• No results found

Naast de focus op de zorgverleners is in dit onderzoek ook focus gelegd op vrijwilligers van de ontmoetingscafés van het COC. Er is gekeken hoe zij inspelen op de behoeftes van de bezoekers van de ontmoetingscafés. De twee vrijwilligers van de ontmoetingscafés in Amsterdam en Utrecht geven beiden aan als doel te hebben in te spelen op de behoeftes van de bezoekers van de cafés. Hierbij wordt in beide cafés getracht een veilige ontmoetingsplek te creëren voor de doelgroep. Dit wordt zowel door de vrijwilligers als de bezoekers aangegeven als een essentiële kwaliteit van de ontmoetingscafés. In beide cafés wordt aan de bezoekers zelf gevraagd wat zij graag zouden willen doen en willen bespreken tijdens de bijeenkomsten in het ontmoetingscafé. Deze eigen stem is voor veel respondenten belangrijk. De focus op de eigen wil van de mensen, dat er aan de mensen zelf gevraagd wordt wat ze willen. Volgens Joke Stoffelen gebeurt dat te weinig bij de doelgroep: ‘Er wordt heel weinig gevraagd wat ze nou zelf willen er wordt heel vaak voor hun gedacht. En over hun gedacht maar niet met hen.’ (Joke Stoffelen, wetenschapster). Het volgende citaat laat tevens zien dat de doelgroep geen eigen stem heeft en er niet gevraagd is naar hun wensen en behoeftes.

R: ‘Ja, sociaal bedoel je. Ja ik kwam gewoon iemand tegen. En dan kom je iemand tegen dat in het schema keurig stond. In het weekend slaapt die bij zijn vriend en het andere weekend slaapt zijn vriend bij hem. Toen vertelde die zo van dat hij vaak laat nog televisie keek zo van zulke spannende programma’s. Als je zelf laat opblijft dan zie je die programma’s zelf ook. En waar kijk je dan naar vroeg ik? ‘ Ja naar een vrouw met dikke borsten’.

Ow, dat vond hij echt geweldig. En waarom vrij je dan niet met een vrouw met dikke borsten, waarom heb je daar dan geen seks mee? ‘Hoe kom ik daaraan?’ Omg iedereen denkt dat ze iemand perfect begeleiden, met de beste wil van de wereld hebben ze dingen

georganiseerd. Maar ze hebben nooit gevraagd, waar droom je nou van.’ (Joke Stoffelen, wetenschapster).

De ontmoetingscafés beogen juist wel de mensen een eigen stem te geven en te vragen naar hun behoeftes. Dit kan gezien worden als een kwaliteit van de ontmoetingscafés.

In Amsterdam komt seksuele voorlichting wel aan de orde en in Utrecht niet, bij het ontmoetingscafé. In Amsterdam worden wel problemen ondervonden met het opzetten van seksuele voorlichting, omdat uit de reacties van de bezoekers blijkt dat het onderwerp te gevoelig ligt om plenair te bespreken. Om die reden vindt seksuele voorlichting in Amsterdam voornamelijk op individueel niveau plaats. Deze voorlichting wordt vormgegeven door het gesprek aan te gaan met de bezoekers en hen ruimte te geven om te praten over problemen waar zij tegenaan lopen, of worstelingen waar zij mee zitten. Daarnaast worden de bezoekers geïnformeerd over onder andere seksualiteit via een nieuwsbrief die de bezoekers per e-mail ontvangen. Deze informatie kan een link, een stukje tekst, een tekening of een filmpje betreffen. Deze vormgeving van voorlichting sluit goed aan op de behoeftes van de doelgroep. Zoals eerder is aangegeven vinden de mensen uit de doelgroep het belangrijk om ervaringen te kunnen delen met anderen en hebben zij behoefte aan een laagdrempelige wijze van voorlichting.

In Utrecht is er bewust voor gekozen om geen seksuele voorlichting aan de orde te stellen. Het doel van het ontmoetingscafé in Utrecht is voornamelijk dat mensen elkaar kunnen ontmoeten en vrienden kunnen maken en niet het geven van seksuele voorlichting. De huidige situatie van het ontmoetingscafé wordt momenteel niet stabiel genoeg ervaren om seksualiteit aan de orde te stellen. Het café bestaat volgens de coördinator nog niet lang genoeg om zich daarmee bezig te houden. De laatste jaren is het café druk bezig geweest om een groep vrijwilligers op te bouwen en de doelgroep te werven. Wanneer de situatie stabieler is en wanneer er vraag naar seksuele voorlichting komt en deze voorlichting meer bezoekers zal aantrekken, wordt het geven van seksuele voorlichting wel overwogen.

Op dit moment geeft de vrijwilliger de volgende reactie wanneer het gaat over het geven van seksuele voorlichting: ‘Als ze daar niet om vragen dan doen wij het dus ook niet.’ (Bas,

vrijwilliger COC)’. Dit geeft aan dat de vrijwilliger van mening is dat de mensen zelf aan moeten geven waar ze behoefte aan hebben en dat er dan iets mee gedaan zal worden. Echter is de vraag of de doelgroep zelf in staat is aan te kaarten dat ze behoefte heeft aan voorlichting. De houding van de vrijwilliger is positief, omdat hij de ruimte voor de mensen laat om aan te geven waar zij zelf behoefte aan hebben. Echter moet er ook gekeken worden naar de capaciteiten van de doelgroep. Zijn zij in staat aan te geven wanneer zij behoefte hebben aan seksuele voorlichting?

grote stap zijn. Misschien moet de mogelijkheid tot voorlichting wel gegeven worden en kan de doelgroep daarop reageren, wat hun wensen en behoeftes zijn.

In beide cafés is de sfeer omtrent seksualiteit volgens de vrijwilligers open. De

vrijwilligers staan open voor vragen over seksualiteit. Het gesprek kan geopend worden door de bezoekers zelf en in Amsterdam openen de vrijwilligers dit gesprek ook geregeld.

Conclusie

Een belangrijkste behoefte van de doelgroep waar volgens de vrijwilligers op ingespeeld wordt in de ontmoetingscafés is de behoefte van de doelgroep om gehoord te worden. De

ontmoetingscafés beogen de doelgroep een eigen stem te geven. Er is echter een verschil in het geven van voorlichting tussen de ontmoetingscafés. In Amsterdam wordt op individueel niveau vorm gegeven aan seksuele voorlichting, mede omdat zij op plenair niveau problemen hebben ondervonden. In Utrecht wordt op dit moment geen seksuele voorlichting gegeven. In beide cafés wordt volgens de vrijwilligers een open sfeer gecreëerd waar de bezoekers de

mogelijkheid hebben vragen te stellen over seksualiteit aan de vrijwilligers. 4.5 Intersectionality

Zoals in het theoretisch kader al naar voren is gekomen is intersectionality een rode draad in dit onderzoek. Daarom is ook aan alle 15 respondenten de vraag voorgelegd of zij het dubbele stigma zelf ervaren of dat zij dit dubbele stigma bij de doelgroep herkennen.

Vier respondenten uit de doelgroep gaven aan zelf ervaring te hebben met het dubbele stigma. Twee andere mensen uit de doelgroep geven aan zelf geen ervaring te hebben, maar wel verhalen te kennen van mensen uit de doelgroep die een dubbel stigma ervaren.

R: ‘Ja, hoe noem je dat, taboe of zoiets. Ja, lesbisch en dan ook nog beperkt, van nee die hebben geen gevoel.’ (vrouw, 39 jaar)

Een man geeft aan dat hij in een normaal gay café problemen ervaart, omdat zijn verstandelijke beperking in eerste instantie niet zichtbaar is. Wanneer hij in gesprek komt met mensen wordt zijn beperking pas zichtbaar en op dat moment voelt hij zich afgewezen. Aan de andere kant voelde hij zich niet thuis in zijn woonvoorziening, omdat zijn homoseksualiteit daar niet geaccepteerd werd. Een andere respondent uit de doelgroep brengt het gevoel van buitensluiting ook naar voren.

Een van de vrouwelijke respondenten gaf aan geen ervaring te hebben met het dubbele stigma. Echter gaf zij later in het gesprek aan zich anders te voelen in een normale gay

uitgaansgelegenheid. Hier lijkt toch een gevoel van buitensluiting en isolement naar voren te komen. Haar reactie gaat over een gay discotheek in Enschede.

R: ’Zijn dat gezonde mensen zonder beperking. En op de een voel ik dat dan. Hun zien aan mij dat ik wat heb, dat ik anders ben en dan voel je je heel klein op dat moment.’ (Sara, 19 jaar)

Zoals eerder genoemd wonen negen van de tien respondenten uit de doelgroep momenteel zelfstandig. De respondenten geven aan dat dit een positieve invloed heeft op de ervaring van een dubbel stigma. Omdat zij zelfstandig wonen worden zij minder geconfronteerd met houding die de mensen in de zorginstelling kunnen hebben tegenover hun homoseksuele gevoelens. De enige persoon waarmee ze vanuit de zorg te maken hebben is hun persoonlijke begeleider. Deze begeleider kunnen de respondenten in sommige gevallen zelf kiezen.

Er is ook aan de professionals gevraagd hoe zij de gelaagd stigma bij de doelgroep ervaren. Alle respondenten geven aan dit gelaagde sigma te herkennen. Daarbij geven drie respondenten aan dat zij het gevoel hebben, dat de verstandelijke beperking meer beperkend is dan de homoseksuele gevoelens.

R: ‘We zijn al, LHBT is al een kleine doelgroep, maar de mensen met een fysieke of verstandelijke beperking, dat is weer een heel klein subgroepje binnen de doelgroep, waarvan zelfs de gemiddelde homo niets mee te maken wil hebben.’ (vrijwilliger COC Nederland)

De kenmerken die de respondenten naar voren brachten over het gelaagde stigma van de doelgroep zijn; het gevoel van buitensluiten, het missen van rolmodellen, moeilijkheden ervaren bij het vinden van een partner. Een respondent geeft aan dat de doelgroep een minderheid binnen een minderheid vormt. Zij beschrijft dit met het gevoel dat mensen uit de doelgroep in een gay café met de nek worden aangekeken en dat de doelgroep ook moet knokken met hun verstandelijke beperking.

Conclusie

Alle respondenten zien intersectionality terugkomen bij de doelgroep. Vier respondenten uit de doelgroep geven aan zelf ervaring te hebben met het gelaagde stigma. Waarbij het gevoel van buitensluiting voornamelijk naar voren kwam. De professionals hebben eveneens ervaring met het gelaagde stigma. Hierbij geven drie respondenten aan dat de verstandelijke beperking van de doelgroep meer beperkend is dan de homoseksuele gevoelens.

5. Conclusie

5.1 Conclusie

In dit onderzoek is getracht meer duidelijkheid te verschaffen over de behoeftes en ervaringen van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens, met

betrekking tot seksuele voorlichting. Om dit doel te bereiken is een hoofdvraag opgesteld. De hoofdvraag luidt als volgt :

‘Wat zijn de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting en hoe speelt professionele hulp hier op in?’ In dit deel van het onderzoek zal een antwoord gegeven worden op deze hoofdvraag. Hierbij zullen vier thema’s naar voren gebracht worden die voort zijn gekomen vanuit de resultaten. Deze thema’s zullen tezamen meer duidelijkheid verschaffen over het de ervaringen en

behoeftes van de doelgroep. De thema’s zullen tevens een opstap zijn waar in vervolg onderzoek de volgende stappen gezet kunnen worden.

Intersectionality vormt de rode draad in dit onderzoek. Intersectionality analyseert de kruispunten van twee of meer verschillende lijnen. Deze lijnen staan gelijk aan

minderheidsgroeperingen in de samenleving (Crenshaw, 1989). In dit onderzoek is gekeken naar de kruising van de lijnen van een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Er is gekeken of de mensen die zich op deze kruising bevinden het gelaagde stigma ervaren dat gepaard gaat met de kruising van verschillende lijnen. De respondenten uit de doelgroep gaven aan dit gelaagde stigma te herkennen dan wel zelf te ervaren. Deze ervaring ging gepaard met het gevoel van isolement, het gevoel van afkeur, het gemis van rolmodellen en het gevoel moeilijkheden te ervaren met het vinden van een liefdespartner. Het gevoel van isolement en afkeur waren de meest voorkomende emoties bij de respondenten uit de

doelgroep. Het dubbele stigma kan volgens de respondenten als volgt omschreven worden: het gevoel dat je met de nek wordt aangekeken omdat je homoseksuele gevoelens hebt en daarnaast moet knokken omdat je een verstandelijke beperking hebt. De ervaring van het gelaagde stigma wordt wel positief beïnvloed wanneer de doelgroep zelfstandig woont. In een zorginstelling waar continue begeleiding is hebben de respondenten meer negatieve ervaringen, omdat zij op dat moment continu geconfronteerd worden met het feit dat zij homoseksuele gevoelens hebben en anders zijn dan de andere bewoners. Deze bevindingen met betrekking tot intersectionality zijn een waardevolle aanvulling aan de theorie van intersectionality. Dit onderzoek laat zien dat het gelaagde stigma ook ervaren wordt door de doelgroep van mensen met een lichte

Het tweede thema dat in de resultaten naar voren is gekomen is het verschil in

maatstaven. Zowel de zorgverleners als de wetenschapster geven aan dat er verschil is tussen de maatstaven van mensen met een lichte verstandelijke beperking en van mensen zonder

verstandelijke beperking. De ervaring is dat de maatstaven van de mensen zonder verstandelijke beperking opgelegd worden bij de mensen met een verstandelijke beperking. Dit kan door de mensen uit de doelgroep als beperkend ervaren worden. De begeleiding bepaalt voor de doelgroep wat wel en wat niet gewenst is. Het kan hierbij gaan om het feit dat de begeleiding oplegt hoe seksualiteit in het algemeen wordt vormgegeven. Zoals in de resultaten naar voren is gekomen, is seksualiteit bij de doelgroep misschien niet zo zwart wit als dat de begeleiding zou willen zien. Mensen hoeven niet homoseksueel te zijn, wanneer zij iemand van hetzelfde geslacht liefhebben. De keuze voor hetzelfde geslacht kan ook voortkomen uit het feit dat het een veilige en misschien wel makkelijkere keuze is. Het is daarbij van belang dat de begeleiding geen stempels drukt op de ontwikkeling van de seksualiteit van de mensen uit de doelgroep, omdat deze stempel zoals gezegd beperkend voor de doelgroep kan zijn.

Het volgende thema dat naar voren is gekomen in de resultaten sluit goed aan bij het verschil in de maatstaven. Dat de maatstaven opgelegd worden bij de mensen met een lichte verstandelijke beperking kan te maken hebben met het feit dat er niet geluisterd wordt naar de doelgroep. Zoals naar voren is gekomen in de resultaten zien zorgverleners, vrijwilligers van het COC ontmoetingscafé en de wetenschapster terugkomen dat de doelgroep geen eigen stem heeft. Het gaat hierbij om het feit dat er niet gekeken wordt naar de wensen en behoeftes van de doelgroep hoe zij hun seksualiteit ontwikkelen en vormgeven en het gaat ook om de behoeftes naar seksuele voorlichting. Zoals de respondenten uit de doelgroep zelf aangeven is het voeren van een gesprek met hun begeleiding over seksualiteit wel mogelijk. Echter dienen zij in de meeste gevallen dit gesprek zelf te openen. Wanneer zij vragen hebben over seksualiteit voelen de respondenten uit de doelgroep wel de vrijheid om deze vragen te stellen. Echter zouden zij ook graag willen dat de begeleiding hier zelf over begint. Dit heeft te maken met de gevoeligheid van het onderwerp en misschien heeft het ook te maken met het gebrek aan kennis over

seksualiteit.

Het initiatief van de ontmoetingscafés voor mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens is een goed initiatief waar de doelgroep een eigen stem krijgt. Het is een plek voor de doelgroep om samen te komen met gelijkgestemden waar zij zichzelf kunnen zijn en waar naar hen geluisterd wordt. Zij kunnen zelf bepalen welke activiteiten ondernomen worden en kunnen zelf aangeven waar zij behoefte aan hebben. Een kanttekening die hierbij geplaatst kan worden is dat de bezoekers van de cafés wel moeten

Echter kan ook de vraag gesteld worden of de bezoekers wel weten dat de mogelijkheid er is om te vragen naar seksuele voorlichting. Het is wel naar voren gekomen dat de sfeer omtrent seksualiteit om vragen te stellen in de ontmoetingscafés wel open is.

Als er geluisterd wordt naar de mensen uit de doelgroep blijkt dat de huidige

voorlichtingsprogramma’s niet voldoende aansluiten bij de behoeftes van de doelgroep. Dit is het vierde thema dat in de resultaten naar voren is gekomen. De huidige

voorlichtingsprogramma’s zijn volgens de respondenten van dit onderzoek voornamelijk gericht op praktische seksuele voorlichting. Hierbij krijgen de mensen uit de doelgroep voorlichting over de veiligheid en gevaren van seksualiteit. De gevaren die voorgelicht worden gaan over thema’s als seksueel misbruik, seksueel overdraagbare aandoeningen en HIV/aids. De respondenten uit de doelgroep geven aan dat deze praktische voorlichting nuttig is, maar ze geven tevens aan dat zij meer behoefte hebben aan een andere vorm van voorlichting. Zij geven aan meer behoefte te hebben aan seksuele voorlichting waarbij focus ligt op hun emoties en gevoelens. De respondenten geven aan dat zij behoefte hebben aan een begeleider die hen kan vertellen hoe een relatie in elkaar zit, die uitlegt waar zij naartoe kunnen om mensen zoals zijzelf te ontmoeten, die eigenlijk uitlegt hoe liefde werkt. De respondenten uit de doelgroep die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek zijn allemaal uit de kast en zijn vertrouwd met het feit dat zij gevoelens hebben voor mensen van hetzelfde geslacht. Zij geven echter aan dat er meer

aandacht moet gaan naar het proces van uit de kast komen. Dat mensen daar meer in begeleid moeten worden mede door begeleiders. Begeleiders kunnen in dat proces een steuntje in de rug zijn voor de mensen uit de doelgroep en kunnen de mensen uit de doelgroep wegwijs maken in wat sociaal geaccepteerd gedrag is. Een gesprek voeren met de begeleiding over seksualiteit waar openheid is, is voor de doelgroep een grote behoefte.

Juist op dit punt ligt een blokkade bij zorgverleners. De zorgverleners die aan dit

onderzoek hebben meegewerkt geven aan juist moeite te hebben met het geven van emotionele voorlichting. Een van de zorgverleners gaf aan dat dit mede kwam, omdat zij voor haar gevoel niet over genoeg kennis beschikte om de doelgroep te begeleiden. Zij was van mening dat zij niet genoeg wist over homoseksuele gevoelens en over hoe homoseksualiteit in elkaar zat om hier goed in te kunnen begeleiden. De invulling die zij op dit moment geeft aan voorlichting is een luisterend oor geven en de normen, waarden en grenzen aangeven bij de mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Deze zorgverlener geeft aan dat zij zelf behoefte heeft aan voorlichting over homoseksualiteit om goede voorlichting te kunnen geven aan de doelgroep.

In het theoretisch kader is ook naar voren gekomen dat zorgverleners een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling van de seksualiteit van hun cliënten. Een rol die zij kunnen vervullen door met cliënten in gesprek te gaan (McCabe, 1999). Deze theoretische inzichten zijn

dus ook naar voren gekomen in dit onderzoek. In tegenstelling tot de uitslagen van het

onderzoek van Schaafsma et. Al. (2013) is in dit onderzoek niet duidelijk naar voren gekomen dat de doelgroep behoefte heeft aan een interactieve wijze van voorlichting. De interactieve wijze waarbij zowel aandacht is voor het verschaffen van informatie als de praktijk is niet door de respondenten naar voren gebracht. De interactieve wijze die de respondenten in dit