Debell, F., Fear, N.T., Head, M., Batt-Rawden, S., Greenberg, N., Wessely, S. &

Goodwin, L. (2014). A systematic review of the comorbidity between PTSD and alcohol misuse. Soc Psychiatry Psych Epidem, 49, 1401-1425.

Schäfer, I. & Langeland, W. (2015). Posttraumatic stress disorder and addiction. In: G.

Dom, F. Moggi (Eds.), Co-occurring addictive and psychiatric disorders. A practice-based handbook from a European perspective (p.161-177). Heidelberg: Springer Verlag.

Risicofactoren PTSS

Zorgverleners dienen alert te zijn op mogelijk aanwezige risicofactoren voor het ontwikkelen van PTSS. Deze zijn onder te verdelen in de volgende drie categorieën

Bron: Brewin, C.R., Andrews, B., Valentine, J.D & Kendall, P.C. (2000). Meta-Analysis of Risk Factors for Posttraumatic Stress Disorder in Trauma Exposed Adults. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 5. 748-766.

Cougle, J.R., Resnick, H. & Kilpatrick, D.G. (2009). A prospective examination of PTSD symptoms as risk factors for subsequent exposure to potentially traumatic events among women. Journal of Abnormal Psychology, 118(2), 405-11.

Cougle, J.R., Resnick, H. & Kilpatrick, D.G. (2009a). Does prior exposure to interpersonal violence increase risk of PTSD following subsequent exposure? Behavior Research and Therapy, 47(12), 1012-7.

Engelhard, I.M., Olatunji, B.O. & Jong, P.J. de (2011). Disgust and the development of posttraumatic stress among soldiers deployed to Afghanistan. Journal of Anxiety Disorders, 25(1), 58-63.

Ozer, E.J., Best, S.R., Lipsey, T.L. & Weiss, D.S. (2003). Predictors of posttraumatic stress disorder and symptoms in adults: a meta-analysis. Psychological Bulletin, 129(1):52-73.

(25)

:

Factoren voorafgaand aan de gebeurtenis(sen)

Eerdere psychische problemen (bijvoorbeeld angst- of stemmingsstoornissen)

Problematiek binnen het gezin van herkomst (bijvoorbeeld kindermishandeling door verwaarlozing of misbruik, psychische problemen van familieleden)

Eerdere traumatische ervaringen Lage sociaaleconomische status Laag opleidingsniveau en IQ Van het vrouwelijk geslacht zijn Jonge leeftijd

Behoren tot een etnische minderheid

(Neuro)biologische predispostionele factoren

Factoren die te maken hebben met de gebeurtenis(sen) zelf Aard en ernst van het trauma

Waargenomen levensbedreiging Interpersoonlijk geweld

Ernst van de verwonding Langdurige traumatisering

Factoren die na de gebeurtenis(sen) van invloed kunnen zijn Geringe mate van sociale steun

Additionele stressvolle levensomstandigheden Perceptie van externe verantwoordelijkheid

Invloed van de traumatische gebeurtenis op de verschillende domeinen van het eigen leven Complexe PTSS (cPTSS)

De term complexe PTSS (cPTSS) wordt geregeld gebruikt in de zorg voor mensen met psychotraumagerelateerde klachten. Het gaat om klachten die samenhangen met herhaalde, langdurige en vaak interpersoonlijke, schokkende gebeurtenissen, bijvoorbeeld langdurig

oorlogsgeweld, chronische mishandeling, lichamelijke mishandeling, langdurige gevangenschap, marteling, of seksueel geweld in de kindertijd als ook in de volwassenheid en de gevolgen daarvan.

In de ICD-11 is de classificatie complexe PTSS opgenomen.

Bij cPTSS treden volgens de ICD-11 naast de centrale symptomen van PTSS (herbeleving,

vermijding / verdoving en hyper-arousal) een reeks verstoringen in zelfregulerende capaciteiten op:

1. Affectieve problemen: verhoogde emotionele reactiviteit, gewelddadige uitbarstingen, impulsief of roekeloos gedrag en dissociatieve verschijnselen.

2. Een verstoord zelfgevoel: gekenmerkt door hardnekkige overtuigingen over zichzelf als negatief, verslagen of waardeloos, vergezeld van doordringende gevoelens van schaamte, schuld, boosheid of falen.

(26)

3. Aanhoudende problemen bij het onderhouden van relaties: gekenmerkt door moeilijkheden om dicht bij anderen te voelen, weinig interesse in relaties of sociale betrokkenheid in het algemeen.

cPTSS is een stoornis die PTSS aanvult. Net zoals PTSS vereist ook de diagnose cPTSS de blootstelling aan een traumatische ervaring (of een reeks van dergelijk ervaringen) en functionele beperking. In de DSM-5 is cPTSS niet als aparte categorie opgenomen.

Bron: Heide, F.J.J. ter, Mooren, T.M. & Kleber, R.J. (2016). Complex PTSD and phased treatment in refugees: A debate piece. European Journal of Psychotraumatology, 7: 286- 287.

Heide, F.J.J. ter, Smid, G., Mooren, T.M. & Kleber, R.J. (March 2015). Prevalence of complex PTSD in trauma-exposed populations: Systematic review and

meta-analysis. Paper presented at the 14th European Conference on Traumatic Stress, Vilnius.

Wel zijn binnen de DSM-5 verschillende symptomen van cPTSS terug te vinden in de symptomen van de PTSS-classificatie (onder meer: persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen of de wereld), persisterende negatieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld angst, afschuw, boosheid, schuldgevoelens en schaamte) en roekeloos of

zelfdestructief gedrag.

Voor kinderen van 6 jaar en jonger kent dDSM-5 een aparte classificatie (zie Bijlage 4). Jonge kinderen kunnen maar beperkt onder woorden brengen wat zij beleven. Daarom zijn de criteria voor kinderen meer op waarneembaar gedrag gestoeld en gekoppeld aan de ontwikkelingsfase. Het belangrijkste verschil met PTSS bij volwassenen en oudere kinderen is dat voor de classificatie slechts één symptoom aanwezig hoeft te zijn in de rubrieken vermijdingssymptomen en negatieve veranderingen in cognities en stemming.

Risicofactoren

Een belangrijke risicofactor voor cPTSS is een combinatie van herhaalde, langdurige en vaak interpersoonlijke, schokkende gebeurtenissen in afhankelijkheidsrelaties en fysieke/emotionele verwaarlozing (zie verder de risicofactoren vermeld bij PTSS).

Bron: Palic, S., Zerach, G., Shevlin, M., Zeligman, Z., Elklit, A. & Solomon, Z. (2016).

Evidence of complex posttraumatic stress disorder (CPTSD) across populations with prolonged trauma of varying interpersonal intensity and ages of exposure. Psychiatry Research, 246, 692-699.

Herman, J.L. (1992). Trauma and Recovery: the aftermath of violence. New York: Basic Books

(27)

PTSS bij kinderen Kinderen vanaf 7 jaar

De symptomen na schokkende gebeurtenissen die voor volwassenen zijn beschreven, gelden ook voor kinderen vanaf 7 jaar. De symptoomcategorieën (intrusieve symptomen, vermijdingen,

negatieve veranderingen in cognitie en stemming en verhoogde prikkelbaarheid) en de bijbehorende symptomen zijn gelijk, maar de uitingen zijn vaak leeftijdsspecifiek en gevarieerd (Zie voor de signalen Vroege onderkenning).

Kinderen van 6 jaar en jonger

Voor kinderen van 6 jaar en jonger kent de DSM-5 een aparte classificatie (zie Bijlage 4). Jonge kinderen kunnen maar beperkt onder woorden brengen wat zij beleven. Daarom zijn de criteria voor kinderen meer op waarneembaar gedrag gestoeld en gekoppeld aan de ontwikkelingsfase. Het belangrijkste verschil met PTSS bij volwassenen en oudere kinderen is dat voor de classificatie slechts één symptoom aanwezig hoeft te zijn in de rubrieken vermijdingssymptomen en negatieve veranderingen in cognities en stemming (Zie voor de signalen Vroege onderkenning).

Prevalentie

Cijfers over het aantal kinderen en adolescenten dat een traumatische gebeurtenis vóór de leeftijd van 18 jaar heeft meegemaakt, verschillen nationaal en internationaal sterk: in Nederland alleen al van 14% tot bijna 50%.

Bron: Alisic, E., Schoot, T.A.W. van der, Ginkel, J.R. van, & Kleber, R.J. (2008). Trauma exposure in primary school children: Who is at risk? Journal of Child and Adolescent Trauma, 1, 263–269

Boer, F. & Lindauer, R. (2012). Kinderpsychologie in praktijk: Trauma bij kinderen. Houten:

Terra-Lannoo

Gegevens over prevalentie bij kinderen van 6 jaar en jonger zijn niet beschikbaar. De

prevalentiecijfers van PTSS bij oudere kinderen verschillen weinig van die bij volwassenen. Uit een meta-analyse bleek dat 15,9% van de met een schokkende gebeurtenis geconfronteerde kinderen en jongeren PTSS ontwikkelde.

Bron: Alisic, E., Zalta, A.K., Wesel, F. van, Larsen, S.E., Hafstad, G.S., Hassanpour, K. &

Smid, G.E. (2014). Rates of post-traumatic stress disorder in trauma-exposed children and adolescents: meta-analysis. British Journal of Psychiatry, 204 (5) 335-340.

Dit percentage was afhankelijk van het type gebeurtenis en het geslacht. Bij jongens lijkt PTSS minder voor te komen dan bij meisjes. Bij interpersoonlijke schokkende gebeurtenissen blijken de

(28)

cijfers hoger te zijn (bij meisjes 32,9%) dan bij niet-interpersoonlijke gebeurtenissen. Uit een recente meta-analyse bleek dat het percentage in de eerste zes maanden na de gebeurtenis daalde (van 21% na een maand tot 11% na zes maanden). Daarna trad veel minder verandering in prevalentie en ernst van symptomen op.

Bron: Hiller, R.M., M. Meiser-Stedman, P. Fearon, S. Lobo, A. McKinnon, A. Fraser en S.L.

Halligan (2016) Research Review: Changes in the Prevalence and Symptom Severity of Child Post-Traumatic Stress Disorder in the Year Following Trauma - A Meta-Analytic Study. National Library Of Medicine (https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/27169987/)

Risico- en beschermende factoren bij kinderen (alle leeftijden)

Gezinnen met meerdere problemen lopen een groter risico op onveiligheid (zwaardere belasting, minder voorzieningen) en het optreden van geweldsgebeurtenissen, omdat de ouders als gevolg van zelf ervaren stress minder goed in staat zijn risico’s goed in te schatten, minder functionele coping- en/of oplossingsstrategieen beschikbaar hebben om henzelf en hun gezin adequaat te beschermen tegen (herhaling van) onveiligheid en geweld.

Factoren voorafgaand aan de gebeurtenis(sen): kindfactoren Eerdere psychosociale en/of psychiatrische problematiek.

Eerder meegemaakte traumatische gebeurtenissen.

Kwetsbaar temperament.

Passieve coping-stijl.

Disfunctionele betekenisverlening aangaande de gebeurtenis en de eigen reacties.

Factoren voorafgaand aan de gebeurtenis(sen): gezinsfactoren

Ouders die zelf traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt (door oorlogsgeweld getroffen personen, veteranen, vluchtelingen), als ook ouders uit bepaalde beroepsgroepen, zoals de politie.

Psychosociale en/of psychiatrische problematiek binnen het gezin met als gevolg veranderend gezinsfunctioneren na de gebeurtenis.

Er is sprake van huiselijk geweld, waarvan kinderen zelf slachtoffer zijn of waarbij zij getuige zijn van geweld zonder dat een ouder (emotioneel) beschikbaar is om het kind tegen het (zien van het) geweld te beschermen.

Gezinnen met meerdere problemen lopen een groter risico op onveiligheid (zwaardere belasting, minder voorzieningen) en het optreden van geweldsgebeurtenissen. Dit omdat de ouders als gevolg van zelf ervaren stress minder goed in staat zijn risico’s goed in te schatten, minder functionele coping- en/of oplossingsstrategieen beschikbaar hebben om henzelf en hun gezin adequaat te beschermen tegen (herhaling van) onveiligheid en geweld.

Gezinnen die hoge stress ervaren, zijn minder goed in staat te mentaliseren. Daardoor neemt het risico op onvoldoende ervaren veiligheid in de gehechtheidsrelatie toe, evenals het risico op stress en overige problemen bij het kind.

Factoren die te maken hebben met de gebeurtenis(sen) zelf

(29)

Aard en ernst van de meegemaakte gebeurtenis.

Gescheiden geweest van ouders tijdens de gebeurtenis.

Ontregeling bij ouders bij of na de gebeurtenis, waardoor zij emotioneel onvoldoende beschikbaar zijn.

Ouders spelen zelf een rol in de gebeurtenis, bijvoorbeeld wanneer een kind getuige is van partnergeweld.

Een ouder is zelf de (relationele) agressor naar het kind, waardoor het kind bedreigd wordt door dezelfde persoon die veiligheid zou moeten bieden.

Omgevingsfactoren

Beperkte sociale steun van naasten en/of gemeenschap.

Ernst van de gevolgen, zoals blijvend verlies en verhoogde blootstelling aan media-aandacht en/of juridische procedures waardoor herinneringen continue worden getriggerd.

Nadelige omstandigheden, zoals lage sociaaleconomische status, vergroten het risico op een stoornis. Hier stapelen meerdere problemen zich gedurende langere tijd op en is er een verhoogd risico op mishandeling en verwaarlozing en vervolgens op PTSS.

Voorbeelden van beschermende factoren

Nabijheid van ouders tijdens de gebeurtenis waardoor zij het kind bescherming en troost kunnen bieden.

Probleemoplossingsvaardigheden, sociale vaardigheden, adequate impulscontrole, een positief zelfbeeld, extraversie (kindfactoren).

Ondersteuning door ouders van hun kind en adequate stresshantering door de gezinsleden (gezinsfactoren).

Sociale steun (omgevingsfactor).

Nadelige omstandigheden, zoals een lage sociaaleconomische status, vergroten het risico op een stoornis. Hierbij stapelen meerdere problemen zich gedurende langere tijd op en is er een verhoogd risico op mishandeling en verwaarlozing en vervolgens op PTSS.

5.3 Acute Stressstoornis (ASS)

De Acute Stressstoornis kan direct na een schokkende ervaring optreden. Patiënten rapporteren meestal een verdoofd en/of afgevlakt gevoel, problemen met geheugen, slaap en concentratie, prikkelbaarheid, schrikachtigheid of angst en hebben regelmatig herbelevingen van de schokkende gebeurtenis. Veel mensen zijn na een schokkende ervaring van slag, maar dat betekent nog niet dat ze aan een Acute Stressstoornis lijden (Zie voor de signalen Vroege onderkenning).

Kenmerken

Direct of indirect meemaken van een schokkende gebeurtenis.

Symptomen hebben behorend bij een of meer van vijf categorieën (intrusies, negatieve stemming, dissociatie, vermijdingen, prikkelbaarheid). Let erop dat het bij een Acute Stressstoornis gaat om een veelheid van symptomen.

Significante lijdensdruk of beperkingen ervaren in sociaal of beroepsmatig functioneren. De stressreacties belemmeren de slaap, het energieniveau en het vermogen om alledaagse taken uit te

(30)

voeren. Bovendien kan vermijding van situaties die als potentieel bedreigend worden beschouwd, leiden tot het niet nakomen van (sociale) afspraken en werkverzuim.

De stoornis duurt minimaal drie dagen en maximaal vier weken en treedt binnen vier weken na de gebeurtenis op (voor de volledige beschrijving van de criteria van Acute Stresstoornis volgens DSM-5 zie Bijlage 4).

Prevalentie

Na ervaringen waarbij geen sprake is van interpersoonlijk geweld, zoals een ongeluk, brand, natuurramp of vliegramp, ontwikkelt 3% tot 28% van de volwassenen een Acute Stressstoornis. Net als bij PTSS is de prevalentie hoger bij interpersoonlijk geweld zoals fysiek geweld of verkrachting, namelijk 20% tot 59%.

Bron: Biggs, Q.M., Guimond, J.M.,. Fullerton, C.S., Ursano, R.J., Gray, C., Goldenberg, M., Reissman, D.,. McCarroll, J.E., Santiago, P. & Tyler, M.P. (2012). The Epidemiology of Acute Stress Disorder and Other Early Responses to Trauma in Adults. In: J. Gayle Beck and Denise M. Sloan (Eds.), The Oxford Handbook of Traumatic Stress Disorders . Oxford, UK: Oxford University Press. DOI: 10.1093/oxfordhb/9780195399066.013.0006.

Verhouding met PTSS

Ongeveer de helft van de mensen die voldoen aan de criteria van Acute Stressstoornis, krijgt PTSS.

Bron: Bryant, R.A. (2011) Acute stress disorder as a predictor of posttraumatic stress disorder: a systematic review. Journal of Clinical Psychiatry, 72(2), 233-239.

Overigens had het merendeel van de mensen met PTSS daarvoor geen Acute Stressstoornis. De wetenschappelijke en klinische bruikbaarheid van Acute Stressstoornis als classificatie is in de vakliteratuur omstreden. Het verschil tussen normale reacties op een schokkende gebeurtenis en PTSS, afgezien van het tijdscriterium, wordt tot op heden niet bevestigd in wetenschappelijk

onderzoek. Naar Acute Stressstoornis is veel minder onderzoek gedaan dan naar PTSS. Voor Acute Stressstoornis geldt, net als voor PTSS, dat de meeste mensen geen stoornis ontwikkelen na het meemaken van een traumatische gebeurtenis.

Risicofactoren

Er is slechts beperkt onderzoek gedaan naar risicofactoren voor Acute Stressstoornis. In de weinige studies is een aantal risicofactoren gevonden:

Eerdere zeer ingrijpende gebeurtenis(sen) Eerdere PTSS of andere psychische klachten Vrouw zijn

Weinig tot geen sociale steun.

(31)

Ook een neiging tot een zogenaamde catastrofale interpretatie van de gebeurtenis – bijvoorbeeld een overmatige verwachting dat nog meer leed gaat optreden of een overmatig ernstig idee van schuld – is een risicofactor voor Acute Stressstoornis.

5.4 Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS)

De Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) is in de DSM-5 opgenomen als een aandoening waarvoor al veel aanwijzingen bestaan en die verder onderzoek behoeft. De volgende criteria gelden.

Mensen hebben minimaal twaalf maanden geleden de dood van een dierbare meegemaakt.

Ze ervaren diverse symptomen van separatiestress, waaronder een kwellend verlangen naar de overledene.

Ze ervaren diverse symptomen in de categorie reactief lijden na de dood van een dierbaar persoon.

Ze hebben diverse symptomen in de categorie "Ontwrichting van het sociale leven en de identiteit".

Ze lijden ernstig onder deze symptomen en ervaren dat deze hun alledaagse functioneren hinderen.

Bij deze aandoening hebben mensen zoveel last van rouw dat het functioneren thuis, op school, in de werksituatie en sociaal, langdurig en ernstig is verslechterd.

sociaal, langdurig en ernstig is verslechterd.: PCRS vertoont overeenkomsten met de stoornis Prolonged Grief Disorder, PGD, die recent is opgenomen in de ICD-11. De

symptomen van PCRS en PGD overlappen. Een belangrijk verschil is dat voor de diagnose PGD minder symptomen vereist zijn. Ook het tijdscriterium verschilt: PCRS kan pas 12 maanden na de dood van een dierbare worden vastgesteld, PGD zes maanden na een verlies.

Mensen ervaren een kwellend verlangen naar de overledene en zijn volledig in beslag genomen door het verlies. Zij kunnen zich niet bij de onomkeerbaarheid van het verlies neerleggen (voor de

volledige beschrijving van de criteria volgens DSM-5 zie Bijlage 4).

Prevalentie

PCRS treedt na een verlies in eerste graad bij ongeveer 10% van de algemene bevolking op.

Bron: Lundorff, M., H. Holmgren, R. Zachariae, I. Farver-Vestergaard en M. O’Conner (2017). Prevalence of Prolonged Grief Disorder in Adult Bereavement: A Systematic Review and Meta-Analysis. Pubmed. Gov https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/28167398/

De aandoening treedt vaker op na het verlies van een dierbaar persoon door moord, zelfmoord en vermissingen (in alle gevallen een niet-natuurlijk overlijden) en bij een zeer nauwe verwantschap (de dood van een eigen kind). Goed epidemiologisch onderzoek is echter slechts beperkt uitgevoerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

D Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verergerd nadat de psychotraumatische

In deze fase hebben zowel de persoon met vermoeden van autisme zelf als diens naasten vaak behoefte aan iemand die weet welke hulpmogelijkheden er zijn, ervaring heeft met

Als na gezamenlijke besluitvorming wordt gekozen voor interventies die niet evidence-based zijn, wordt deze keuze geëxpliciteerd in het dossier en het behandelplan en wordt

De traumagerichte CGT en de schrijftherapie kunnen door patiënten als belastend worden ervaren, omdat zij voortdurend worden blootgesteld aan de traumatische informatie, net zolang

Veel deelnemers aan de focusgroep geven ook aan dat ze tijdens hun therapie vaak niet de ruimte hebben gekregen om het onderwerp waar het echt over gaat te

In deze fase hebben zowel de persoon met vermoeden van autisme zelf als diens naasten vaak behoefte aan iemand die weet welke hulpmogelijkheden er zijn, ervaring heeft met

In deze fase hebben zowel de persoon met vermoeden van autisme zelf als diens naasten vaak behoefte aan iemand die weet welke hulpmogelijkheden er zijn, ervaring heeft met

Een goede heteroanamnese brengt naast diagnostische informatie ook in kaart hoe familie en/of naasten bij de zorg voor de patiënt zijn betrokken, of en in hoeverre zij hun aandeel in