• No results found

coaches/klantmanagers vaardigheden leren om de zelfredzaamheid van de deelnemers te bevorderen. Dat had niet alleen betrekking op de ‘eigen regie’ treatment maar ook op de ‘intensieve begeleiding’ treatment hoewel de wijze van coaching in deze laatste treatment anders, wellicht wat ‘meer sturend’ is als in de eerste. Maar ook in de eigen regie treatment wordt de deelnemer aangesproken op zijn of haar activiteiten en gedrag. In de vragenlijst is aan de mate van zelfredzaamheid daarom ook aandacht besteed. Er wordt onder andere gevraagd aan de deelnemer of men zichzelf zelfredzaam acht in verband met het zoeken en vinden van werk bijvoorbeeld. De lijst van capabilities eerder behandeld geeft ook inzicht in de belemmeringen en kansen om zelfredzaam te zijn, dat wil zeggen de dingen te kunnen doen die men belangrijk vindt voor het eigen leven. Wat zelfredzaamheid betreft op het gebied van werk zijn in de vragenlijst een viertal vragen gesteld daarover. Dat zijn:

• Ik kan betaald werk vinden als ik er echt moeite voor doe • Ik denk dat ik in de toekomst betaald werk zal vinden • Ik denk dat ik bij sollicitaties een goede indruk kan maken

• Ik denk dat ik een baan kan vinden die past bij mijn opleiding en ervaring.

De antwoordcategorieën vormen een 5-punts Likert schaal van ‘geheel mee oneens’ tot ‘geheel mee eens’. Deze vier items zijn vervolgens omgezet in een schaal van 0 (geheel oneens) tot 10 (geheel eens) en er is een gemiddelde bepaald over de vier items. Dat noemen we de indicator zelfredzaamheid. Vervolgens is het standaard regressiemodel gedraaid om de voor verschillen in samenstelling gecorrigeerde kansen op zelfredzaamheid voor elk van de groepen te bepalen. In Figuur 3.1.10 worden de resultaten in beeld gebracht.

Treatment effecten

De zelfredzaamheid neemt geleidelijk af voor alle treatment groepen maar de afname is niet significant over de tijd gezien. De afname is evenwel het sterkst bij de standaardgroep. De afname kan verband houden met het feit dat degenen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt overblijven. Zij worden zich door de intensievere begeleiding meer bewust van hun eigen (minder gunstige) positie op de arbeidsmarkt. In vergelijking met de standaardgroep vinden we significante treatment verschillen voor eigen regie en intensieve begeleiding in alle drie metingen. We vinden ook een positief effect op zelfredzaamheid bij eigen regie in Epe ten opzichte van de standaardgroep in Epe (2.02; p<0.05). Over alle groepen tezamen is het niveau van zelfredzaamheid onder de deelnemers in Epe echter significant lager vergeleken met Apeldoorn. Voor de beide treatment groepen ligt het niveau van zelfredzaamheid dus hoger dan voor de standaardgroep waarvoor het niveau over de gehele periode van 2 jaar daalt. Het verschil tussen beide treatment groepen in vergelijking met de standaardgroep is significant zo blijkt uit de regressieanalyse (zie Tabel 3.1.13).

Fig. 3.1.10. Gecorrigeerde indicator zelfredzaamheid bij zoeken naar en vinden van werk naar treatment en meting

Zoals gezegd kan selectie in meting 3 de daling over de tijd hebben beïnvloed aangezien op dat moment de groep met de kleinste kansen op werk is overgebleven en de mensen die zijn uitgestroomd de vragenlijst niet hebben ingevuld. Voegen we uitstroom naar werk toe aan de regressie dan is het effect positief en significant op 95% niveau. Causaal gezien leidt zelfredzaamheid tot uitstroom en niet andersom hetgeen betekent dat de meest zelfredzame deelnemers het eerst uitstromen. In interactie met de treatments is het effect uitsluitend significant bij de eigen regie groep waarin zelfredzaamheid het uitgangspunt van de treatment is. De meest zelfredzame mensen stromen dus het eerst uit maar in vergelijking met de standaardgroep vooral bij de eigen regiegroep. We vinden voorts een negatief hoofdeffect van zittend bestand (-0.38; p<0.05). Tabel 3.1.13 geeft het gemiddelde van de geschatte kansen per treatment en meting en de significantieniveaus.

Tabel 3.1.13 Gemiddelde scores zelfredzaamheid (0-10) gecorrigeerd voor compositieverschillen tussen treatmentgroepen, 2017-2019

Nulmeting Meting 2 Meting 3 Totaal

N=

Eigen regie

5.6* 5.5* 5.2* 5.5*** 306

Intensieve

begeleiding

5.9 5.6 5.6 5.7* 392

Standaardgroep

5.6 5.0 5.0 5.3 334

Totaal

5.7 5.4 5.3 5.5 1032

Noot1: ***p<0,01; **p<0,05; *p<0,10, getest op basis van OLS regressie analyse N=618); Model met treatment, cliëntvragenlijstmeting, klantmanagernummer en de controle variabelen.

Noot2: Pseudo R2=0.222; Bijdrage verklaarde variantie door klantmanager=35%

Bron: Vragenlijsten nulmeting en vervolgmetingen productevaluatie Vertrouwensexperiment Apeldoorn/Epe,

Tilburg University, 2020. Vertrouwen 4.4 4.6 4.8 5.0 5.2 5.4 5.6 5.8 6.0

Nulmeting Meting 2 Meting 3

Zelfredzaamheid

Het experiment is vertrouwensexperiment genoemd omdat het vertrekt vanuit het idee dat het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de deelnemer uiteindelijk effectiever kan zijn om het gewenste doel te bereiken, namelijk bevordering van sociale participatie, dan de standaardaanpak met een strenge toepassing van de verplichtingen en bij niet nakoming sanctionering van de uitkering. De toetsing van rechtmatigheid blijft intact maar de toetsing aan de andere (informatie, sollicitatie, tegenprestatie) verplichtingen wordt op een meer relaxte manier vormgegeven in nauwe afstemming en overleg met de klant. Het is zeker geen ‘loslaten’ maar leren de eigen verantwoordelijkheid te nemen en zelfredzaam te zijn met het aanpakken van de problemen die men heeft en ervaart. Uit de experimentele economische literatuur weten we bijvoorbeeld dat het geven van vertrouwen leidt tot wederkerigheid, tot extra inspanning en verbeterde motivatie en productiviteit in reactie op het gestelde vertrouwen (Frey & Jegen 2001; Bohnet et al., 2001). Uit de psychologische motivatietheorie weten we dat extrinsieke motivatie ten koste kan gaan van de intrinsieke motivatie en dat sturing op intrinsieke motivatie beter kan werken. Vandaar ook de inbouw van de training van de klantmanagers om hen vaardigheden te leren die hen helpen mensen te ondersteunen in zelfredzaamheid. Apeldoorn/Epe is als niet-AMvB gemeente niet gemachtigd ruimere vrijlatingsbepalingen voor extra verdiensten dan in de wet staat toe te staan. Dat is voorbehouden aan de artikel 83 gemeenten. Daardoor is er geen treatment die het aspect belonen in plaats van straffen kan toetsen op zijn werkbaarheid. Er vindt wel beloning plaats maar dan in de vorm van intensieve begeleiding en maatwerk, een luisterend oor en aandacht. Doordat de caseload van de klantmanager verlaagd is van 125 naar 75 tot 90, is er meer tijd voor de begeleiding van de klant. Er is tijd om een ‘relatie’ en of persoonlijke band met de deelnemer op te bouwen omdat er meer tijd voor contact is en meer coaching op basis van vertrouwen. Het wantrouwen onder de deelnemers ten opzichte van de gemeente is groot zo hebben alle klantmanagers ervaren. Om daar verandering in te brengen kost tijd (zie verslag Focusgroep gesprekken hierna). Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Dus het vertrouwen is ook weer snel weg indien het vertrouwen wordt geschaad; dat geldt overigens voor beide partijen.

Over dit aspect van vertrouwen hebben we vragen gesteld in de vragenlijst. Ten eerste betreft dat een vraag over vertrouwen in de instituties. De vraag luidde in welke mate men vertrouwen had in:

• De landelijke overheid (regering, parlement) • De gemeente

• De afdeling werk en inkomen van de gemeente • De eigen klantmanager/werkcoach.

De antwoord categorieën vormde een vier-puntsschaal van ‘helemaal geen vertrouwen’, ‘niet zo veel vertrouwen’ ‘een beetje vertrouwen’ tot ‘veel vertrouwen’. Deze is omgezet naar een 0-10 schaal. Daarnaast is gevraagd naar het vertrouwen dat men in andere mensen heeft. Dat wordt in de literatuur aangeduid als sociaal vertrouwen. Het wordt gezien als een vorm van sociaal kapitaal, mensen met veel vertrouwen hebben veelal een rijk sociaal netwerk dat hen ook helpt om vooruit te komen in het leven. Sociaal vertrouwen of vertrouwen in andere mensen is gemeten met een vraag die afkomstig is uit het “European Social Survey” of men vindt dat de meeste mensen te vertrouwen zijn of dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn op een schaal van 0 (geen vertrouwen) tot 10 (volledig vertrouwen).

In Fig. 3.1.11 wordt de ontwikkeling in vertrouwen volgens de twee maatstaven per treatment groep weergegeven. Het vertrouwen in de instituties en het vertrouwen in anderen is op een laag niveau maar wel stabiel. Beiden dalen licht voor twee van de drie treatments na meting 1. Echter, we vinden geen verschillen tussen de groepen en ook de afname in de tijd is niet betekenisvol. Na het eerste jaar neemt het sociaal vertrouwen af. Het niveau van sociaal vertrouwen is hoger dan het niveau van institutioneel vertrouwen. Het relatief lage niveau van institutioneel vertrouwen weerspiegelt het wantrouwen van de deelnemers ten aanzien van de overheid in het algemeen. Het is onduidelijk waarom bij de start het niveau van sociale institutioneel vertrouwen bij de standaardgroep iets lager ligt. Het verschil is echter niet betekenisvol.

Fig. 3.1.11 Gecorrigeerde indicatoren vertrouwen in instituties en sociaal vertrouwen naar treatment en meting

In Tabel 3.1.14 worden de cijfers voor zowel institutioneel en sociaal vertrouwen in tabelvorm weergegeven. We vinden voor zowel institutioneel als sociaal vertrouwen geen causale treatment effecten in de vergelijking met de standaardgroep. Ook zijn er geen betekenisvolle verschillen tussen beide treatments. De veranderingen in institutioneel vertrouwen en sociaal vertrouwen in de tijd wijzen eveneens niet op een treatment effect.

4.0 4.2 4.4 4.6 4.8 5.0 5.2 5.4 5.6 5.8 6.0

Nulmeting Meting 2 Meting 3