• No results found

Vroege middeleeuwen D (ca. 900-1050)

In document Deventer vroegmiddeleeuws (pagina 40-46)

DEEL 2: OVERZICHT RESULTATEN

2.7. Vroege middeleeuwen D (ca. 900-1050)

De 10e eeuw lijkt te beginnen met het verdwijnen van het Karolingisch gezag. De Frankische koningen slaagden er onvoldoende in hun rijk te besturen en te verdedigen. Hierdoor kregen de graven en hertogen steeds meer invloed in hun machtsgebied. De lokale bevolking zocht steeds vaker bescherming bij lokale graven en hertogen, waardoor deze in de loop van de 10e eeuw steeds onafhankelijker werden van de koning (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp. 47-48; Mostert, 2011, pp. 206-207).

Om toch invloed uit te kunnen oefenen, besloten de koningen de bisschoppen tot steunpilaren van hun wereldlijke politiek te maken. Bisschoppen waren immers van de koning afhankelijk, werden door hem benoemd en hadden geen erfelijke opvolgers. De bisschoppen ontvingen eerst grote

schenkingen als tol, maar kregen later zelfs hele graafschappen om er de wereldlijke macht uit te oefenen (Heitling & Lensen, 1992, pp. 41-42). In een oorkonde uit 896 bevestigd koning Zwentibold dat een 1/10 van het koninklijke domein te Deventer aan de bisschop toebehoord. Dit wijst erop dat een deel van het domein Deventer al eerder (mogelijk vanaf het begin) onder bisschoppelijk gezag viel. Onder invloed van de bisschop, die op dat moment in Deventer resideerde, breidde de geestelijke gemeenschap te Deventer zich uit (Mittendorff, 2007, pp. 30-31).

Tussen 925 en 929 keerde de bisschop Balderik vanuit Deventer terug naar Utrecht (Van der Tuuk, 2003). Deventer bleef als tweede residentie van de bisschop in gebruik, waardoor het nog steeds een belangrijke positie innam in het bisschoppelijke bestuur. Bij zowel de Utrechtse als de Deventerse kerk ontstond een gemeenschap, die in beide gevallen werd onderhouden uit gemeenschappelijke bezittingen. Halverwege de 11e eeuw werden de goederen gescheiden en functioneerde de gemeenschap te Deventer als volwaardig kapittel met eigen bezittingen en een eigen proost (Mittendorff, 2007, pp. 31-32).

2.7.2 Archeologie

In deze periode is de ontwikkeling van Deventer goed bekend (fig. 9). De nederzetting heeft inmiddels een meer planmatig karakter gekregen, wordt middels een omwalling verdedigd en functioneert daarbij als religieus centrum. Daarbij neemt het aantal nederzettingen buiten de nederzetting Deventer toe (fig. 10). Onder meer in Colmschate zijn meer structuren aangetroffen dan in de voorgaande periode, maar ook in Epse en Bathmen zijn nederzettingen aangetroffen die in deze periode dateren. Net als in de vorige periode geldt ook voor deze periode dat in veel gevallen op (en rond) dezelfde locatie archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In werkelijkheid kunnen er meer vindplaatsen zijn dan in dit onderzoek wordt weergegeven.

Wonen en werken in Deventer (binnenstad)

Onder en naast de Grote- of Lebuïnuskerk zijn de fundamenten aangetroffen van een tufstenen gebouwencomplex (vindplaatsen 17, 22 en 27). Waarschijnlijk zijn dit de resten van oude

kapittelgebouwen en de kapittelkerk, die aan het eind van de 10e eeuw werden afgebroken om plaats te maken voor een bisschoppelijk hof. Hierbinnen werd in de 11e eeuw een paltsgebouw gebouwd, waarvan de fundamenten eveneens zijn aangetroffen (Mittendorff, 2010, pp. 16-17).

40 Fig. 9 Detailweergave van alle vindplaatsen in de binnenstad van Deventer, daterend tussen 900 - 1050 na Chr.

Onder het stadhuis (vindplaats 30) zijn de resten gevonden van een door brand verwoest huis. Opvallend hierbij is de vondst van een geïsoleerd graf van een jonge vrouw. Zowel het graf als het door brand verwoeste huis zijn gedateerd in de periode van de 10e-12e eeuw.

Onder meer aan de Polstraat (vindplaats 24) en aan de Assenstraat (vindplaats 4) zijn tientallen huisplattegronden aangetroffen daterend vanaf circa 800 na Chr. tot heden. Vanaf omstreeks 950 na Chr. zijn hier ook enkele huisplattegronden met kelders bekend. Opvallend is een in de 11e eeuw gedateerde proefslag van een muntmeester. Laatstgenoemde wijst op de aanwezigheid van een muntatelier in Deventer (Vermeulen, Mittendorff & Bartels, 2007a, pp. 36-37).

Aan de IJsselstraat (vindplaats 13, die haaks op de IJssel loopt) zijn resten van een houten beschoeiing aangetroffen. Bijzonder is dat een deel van deze beschoeiing is opgebouwd uit drie fragmenten van schepen. Deze scheepsfragmenten bestonden uit twee boord- en één bodemfragment, gedateerd in de 10e-11e eeuw.

Zowel de vindplaats 13 als het Muggeplein (vindplaats 20) werden in de vorige periode al genoemd. Hier zijn diverse grondsporen (waaronder lemen vloeren) waargenomen, die dateren vanaf de tweede helft 8e – eind 10e eeuw. Daarbij zijn binnen vindplaats 20 vondsten van huishoudelijke of ambachtelijke context aangetroffen, waaronder vijzels, fragmenten van maalstenen, slijpstenen, een benen glis, een benen drielagenkam, twee glazen kralen, een ijzeren mes en een smeltkroesje. Het smeltkroesje is gedateerd omstreeks het jaar 1000. Opmerkelijk is de vondst van twee Romeinse daktegels. Deze Romeinse tegels zijn al eerder genoemd (zie hoofdstuk 2.3.2).

Amper 50 meter ten westen van vindplaats 20 zijn tussen de Ankersteeg, Papenstraat en Bruynssteeg (vindplaats 2) de resten herkend van een huisplattegrond met daarbinnen een haard. Deze huisplattegrond is niet exact gedateerd en kan in gebruik zijn geweest vanaf halverwege de 8e – halverwege de 11e eeuw. De mogelijkheid bestaat dus dat het gebouw in de vorige periode in gebruik is geweest. Daarnaast is een onbekend aantal afvalkuilen en paalgaten waargenomen, die zijn

41

Bij onderzoek onder de Bruynssteeg (vindplaats 8) is een groot aantal hoornpitten en een samengestelde benen kam aangetroffen. Deze vondsten zouden wijzen op de aanwezigheid van een leerlooierij of hoornbewerking. Op basis van aardewerk is de vindplaats gedateerd in de tweede helft 10e – eerste helft 11e eeuw.

Onder de Lange Bisschopsstraat (vindplaats 16) is een aantal vroegmiddeleeuwse sporen aangetroffen. Deze sporen omvatten een onbekend aantal (afval)kuilen en een palenrij die gedateerd zijn omstreeks het jaar 950. Ook onder één van de zijwegen van vindplaats 16, de Kleine Overstraat (vindplaats 14), zijn diverse grondsporen herkend. Het betreft een deels verbrande leemlaag en een onbekende hoeveelheid (afval)kuilen. Deze sporen zijn gedateerd in de 10e-11e eeuw.

Op de kruising tussen de Duivengang en de Broederenstraat (vindplaats 9), zijn diverse huisplattegronden en paalsporen gevonden. Deze huisplattegronden en paalsporen dateren mogelijk in de 9e-12e of 13e eeuw. Eén straat noordelijker (vindplaats 28) is een hutkom opgegraven die is

gedateerd in de 10e – halverwege de 11e eeuw. Begraven in Deventer (binnenstad)

Uit de binnenstad van Deventer zijn uit de vorige perioden (resten van) begravingen bekend onder vindplaats 3 en vindplaats 26. Deze skeletten zijn gedateerd tot in de vroege middeleeuwen C (zie hoofdstuk 2.6.2). In deze periode was enkel het Grote Kerkhof (vindplaats 11) als grafveld in gebruik. Verdedigingswal, ophogingslagen en akkers in Deventer (binnenstad)

Op diverse locaties rond de oude stadskern van Deventer zijn resten aangetroffen van een aarden verdedigingswal (fig. 10). Deze aarden wal werd aan het eind van de 9e eeuw rond de oude nederzetting aangelegd als reactie op de aanval van de Noormannen in 882. Deze wal had

waarschijnlijk een totale lengte van 1160 m, een gemiddelde breedte van 11,6 m en was ongeveer 3 m hoog. Na de opwerping van de aarden wal werd deze enkele malen verbreed en verhoogd. Hierbij werd de wal circa 22,8 m breed en ongeveer 6 m hoog. Bij archeologisch onderzoek onder de Molenstraat (vindplaats 19) en Smedenstraat (vindplaats 29) zijn diverse ophogingslagen van de aarden verdedigingswal aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de 10e-11e eeuw. Tijdens de aanleg en ophoging van de omwalling werd de nederzetting te Deventer ook omgracht. Bij

graafwerkzaamheden onder de Brink (vindplaats 6) is een gracht aangetroffen die deel uitmaakte van de aarden wal. Deze gracht had een maximale breedte van 23m.

Op verschillende locaties binnen de omwalling zijn ophogingslagen aangetroffen die als akker of (moes)tuin zijn geïnterpreteerd. Deze akkers of (moes)tuinen bevonden zich onder meer onder het Burgerweeshuis - Broederenplein en de Bruynssteeg (vindplaatsen 7 en 8). De ophogingslagen zijn gedateerd in de 9e tot tenminste halverwege de 13e eeuw (Smole & Mittendorff, 2009, pp. 5, 16). Ook tussen de Smedenstraat en Smidsgang (vindplaats 29) is een laag aangetroffen uit de periode rond de eerste helft 9e eeuw, die als mogelijke akker of (moes)tuin is geïnterpreteerd (Bartels, 2006, pp. 45, 209). Een aantal van de cultuurlagen dateren in de prehistorie maar kunnen in de 9e eeuw ook nog in gebruik zijn geweest (Eimermann & Mittendorff, 2013). Een voorbeeld hiervan is aangetroffen onder (en in de directe omgeving van) het Geert Grote huis (vindplaats 10). Naast een prehistorische akkerlaag is hier ook een akker uit de 8e-9e eeuw aangetroffen. Ook zijn hier ophogingslagen, kuilen en een greppel uit de 10e-11e eeuw waargenomen.

Buiten de omwalling is een ophogingspakket aangetroffen onder de locatie Achter de Muren Zandpoort (vindplaats 1). Dit ophogingspakket is op basis van enkele aardewerkfragmenten gedateerd in de 10e-11e eeuw. De aard van dit ophogingspakket is onzeker, mogelijk betreft het eveneens een akker.

42

Fig. 10 Ligging van de aarden verdedigingswal (uit: Bartels, 2006, p. 139, Fig. 15.5)

Colmschate

De Swormer Enk, die in de periode tussen 750-900 na Chr. al bewoond was (vindplaats 54), is in deze periode nog steeds in gebruik. Op hetzelfde terrein zijn een palenrij en twee waterputten uit de 10e-11e eeuw aangetroffen. Even buiten de opgraving is een waterput waargenomen. Het hout dat gebruikt is voor de constructie van deze waterput moet zijn gekapt omstreeks het jaar 999 na Chr. De

eerstvolgende bewoningsfase van vindplaats 54 dateert in de 13e eeuw (Jansen, 2011). Ook op ongeveer 100 meter ten zuiden van vindplaats 54 zijn, op de locatie ‘Swormink Zuid’ (vindplaats 56), twee waterputten uit de 10e-11e eeuw aangetroffen. Binnen vindplaats 54 en vindplaats 56 zijn geen huisplattegronden uit deze periode waargenomen. In een laaggelegen gebied van de Sworminkslanden (vindplaats 55), op ongeveer 500 meter ten westen van vindplaats 54, zijn een schuur en een tonput aangetroffen. Aan de hand van aardewerkfragmenten zijn de structuren gedateerd in de 11e-12e eeuw. Daarbij zijn enkele sporen waargenomen die als drenkkuilen voor vee zijn geïnterpreteerd.

In deze periode wordt de Colmschater Enk weer in gebruik genomen. In het noordoosten van de enk is een greppel uit de 10e-11e eeuw aangetroffen (vindplaats 48). Hieruit zijn zes

kogelpotfragmenten en een scherf van een reliëfbandamfoor afkomstig. Op de locatie ‘Goudwesp’ (vindplaats 42), in het noordwesten van de Colmschater Enk, is een nederzetting aangetroffen die dateert in de 11e-12e eeuw. Van de nederzetting zijn een huisplattegrond van het type Gasselte B en een waterput teruggevonden. Ook zijn een drietal greppels aangetroffen die met de nederzetting in verband gebracht zijn. Behalve aardewerkfragmenten zijn op deze locatie de resten van een houten voetbeker, een samengestelde benen vleugelkam en een mantelspeld aangetroffen. Ook de locatie ‘Zweedse Tunnel’ (vindplaats 52) lijkt na een korte onderbreking opnieuw in gebruik te zijn genomen. Deze locatie was namelijk tussen de 3e-6e eeuw al bewoond. Hier zijn twee hutkommen en enkele afvalkuilen uit de 10e eeuw aangetroffen. De functie van deze hutkommen is onduidelijk, binnen de structuren zijn ijzerslakken aangetroffen die als opspit zijn geïnterpreteerd. Vanaf vindplaats 52 loopt de Siemelinksweg (vindplaats 49) naar het zuiden. Ook deze locatie was al eerder in de vroege middeleeuwen bewoond (zie hoofdstuk 2.5.2) en lijkt opnieuw in gebruik te zijn genomen. De

43

44 nederzetting is gedateerd in de 10e-11e eeuw en bestaat uit minimaal een huisplattegrond, een waterput en een spieker. Verder zijn vier spiekers of graanschuren en drie waterputten aangetroffen met een mogelijke datering in de 10e-15e eeuw.

Bathmen

De nederzetting te Bathmen die in de vorige periode al genoemd werd (vindplaats 33, zie hoofdstuk 2.6.2) is ook in deze periode in gebruik. De in Bathmen aangetroffen nederzetting bestond uit

tenminste vier huisplattegronden, een schuur of spieker, een waterput en een greppel, daterend tussen de 9e-13e eeuw. Daarbij zijn onder de Deventerweg karrensporen en vijftien paalkuilen aangetroffen (vindplaats 35), die op basis van aardewerkfragmenten gedateerd zijn in de 10e-12e eeuw.

Epse

Bij opgravingswerkzaamheden in de dorpskern van Epse (vindplaats 58) is middeleeuws

vondstmateriaal geborgen. De onderzoekers vermoedden een boerderij uit de 10e-12e eeuw in de nabijheid van deze vindplaats, maar deze is niet gevonden. Een kilometer naar het noordoosten is wel een huisplattegrond aangetroffen (vindplaats 59). Deze is gedateerd in de 11e-12e eeuw.

Wilp (gem. Voorst)

Aan het eind van deze periode is de houten kerk van Lebuïnus en Marchelm te Wilp verbouwd of uitgebreid. Onder de huidige kerk (vindplaats 79) is de stenen fundering aangetroffen van het van oorsprong bij het 11e eeuwse Romaanse schip behorende absis (Anonymous, 1952; Kolks, 1992; Kolks, 1996).

Stadsafval of losse vondsten?

Uit de vorige periode is al een aantal vindplaatsen bekend waar losse vondsten en vondstconcentraties zijn aangetroffen die mogelijk met stadsafval op de akkers terecht zijn gekomen. De datering van veel van deze vindplaatsen loopt door tot in de vroege middeleeuwen D en later.

Allereerst worden de vindplaatsen genoemd waarbij de onderzoekers stadsafval of een oude akker vermoedden, te beginnen bij de Deventer-Voorstad (vindplaatsen 68 en 69). In de

Moerakkerstraat (vindplaats 68) is een ophogingslaag aangetroffen die als stadsafval is geïnterpreteerd. Deze laag is gedateerd in de 8e – halverwege de 13e eeuw. Verder zijn op de Molenbelt (vindplaats 69) vondsten aangetroffen die, op basis van de aard en samenstelling en het ontbreken van grondsporen, eveneens op stadsafval duiden. Andere locaties waar mogelijk vroeg- en laatmiddeleeuws stadsafval werd verspreid, zijn Brinkgreven/Rielerenk (vindplaats 37) en de

Keizerslanden (vindplaats 63).

Op de Colmschater Enk is op de locatie ‘Blauwenoord’ (vindplaats 39) een bronzen

muntfibula gevonden met een datering in de tweede helft 9e – eerste helft 10e eeuw. Ook is een kleine hoeveelheid kogelpotscherven verzameld. Aangenomen wordt dat deze zijn opgebracht tijdens de bemesting van de akkers. Onder de Holterweg (vindplaats 44) is een onbekende hoeveelheid vroeg- en laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Mogelijk is dit aardewerk met stadsafval meegekomen. Een andere door de onderzoekers benoemde optie is dat het aardewerk gebruikt is om eventuele gaten te dichten in de Romeinse voorganger van de Holterweg.

Ten slotte is er een groep vondsten, waarbij niet vast kan worden gesteld of deze ter plekke in de grond terecht zijn gekomen of met stadsafval zijn meegekomen. Hierdoor is de datering van deze vondsten onzeker, maar kunnen ze wel beschouwd worden als aanwijzingen voor menselijke activiteit. Binnen dit onderzoek worden deze vindplaatsen genoemd ter attentie. Om de aard van deze activiteit

45

te achterhalen is meer onderzoek vereist. Op de locatie ‘Groot Douwel’ (vindplaats 53) is een onbekende hoeveelheid aardewerk aangetroffen met een datering in de 8e-12e eeuw. Te Oxe (vindplaats 64) is een onbekende hoeveelheid aardewerk uit de 8e-15e eeuw geborgen. In het

Wechelerveld (vindplaats 71) is een kistbeslag gevonden met een datering tussen 750 en 1050 na Chr. Bij een booronderzoek aan de Spanjaardsdijk (vindplaats 72) zijn fragmenten van de aardewerktypen Pingsdorf en Pafrath waargenomen. Deze dateren in de 10e – halverwege de 13e eeuw. Daarbij zijn zowel aan de Looweg te Bathmen (vindplaats 36) als op locatie‘Wilmink’ (vindplaats 62)

kogelpotfragmenten en fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf gevonden. Deze scherven zijn gedateerd tussen de 10e-13e eeuw. In de gemeente Voorst, ten slotte, is binnen vindplaats 74 een zogenaamde ‘Ster- of bloemfibula’ gevonden. Deze fibula is gedateerd tussen de 10e-11e eeuw (zie hoofdstuk 4).

2.8. Conclusie

In document Deventer vroegmiddeleeuws (pagina 40-46)