• No results found

Roze en beperkt : onderzoek naar de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Roze en beperkt : onderzoek naar de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Roze en beperkt

Onderzoek naar de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke

beperking en homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting.

Student: Elsbeth Zielman Studentnummer: 6293190

Studie: Algemene Sociale Wetenschappen Docent: Debby Gerritsen

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave p. 2 Abstract p. 3 1. Inleiding p. 4 1.1 Inleiding p. 4 1.2 Doelstelling p. 4 1.3 Hoofdvraag p. 5 1.4 Interdisciplinariteit p. 6 1.5 Relevantie p. 6 2. Theoretisch Kader p. 8

2.1 Een gelaagd stigma p. 8

2.2 Seksuele voorlichting p. 9

2.3 Seksualiteit bij mensen met een beperking p. 10 2.4 Seksualiteit van mensen met homoseksuele gevoelens p. 11 2.5 Een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens p. 12

3. Methode p. 14 3.1 Definities p. 14 3.2 Operationalisering p. 14 3.3 Onderzoeksmethode p. 16 3.4 Analyse p. 17 3.5 Ethische verantwoording p. 17 4. Resultaten p. 18

4.1 Ervaringen van de doelgroep p. 18

4.1.1 Ervaringen met seksuele voorlichting vanuit zorginstelling p. 19 4.1.2 Ervaringen van de doelgroep met de ontmoetingscafés p. 22

4.2 Behoeftes van de doelgroep p. 24

4.2.1 Behoeftes doelgroep zorginstelling p. 24 4.2.2 Behoeftes doelgroep ontmoetingscafés p. 25

4.3 Zorgverleners p. 27

4.4 Vrijwilligers van COC ontmoetingscafés p. 30

4.5 Intersectionality p. 32 5. Conclusie p. 34 5.1 Conclusie p. 34 5.2 Discussie p. 37 5.3 Reflectie p. 39 Literatuurlijst p. 40 Bijlagen p. 42

(3)

Abstract

In dit kwalitatieve onderzoek is aan de hand van interviews gekeken naar de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens en hoe professionele hulp inspeelt op de behoeftes van de doelgroep. De behoefte van de doelgroep is om een eigen stem te hebben en te kunnen zijn wie ze willen zijn, zonder dat er stempels gedrukt worden op hun gedrag en gevoel. Ontmoetingscafés voor de doelgroep zijn goede initiatieven, omdat de mensen hier een eigen stem krijgen en kunnen zijn wie ze willen zijn. Daarnaast heeft de doelgroep voornamelijk behoefte aan emotionele seksuele voorlichting. Dit is tevens het punt waar voornamelijk zorgverleners beperkingen ervaren. Zij kunnen op dit punt niet goed inspelen op de behoeftes van de doelgroep.

In dit onderzoek vervult intersectionality een rode draad. Intersectionality analyseert de kruispunten van verschillende lijnen. Deze lijnen staan gelijk aan verschillende

minderheidsgroeperingen in de samenleving. Dit onderzoek heeft een bijdrage geleverd aan deze theorie, omdat de theorie nog niet eerder is toegepast op de doelgroep die in dit onderzoek centraal staat. Mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens ervaren het gelaagde stigma dat gepaard gaat met intersectionality. Dit gelaagde stigma wordt vorm gegeven door gevoel van isolement, gevoel van afkeur, het gemis van rolmodellen en het ervaren van problemen met het vinden van een liefdespartner.

(4)

1. Inleiding

1.1 Inleiding

Mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Een groep mensen die anno 2013 een relatief onzichtbare groep vormt binnen de Nederlandse samenleving. Naar schatting gaat het om 10.000 tot 20.000 mensen (Bennink, www.lbf.nl). Een deel van deze onzichtbare groep durft niet voor zijn of haar geaardheid uit te komen. Seksualiteit in het algemeen is voor hen al een taboe en homoseksuele gevoelens zijn een nog groter taboe.

Mensen met homoseksuele gevoelens die licht verstandelijk beperkt zijn hebben te maken met wat gedefinieerd kan worden als een ‘gelaagd stigma’ (Stoffelen, Kok, Hospers & Curfs, 2013). Deze mensen zijn gestigmatiseerd omdat ze verstandelijk beperkt zijn, maar daarnaast ook omdat ze homoseksuele gevoelens hebben. Vooroordelen en discriminatie limiteren hun mogelijkheden om vriendschappen te ontwikkelen en relaties te beginnen (Stoffelen e.a., 2013).

Er is steeds meer seksuele voorlichting voor mensen met een verstandelijke beperking, echter worden de mensen met homoseksuele gevoelens in deze voorlichtingen nog vaak buiten beschouwing gelaten. Het is noodzakelijk deze groep mensen op te nemen bij seksuele

voorlichtingen. Op die manier zou het gelaagde stigma van deze mensen minder negatieve invloed kunnen hebben in het dagelijks leven van deze mensen. Wanneer het gelaagde stigma minder negatieve invloed heeft op het leven van licht verstandelijk beperkte mensen met homoseksuele gevoelens zal de drempel misschien lager worden om hun seksuele voorkeur te uiten.

Dit onderzoek zal zich richten op de behoeftes en ervaringen van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting. Hierbij zal gekeken worden naar de verstandelijk beperkte mensen, maar ook naar directe zorgverleners en naar mensen die vrijwilliger zijn bij de belangenorganisatie voor mensen met homoseksuele gevoelens.

1.2 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is beter te begrijpen wat de behoeftes en ervaringen zijn van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens, met betrekking tot de voorlichting en hulp die zij krijgen omtrent seksualiteit. Door in gesprek te gaan met zowel mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens als professionele hulpverleners, wordt beoogd inzicht te krijgen in de huidige voorlichtingsprogramma’s en hulpverlening omtrent homoseksualiteit. Op deze manier wordt in kaart gebracht of de huidige voorlichtingsprogramma’s en omgangsvormen aansluiten bij de wensen en behoeftes van de doelgroep. Vanuit dit overzicht kan gekeken worden naar verbeteringen van

(5)

voorlichtingprogramma’s en verbetermogelijkheden voor de omgangvormen van professionele hulpverleners met de doelgroep. Daarmee is dit onderzoek een opstapje voor verdere

ontwikkelingen in de voorlichtingsprogramma’s. Het belangrijkste voor dit onderzoek is dat de behoeftes en ervaringen van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens aan het licht gebracht worden. Met andere woorden; dat de doelgroep een eigen stem krijgt.

1.3 Hoofdvraag

Om de doelstelling van dit onderzoek te bereiken zal een antwoord geformuleerd worden op de volgende hoofdvraag:

‘Wat zijn de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke beperking en

homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting en hoe speelt professionele hulp hier op in?’ Om een antwoord op deze hoofdvraag te kunnen geven zal deze opgedeeld worden in de vier volgende deelvragen:

1 . Hoe ervaren mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens de seksuele voorlichting en hulp die zij krijgen via directe zorgverleners en ontmoetingscafés? 2. Wat zijn de behoeftes van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens omtrent seksuele voorlichting?

3. Hoe geven directe zorgverleners vorm aan seksuele voorlichting voor mensen met

homoseksuele gevoelens en een lichte verstandelijke beperking? 4. Hoe speelt COC Nederland in op de behoeftes, met betrekking tot seksuele voorlichting, van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens?

Deelvraag 1 zal ingaan op de ervaringen van de doelgroep met de huidige

voorlichtingsprogramma’s en de huidige omgangvormen met de directe zorgverleners. Deelvraag 2 zal inzicht geven in de behoeftes die licht verstandelijk beperkte mensen met homoseksuele gevoelens hebben. Het zal hier gaan om de behoeftes omtrent seksuele

voorlichting. Deze voorlichting kan in de vorm van voorlichtingsprogramma’s zijn maar kan ook gaan om de omgang van directehulpverleners vanuit een zorginstelling met de homoseksuele gevoelens van licht verstandelijk beperkte mensen. Deelvraag 3 zal aan het licht brengen hoe directe zorgverleners vorm geven aan seksuele voorlichting van mensen met een lichte verstandelijk beperking. Deelvraag 4 zal kijken naar het project van COC Nederland dat betrekking heeft op mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele

(6)

1.4 Interdisciplinariteit

De probleemstelling die centraal staat in dit onderzoek zal interdisciplinair benaderd worden. Om een antwoord te formuleren op de probleemstelling zal deze ten eerste worden benaderd vanuit gender studies. De theorie van intersectionality zal een centrale rol spelen in dit

onderzoek (Crenshaw, 1989). Intersectionality analyseert kruispunten van verschillende lijnen. Deze lijnen staan gelijk aan verschillende minderheidsgroepen in de samenleving. Wanneer deze lijnen elkaar kruisen zou dit een beperkend gevoel kunnen veroorzaken. De theorie van

intersectionality is zelf al interdisciplinair en bekijkt fenomenen vanuit sociologische en psychologische invalshoeken. Naast dat psychologie een rol speelt in de theorie van intersectionality, komt het ook terug in het onderzoek omdat er gekeken wordt naar de behoeftes en ervaringen van individuen. De sociologische discipline komt terug, omdat er gekeken wordt naar de positie van de doelgroep in de samenleving. Er wordt in het onderzoek gekeken naar verbetermogelijkheden van de positie van deze doelgroep.

1.5 Relevantie

Zoals in de inleiding al naar voren is gekomen is de doelgroep van dit onderzoek anno 2013 een relatief onzichtbare groep binnen de Nederlandse samenleving. Deze relatieve onzichtbaarheid maakt dit onderzoek maatschappelijk relevant. Door meer onderzoek te doen naar deze

doelgroep, wordt er meer bekend over deze doelgroep en zou deze groep mensen beter opgenomen kunnen worden in de samenleving. Op dit moment leven licht verstandelijk beperkte mensen met homoseksuele gevoelens relatief geïsoleerd. Zoals psychologe Joke

Stoffelen ook in een interview aangeeft: ‘wat mij altijd heel erg opvalt, is de enorme eenzaamheid. Zo iemand heeft heel weinig sociale contacten en kampt soms ook met zijn of haar

homoseksualiteit’ (Wierxs, geraadpleegd op 19 september 2013).

Daarnaast is het onderzoek ook maatschappelijk relevant omdat het in gaat op de

aanbevelingen die Schaafsma, Stoffelen, Kok en Curfs (2013) doen. Zij hebben onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van seksuele voorlichting voor mensen met een verstandelijke beperking. Hiervoor hebben zij verschillende voorlichtingsprogramma’s geanalyseerd en met elkaar vergeleken. Een aanbeveling die zij in hun artikel doen is dat directe zorgverleners betrokken dienen te worden in het proces van seksueel voorlichten. In dit onderzoek wordt de rol van de directe zorgverleners ook onder de loep genomen.

Naast een maatschappelijke relevantie is dit onderzoek ook wetenschappelijk relevant. Het onderzoek zal een bijdrage leveren aan de theorie van intersectionality (Crenshaw, 1989). Deze theorie gaat over gelaagde stigmatisatie. Deze theorie is voornamelijk toegepast op getinte vrouwen, in feministische studies. Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan deze theorie,

(7)

omdat bij intersectionality nog niet eerder is gekeken naar de kruising van de stigma’s van een lichtverstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens.

(8)

2. Theoretisch Kader

Het theoretisch kader vormt de wetenschappelijke fundering van dit onderzoek. Allereerst zal de grand theory van dit onderzoek worden uitgelicht, de theorie van intersectionality. Deze theorie vormt de rode draad in het onderzoek. Intersectionality zal op de achtergrond leidend zijn in dit onderzoek. Daarna wordt zowel naar de seksualiteit van mensen met een lichte verstandelijke beperking gekeken als naar de seksualiteit van mensen met homoseksuele gevoelens. Vervolgens wordt het kruispunt van de twee stigma’s beschreven, de stigma’s van homoseksuele gevoelens en van een lichte verstandelijke beperking. Als laatste zal gekeken worden hoe seksuele voorlichting voor mensen met een lichte verstandelijke beperking is vormgegeven.

2.1 Stigma

In dit onderzoek wordt gekeken naar een gelaagd stigma dat de doelgroep zou kunnen ervaren. Daarvoor dient eerst verduidelijkt te worden wat er met een stigma bedoelt. Met stigma wordt de buitensluiting van het normale bedoeld (Goffman, 1963). Het gaat hierbij om gedrag of kenmerken van mensen die niet binnen het beeld van een ‘normaal’ individu behoort. Goffman laat in het volgende citaat zien wat hij als normaal beschouwt en wat als een stigma gedefinieerd kan worden: ‘He possesses a stigma, an undesired differentness from what we had anticipated. We and those who do not depart negatively from the particular expectations at issue I shall call the normals.’ (Goffman, 1963 p5). Daarbij worden mensen met een stigma niet gezien als een volledig mens. Discriminatie is een van de processen waardoor mensen met een stigma zich buiten de samenleving geplaatst voelen en zelf ook het idee krijgen niet een volledig mens te zijn.

De visie van intersectionality (Crenshaw, 1989) gaat een stap verder dan de beschrijving over de vorming van een stigma van Goffman. Intersectionality laat zien dat individuen in meerdere minderheidsgroepen van een samenleving kunnen plaatsnemen. Hiermee kan gekeken worden naar personen waar meerdere stigma’s op rusten. In eerste instantie heeft Crenshaw intersectionality ontwikkeld om de positie van gekleurde vrouwen te analyseren. Ze wilde hiermee de strijd aan gaan tegen de overlappende effecten van discriminatie op basis van gender en etniciteit (Lykke, 2010).

Er is geen overeenstemming over een precieze definitie. Er is namelijk een groot debat omtrent intersectionality. Crenshaw ontwikkelde het als methodologie terwijl de andere kant van het debat intersectionality als theorie ziet. Een van de bezwaren die gegeven wordt is dat intersectionality de eis stelt in categorieën te denken. Dit gaat in tegen de principes van bijvoorbeeld Judith Butler die alle categorieën wil deconstrueren (Butler, 1990). Een tweede bezwaar is dat intersectionality de vraag stelt welk stigma zwaarder weegt (Taylor, Hines &

(9)

Casey, 2011). De tegenpartij, tevens uit de feministische hoek ziet dit als bezwaar, omdat in een stigma geen element van macht voor dient te komen. Hiermee zou het ene stigma zwaarder wegen dan een ander stigma. De tegenpartij ziet alle stigma gelijkwaardig (Taylor et.al., 2011).

In dit onderzoek zal intersectionality zowel als methodologie als theorie worden opgenomen. Het wordt als theorie opgenomen, omdat dit onderzoek een bijdrage beoogt te leveren aan de theorie. Intersectionality is opgenomen als methodologie en kan daarmee als volgt beschreven worden: intersectionality analyseert de kruispunten van twee of meer verschillende lijnen. Deze lijnen staan gelijk aan minderheidsgroeperingen in de samenleving. Deze kunnen onder andere zijn op basis van etniciteit, gender, leeftijd en seksualiteit. In dit onderzoek wordt gekeken naar de kruising van de lijnen van homoseksuele gevoelens en een lichte verstandelijke beperking.

De kruising van deze lijnen veroorzaakt een gelaagd stigma dat op de schouders rust van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Bij stigmatisering spelen afwijkende kenmerken een centrale rol. De afwijkende kenmerken kunnen door de rest van de samenleving gezien worden als verkeerd. De samenleving poogt de afwijkende

kenmerken te reduceren, door stigmatisatie (Dijker & Koomen, 2006). Stigmatisatie kan zich uiten in onder andere vooroordelen, discriminatie en fysiek geweld. Dit stigma heeft invloed op het welzijn van de doelgroep. Zij ervaren zoals Meyer (2003) beschrijft ‘minority stress’, stress die licht verstandelijk beperkte mensen met homoseksuele gevoelens ervaren omdat ze deel uitmaken van minderheidsgroeperingen. Deze stress kan voor de doelgroep bijvoorbeeld leiden tot het besluit om niet uit de kast te komen.

2.2 Seksualiteit bij mensen met een verstandelijke beperking

Tot de jaren zestig van de vorige eeuw werd de seksualiteit van mensen met een lichte verstandelijke beperking niet erkend. De seksualiteit van deze mensen was ongepast dan wel niet bestaand (Crawford & Ostrove ,2003; McCabe, 1999; Kok, Maassen, Maaskant & Curfs, 2009). Door processen van normalisering en deïnstitutionalisering kwam er meer erkenning voor de mensen met een licht verstandelijke beperking (McCabe, 1999). Naast deze erkenning van seksualiteit werd ook duidelijk dat deze mensen op dit gebied erg kwetsbaar zijn. Door gebrek aan kennis over seksualiteit zijn zij minder goed in staat grenzen van seksueel gedrag te bepalen. Mensen met een licht verstandelijke beperking zijn daarmee een relatief makkelijke doelgroep voor bijvoorbeeld seksueel misbruik (Kok, et. al., 2009). Het seksuele geweld heeft ook invloed op de angst die, voornamelijk vrouwen ervaren om gevoelens en intimiteit te uiten (Crawford & Orstrove, 2003).

(10)

grootste verschil tussen mensen met en mensen zonder een lichte verstandelijke beperking (Abbott, 2007). Licht verstandelijk beperkte mensen zijn afhankelijk van de kennis die zij van hun ouders, zorgverleners en professionals meekrijgen. Echter blijkt dat het spreken over seksualiteit voor de ouders, zorgverleners en professionals een grote opgave is. De kennis die licht verstandelijk beperkte mensen over seksualiteit hebben, komt daardoor alleen van eenzijdige mediabronnen (McCabe, 1999; Kijak, 2011). Hierbij gaat het voornamelijk om pornografische magazines, het internet, erotische films en erotische spellen (Kijak, 2011). De informatie die licht verstandelijk beperkte mensen via deze bronnen tot zich nemen wordt voor hen een leidraad in hun seksualiteit. Deze bronnen weergeven de lessen voor de doelgroep omtrent liefde, relaties en seksualiteit (Kijak, 2011). Het probleem van deze bronnen van informatie is dat deze bronnen niet de werkelijkheid beslaan.

De afhankelijkheid die de mensen ervaren zorgt voor een mogelijke negatieve beleving van seksualiteit. Dat er geen mogelijkheid is voor discussie over gevoelens, ervaringen en behoeftes maakt dat deze mensen seksualiteit een negatieve lading toeschrijven (McCabe, 1999). Onder andere de zorgverleners zouden daarmee een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling van de seksuele identiteit van licht verstandelijk beperkte mensen, door met hen in gesprek te gaan.

2.3 Seksualiteit van mensen met homoseksuele gevoelens

In dit onderzoek wordt gekeken naar het kruispunt van de lijnen van een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. In het voorgaande deel is gekeken naar de seksualiteit bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. Daarom zal in dit deel aandacht besteed

worden aan de seksualiteit van mensen met homoseksuele gevoelens.

Net als de groep van mensen met een lichte verstandelijke beperking is de groep van mensen met homoseksuele gevoelens een minderheidsgroepering in de Nederlandse

samenleving. De groep beschikt namelijk over ‘afwijkende’ kenmerken ten opzichte van het grote geheel van de samenleving (Herek, 1991).

Herek (2004) beschrijft in een artikel de visie die heerst in de Verenigde Staten op de afwijkende kenmerken van mensen met homoseksuele gevoelens: ‘Regardless of their personal attitudes, members of American society share the knowledge that homosexual acts and desires, as well as identities based on them, are widely considered bad, immature, sick, and inferior to heterosexuality’ (Herek, 2004 p14). In Nederland is de opinie onder de bevolking iets vrijer dan in de Verenigde Staten. Echter blijkt uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP, 2011) dat zeven procent van de bevolking een negatieve houding heeft ten opzichte van

homoseksualiteit. Dit stigma dat op homoseksuele gevoelens rust heeft invloed op het welzijn van deze mensen.

(11)

Wanneer er veel negatieve reacties vanuit de samenleving op homoseksualiteit komen heeft dit onder andere tot gevolg dat mensen met homoseksuele gevoelens weerstand vertonen met het ‘uit de kast’ komen. Het kan ook tot gevolg hebben dat mensen met homoseksuele gevoelens in het openbaar zich terughoudend gedragen uit angst voor discriminatie en geweld op basis van homoseksueel gedrag (SCP, 2011). Het stigma van homoseksuele gevoelens leidt tot veranderingen in het seksuele gedrag. Deze mensen voelen zich meer beperkt in het uiten van seksueel gedrag en hun seksuele gevoelens. Het beperkende gevoel komt voort uit de

heteronorm die in de samenleving heerst (Röndahl, 2011). Hierbij wordt door de samenleving de verwachting geschept dat ieder individu heteroseksueel is. De homoseksuele gevoelens worden daardoor als afwijkend beschouwd.

2.4 Een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens

Nu meer duidelijkheid is verschaft over de seksualiteit van mensen met homoseksuele

gevoelens en van mensen met een lichte verstandelijke beperking zal de kruising van de lijnen van de twee minderheidsgroeperingen aan het licht gebracht worden. De kruising van de twee lijnen laat zien dat bij de doelgroep van dit onderzoek sprake is van een minderheid in een minderheid, oftewel de doelgroep heeft te maken met een gelaagd stigma (Stoffelen, Kok, Hospers & Curfs, 2013). Dit gelaagde stigma zorgt voor meer complexiteit in het dagelijks leven dan de ervaring van een positie in een van de twee minderheidsgroeperingen.

Mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens lopen tegen discriminatie aan met betrekking tot keuzes in hun seksuele leven. De directe omgeving van een individu met een lichte verstandelijke beperking zou een seksueel bestaan van dat individu niet kunnen steunen. Dit heeft tot gevolg dat verstandelijk beperkte mensen niet ‘uit de kast’ durven te komen, uit angst nog meer sociaal geïsoleerd te raken. De doelgroep is in grote mate al geïsoleerd en de enige contacten die deze mensen vaak hebben liggen in de directe omgeving van deze personen (Abbott & Burns 2007).

Naast de angst om geïsoleerd te raken ervaren licht verstandelijk beperkte mensen het gevoel niet ‘zichzelf’ te kunnen zijn (Abbott & Burns, 2007). Wanneer zij negatieve reacties hebben ervaren omtrent hun seksualiteit, hebben zij het gevoel deze seksualiteit niet te kunnen uiten. Het behandelen van seksualiteit in het algemeen in voorlichtingen wordt door veel zorgverleners als lastig ervaren, laat staan het behandelen van homoseksuele gevoelens in deze voorlichtingsprogramma’s. Zorgverleners zien homoseksualiteit als een te complex concept, waardoor het door veel zorgverleners niet wordt meegenomen in de zorg en voorlichting die zij verlenen (Abbott & Burns, 2007).

(12)

2.5 Seksuele voorlichting

Zoals is beschreven werd de seksualiteit van mensen met een verstandelijke beperking lange tijd ontkend. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw wordt deze steeds meer erkend en daarmee is er ook meer aandacht voor de seksualiteit van de mensen met een lichte verstandelijke

beperking. Sinds die tijd is seksuele voorlichting ook steeds meer van belang. Steeds meer voorlichtingsprogramma’s zijn ontwikkeld sinds die tijd voor zowel mensen met een lichte verstandelijke beperking als hun ouders. De laatste 35 jaar is naast reguliere

voorlichtingsprogramma’s ook meer aandacht voor problematiek rondom aids, seksueel

misbruik en seksuele deliquenten met een verstandelijke beperking. Deze thema’s hebben laten zien dat voorlichtingsprogramma’s, die alleen geslachtsgemeenschap aan de kaart stellen, te kort schieten (McCabe, 1999). Voorlichtingsprogramma’s dienen daarom ook seksuele diversiteit te behandelen. Op die manier is er openheid over seksuele diversiteit. Dit zou een positief effect kunnen hebben op het stigma dat bijvoorbeeld rust op mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Daarnaast is een belangrijk kritiekpunt op huidige voorlichtingsprogramma’s voor mensen met een lichte verstandelijke beperking dat de programma’s niet op theorie gebaseerd zijn, dat ze niet evidence based zijn en dat ze niet geëvalueerd zijn (McCabe, 1999).

Schaafsma, et. al (2013) hebben onderzoek gedaan naar verschillende

voorlichtingsprogramma’s in Nederland voor mensen met een lichte verstandelijke beperking. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat huidige voorlichtingsprogramma’s in Nederland bestaan uit werkboeken, dvd’s, boeken, handleiding, stickers, cd’s, foto’s, tekeningen, puzzels, iconen en sheets. In het onderzoek kwam ook naar voren dat juist de thema’s die van belang zijn naast de voorlichting over geslachtsgemeenschap, als lastig worden ervaren. Thema’s als

seksueel misbruik of zwangerschap komen daardoor ook in geen van de voorlichtingsprogramma’s aan bod.

Zoals eerder gezegd is de laatste decennia meer bekend over hoe een goed

gezondheidsprogramma ontwikkeld dient te worden. Deze kennis beïnvloedt de ontwikkeling van de huidige seksuele voorlichtingsprogramma’s. Het is van belang tijdens de ontwikkeling van een voorlichtingsprogramma rekening te houden met het feit dat alleen het verschaffen van informatie geen gedragsveranderingen teweeg zal brengen. Factoren als houdingen tegenover gedrag, zelfvertrouwen in het vertonen van gedrag en hoe gedrag door anderen wordt

geïnterpreteerd spelen tevens een belangrijke rol om gedragsveranderingen te bereiken (Schaafsma, et. al. , 2013).

Een interactieve wijze van voorlichten waarbij zowel informatie wordt verschaft als oog is voor de praktijk, zal effectiever zijn dan louter het verschaffen van informatie. Focus op praktijk kan gaan om werkelijk geslachtsgemeenschap van de mensen, dan wel het oefenen met

(13)

het hanteren van een condoom. Bewezen positieve effecten van seksuele voorlichting zijn ontwikkelen van sociale- en gedragsvaardigheden, de vaardigheid om beslissingen te kunnen nemen en kennisontwikkeling over seksualiteit (Schaafsma, et. al. , 2013).

Naast het voorlichten in zorginstellingen zoals hiervoor is beschreven, is er in dit onderzoek ook aandacht voor een andere vorm van voorlichting. De voorlichting die wordt gegeven in ontmoetingscafés voor mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Deze cafés zijn voornamelijk opgezet door het COC. Het COC is de belangenbehartigende groep voor lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders. Daarnaast heeft stichting Aveleijn in Enschede samen met stichting MEE Twente en een aantal andere zorginstellingen in Enschede een ontmoetingscafé opgezet. Deze ontmoetingscafés vinden in de regel een keer per maand plaats. Het is voornamelijk bedoeld als sociale samenkomst voor de doelgroep, echter worden er ook andere activiteiten ondernomen. Activiteiten verschillend van een discussieavond over seksualiteit tot een bingoavond of een kookavond.

(14)

3. Methode

3.1 Definities

Lichte verstandelijke beperking

Mensen met een lichte verstandelijke beperking hebben een intellectuele achterstand. Deze achterstand wordt gemeten aan de hand van de IQ-test. Bij een individu met een lichte verstandelijke beperking ligt het IQ tussen de 50 en 70 tegenover een gemiddelde van 100 bij normaal begaafde mensen. Naast een laag IQ wordt ook gekeken naar persoonlijke

onafhankelijkheid van individuen en hun sociale verantwoordelijkheid. Wanneer het laatste criterium ondermaats is en een individu beschikt over een IQ tussen de 50 en 70, wordt die persoon als licht verstandelijk beperkt gedefinieerd volgens de ‘Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-IV)’ (Gemert & Minderaa, 2000).

Professionele hulpverleners

Net als bij seksuele voorlichting kan in dit onderzoek de professionele hulpverlening in twee delen gesplitst worden. Het eerste deel van professionele hulpverleners komt vanuit COC Nederland. Hiermee worden de vrijwilligers aangeduid die een bijdrage leveren aan de activiteiten die bij de ontmoetingscafés georganiseerd worden. Het tweede deel van

professionele hulpverleners is werkzaam bij zorginstellingen. Deze hulpverleners verlenen dagelijkse zorg aan de licht verstandelijk beperkte mensen.

Homoseksuele gevoelens

In dit onderzoek worden homoseksuele gevoelens besproken bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. Homoseksueel wordt in het Van Dale woordenboek omschreven als; ‘seksuele gevoelens voor leden van het eigen geslacht’ (www.vandale.nl) . Deze definitie zal in dit onderzoek van toepassing zijn.

3.2 Operationalisering

Om het theoretisch kader om te zetten in een meetbaar onderzoeksinstrument is een goede operationalisering van belang. Deze operationalisering zal de fundering zijn waarop de

interviews gebouwd zullen worden. In dit onderzoek worden daarom twee concepten gemeten. Het eerste concept is de seksuele voorlichting vanuit zorginstellingen en het tweede concept is de seksuele voorlichting vanuit een ontmoetingscafé.

Het concept van seksuele voorlichting vanuit zorginstellingen zal gemeten worden aan de hand van de dimensies van ervaringen en behoeftes. Deze twee dimensies kunnen vervolgens opgedeeld worden in de ervaringen en de behoeftes van zowel de mensen uit de doelgroep als de ervaringen en behoeftes van de zorgverleners.

(15)

Het concept van seksuele voorlichting vanuit een ontmoetingscafé zal tevens gemeten worden aan de hand van de dimensies van ervaringen en behoeftes. Deze twee dimensies zullen opgedeeld worden in de ervaringen en behoeftes van mensen uit de doelgroep en de ervaringen en behoeftes van de vrijwilligers van het ontmoetingscafé.

In het schema hieronder is de eerder genoemde fundering voor de interviewschema’s weergegeven.

(16)

3.3 Onderzoeksmethode

Om te kunnen begrijpen wat de behoeftes en ervaringen van mensen met een licht

verstandelijke beperking met homoseksuele gevoelens zijn, zal gebruik worden gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Er wordt in dit onderzoek op een interpretivistische wijze gekeken naar de respondenten (Bryman, 2008). Voor dit onderzoek doen de ervaringen van de respondenten er toe, omdat de ervaringen van de respondenten inzicht geven in de huidige situatie en mogelijkheid bieden tot een verbetering van deze situatie. Met de huidige situatie wordt gedoeld op de positie van de mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens in de samenleving. Het gaat ook om de situatie van seksuele voorlichting voor deze mensen. In dit onderzoek wordt een constructivistische visie

gehandhaafd waar individuen invloed kunnen hebben op de sociale leefwereld (Bryman, 2008). Het bewust maken van mensen aan de hand van de uitslagen van dit onderzoek, zou kunnen leiden tot verdere ontwikkeling van voorlichtingsprogramma’s voor mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens.

Het onderzoeksdesign van dit onderzoek is een ‘case study’ (Bryman, 2008). Het gaat om de case van seksuele voorlichting voor mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens. Deze case is nog niet door veel onderzoekers onderzocht en er is nog veel vraag naar onderzoek met betrekking tot deze case. Bij deze case study past een deductieve werkwijze. Dit betekent dat het onderzoek geleid wordt door een hoofdvraag en daarbij

behorende deelvragen (zie hoofdstuk 1.3). Deze hoofdvraag en deelvragen zijn voortgekomen uit de theorie die in het theoretisch kader naar voren gebracht zijn (zie hoofdstuk 2). Om antwoorden te krijgen op de hoofdvraag en deelvragen zal een onderzoeksmethode gehanteerd worden.

De methode die gebruikt zal worden om de kwalitatieve onderzoeksstrategie te hanteren is het afnemen van semi-gestructureerde interviews (Bryman, 2008). Bij deze interviews wordt voor de respondenten ruimte gecreëerd om hun eigen verhaal te vertellen, waarbij een losse structuur zorgt voor een open gesprek.

De interviews worden afgenomen bij drie groeperingen. Ten eerste komen er tien mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens aan bod. Deze variëren van leeftijd tussen de 19 en 57 jaar. De tien respondenten uit de doelgroep beslaan vijf vrouwen en vijf mannen. Ten tweede komen hulpverleners aan bod. Hierbij gaat het om twee coördinatoren van een ontmoetingscafé van COC Nederland en twee zorgverleners van zorgorganisatie

Aveleijn te Enschede. Deze zorginstelling heeft jarenlang seksualiteit als speerpunt gekend. Beide zorgverleners begeleiden cliënten met homoseksuele gevoelens. Ten derde komt er een expert vanuit de wetenschap aan bod. Joke Stoffelen is promovendi aan de Universiteit van Maastricht en doet onderzoek naar mensen met een licht verstandelijke beperking en

(17)

homoseksuele gevoelens.

De respondenten zijn verworven in samenwerking met het COC en zorgorganisatie Aveleijn. Tijdens het interviewen van de mensen met een lichte verstandelijke beperking wordt in acht genomen dat de respondent een kwetsbare positie heeft in de samenleving. Tevens wordt er rekening mee gehouden tijdens het interviewen dat het een gevoelig onderwerp

betreft. Daarom wordt het interview op een luchtige wijze geopend en zijn de vragen begrijpelijk voor de doelgroep gesteld.

3.4 Analyse

De afgenomen interviews zullen geanalyseerd worden met behulp van open codering. Er is gekozen voor een open codering, omdat er voornamelijk gevraagd wordt naar de ervaring en behoeftes van mensen. De antwoorden die hierop gegeven worden zijn lastig vooraf te bepalen. Dit is voornamelijk omdat er nog weinig bekend is over het kruispunt van homoseksuele gevoelens en een lichte verstandelijke beperking. Na de open codering zullen codes

samengevoegd worden en zal gekeken worden welke ervaringen en behoeftes gedeeld worden door de verschillende respondenten en welke van elkaar afwijken. Deze zullen vervolgens in de resultaten beschreven worden.

3.5 Ethische verantwoording

Deelname van respondenten aan dit onderzoek is te allen tijde op vrijwillige basis. De

respondenten hebben in alle stadia van het onderzoek de vrijheid om af te zien van deelname. De anonimiteit van de respondenten zal worden gewaarborgd, tenzij de respondent aangeeft dat anonimiteit niet van toepassing is. Daarnaast zullen de respondenten onder pseudoniemen worden weergegeven in de resultaten. Er zal in het onderzoek vertrouwelijk worden om gegaan met de verkregen data. Het onderzoek zal op geen enkele wijze nadelige effecten hebben op de deelnemende respondenten. Er wordt hierbij tevens rekening gehouden met de kwetsbaarheid van mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens.

(18)

4. Resultaten

In dit onderzoek is gekeken naar de ervaringen en behoeftes van mensen met een lichte

verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens met betrekking tot seksuele voorlichting. Daarvoor is bij tien mensen uit de doelgroep een semi- gestructureerd interview afgenomen. Deze tien mensen variëren van leeftijd tussen de 19 en 57 jaar. Negen van de tien respondenten wonen zelfstandig en een respondent, Sebastiaan 53 jaar, woont in een beschermde woongroep. Van de tien respondenten hebben er negen een relatie. Alleen Lianne (41 jaar) heeft geen relatie, maar zoals ze het zelf zegt heeft ze bijna een relatie. Zes van de tien respondenten uit de

doelgroep zijn verworven vanuit een ontmoetingscafé van het COC en vier respondenten zijn verworven vanuit de Zorginstelling Aveleijn. Aveleijn is een zorgorganisatie die mensen begeleidt met een IQ vanaf 60 en mensen met belangrijke zorgvragen.

Naast de ervaringen en behoeftes van de doelgroep is er ook gekeken naar professionele hulp. Hoe speelt professionele hulp in op de hulpvraag van de doelgroep. Hierbij zijn Evelien en Annet van de zorgorganisatie Aveleijn geïnterviewd als directe zorgverleners. Evelien is

begeleider en Annet is assistent begeleider en zij begeleiden beiden mensen met homoseksuele gevoelens. Van de ontmoetingscafés zijn twee coördinatoren van de ontmoetingscafés van het COC geïnterviewd. Bas is coördinator van het café in Utrecht en Pieter is coördinator van het café in Amsterdam.

Om een volledig beeld te geven van de case is ook Joke Stoffelen geïnterviewd voor dit onderzoek. Zij is promovendi aan de universiteit van Maastricht en doet voor het Gouverneur Kremers Instituut onderzoek naar mensen met een lichte verstandelijke beperking en

homoseksuele gevoelens.

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de interviews met de respondenten die hiervoor besproken zijn. De citaten van de respondenten worden onder pseudoniemen weergegeven.

4.1 Ervaringen van de doelgroep

In dit deel van de resultaten worden de ervaringen van de mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens gepresenteerd. Het eerste deel zal hierbij gaan over de ervaringen met begeleiding vanuit zorginstellingen en over de voorlichtingsprogramma’s vanuit zorginstellingen. Het tweede deel zal gaan over de ervaringen van de doelgroep met de

(19)

4.1.1 Ervaringen met seksuele voorlichting vanuit zorginstelling

Zoals aangegeven wonen momenteel negen van de tien respondenten uit de doelgroep

zelfstandig. Zeven respondenten hebben in het verleden wel in een zorginstelling gewoond en wonen nu zelfstandig. Alleen Roos (20 jaar) en Hans (57 jaar) niet hebben nooit in een

zorginstelling gewoond. De zorginstelling varieerde van een gezinsvervangend tehuis tot een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking.

Het belang van goede begeleiding blijkt wanneer bij vier respondenten de begeleiders de eerste waren tegenover wie de respondenten uit de kast zijn gekomen. De respondenten hebben overwegend positieve ervaringen over hun coming out bij hun begeleiders echter werd het onderwerp na de coming out bij vier respondenten niet verder behandeld. Deze respondenten hadden wel behoefte aan deze begeleiding. Dit zijn daarmee geen wenselijke ervaringen. Wenselijk zou zijn dat de mensen uit de doelgroep begeleid worden in hoeverre zij dat nodig hebben. Het proces dat na de coming out komt hoort daar voor sommige mensen uit de doelgroep ook bij.

I: ‘En hoe reageerde die begeleider?’

R: ‘ja hij zegt ook van, hij was wel blij dat ik er voor uit kwam. Dat ik uit de kast kwam.’ I: ‘Heeft hij je daarna geholpen in het proces?’

R: ‘nee, dat was eigenlijk gelijk wel afgelopen.’ I: ‘Het contact tussen jou en je begeleider?’

R: ‘Nee, we hadden nog steeds wel pb (persoonlijke begeleidings-) gesprekken, maar dat onderwerp werd dus niet behandeld.’ (Sebastiaan, 53 jaar)

De vier respondenten die deze begeleiding misten hadden na hun coming out alle vier het gevoel dat zij in het diepe gegooid werden. Dit ervaarden deze respondenten als negatief.

I: ‘Hoe wist je hoe het werkt om een (seksuele)relatie met een vrouw te hebben?’ R: ‘Ja, dat wist ik gewoon niet. Ja, dat moest ik zelf uitzoeken.’

I: ‘Hoe heb je dat uitgezocht?’

R: ‘Heb ik nooit kunnen uitzoeken, want er waren nooit mensen waarmee ik erover kon praten enzo.’ (Lianne, 41 jaar)

Daarnaast geven alle respondenten aan wel vragen te kunnen stellen aan hun

begeleiding over hun homoseksuele gevoelens. Echter dienen zij zelf dit gesprek te openen. Dit ervaren zes respondenten als negatief. De respondenten geven aan het te waarderen wanneer de begeleiding het onderwerp ook aankaart. Vier respondenten geven aan het geen probleem te

(20)

gesprekken met hun begeleider hierover te voeren. Zij hebben het gevoel zelf voldoende te weten over seksualiteit. ‘Nee ik heb daar geen behoefte aan. Waar moet je het in godsnaam met haar over hebben. Over koetjes en kalfjes?’ (Guus, 52 jaar). De vier respondenten geven aan in de loop der jaren op school en in verschillende instellingen genoeg voorlichting te hebben gehad. Opvallend is dat twee vrouwelijke respondenten, die samen een stel vormen, aan het einde van het gesprek aangaven het niet erg te vinden nog een keer goed voorgelicht te worden door hun begeleider. Het lijkt erop dat de twee vrouwen niet durven of willen toegeven dat voorlichting voor hen kan helpen.

Daarnaast ervaren drie respondenten de ‘macht’ van begeleiders als beperkend. Het gaat hierbij om het bepalen door begeleiders wat de respondenten wel en niet mogen met betrekking tot het ontplooien en uiten van hun seksuele voorkeur. ‘Als ik ‘verwijfd’ ga lopen doen dan heb ik een probleem, want dan zeggen ze: “die is ook gestoord”.’ (Sebastiaan, 53 jaar). Twee

respondenten hebben ervaring met het feit dat de begeleider het niet toe stond dat de

respondent naar ontmoetingsplekken voor mensen met homoseksuele gevoelens zou gaan. Na een lange weg konden deze twee respondenten uiteindelijk wel naar deze ontmoetingsplekken. Dit proces heeft veel invloed gehad op algehele gesteldheid van de respondenten. De begeleiding is hier dus niet ingegaan op de hulpvraag van de cliënten, terwijl dit wel het doel is van de gezondheidszorg.

De ervaringen die de respondenten met hun begeleiding hebben verschilt per begeleider. De respondenten geven aan dat zij met een begeleider wel positieve ervaringen hebben terwijl ze met een begeleider die zij jaren daarna kregen negatieve ervaringen hebben. De

respondenten geven aan dat het hebben van een klik belangrijk is voor een positieve ervaring. Een respondent gaf aan dat een vertrouwensband met de begeleider heel belangrijk is, omdat seksualiteit een persoonlijk thema is. Deze klik of vertrouwensband ontstaat voor de meeste respondenten wanneer de begeleider een open houding heeft. Een open houding tegenover seksuele diversiteit. Wanneer een begeleider een gesloten houding heeft of een begeleider alleen maar grapjes over de seksuele voorkeur van de respondent kan maken zijn de ervaringen van de respondenten meer negatief. De stap voor de respondenten om naar hun begeleider te stappen met hun problemen wordt groter door de gesloten houding van de begeleider.

In de huidige situatie zijn alle respondenten tevreden met de begeleiding die zij krijgen. Belangrijk hierbij is wel dat sommige respondenten zelf hun begeleiding hebben uitgekozen en daardoor tevreden zijn met de persoon die hen begeleidt. De andere respondenten geven aan dat de begeleiding op dit moment een positieve houding heeft ten opzichte van de homoseksuele gevoelens van de persoon, maar zoals eerder aangegeven is het voeren van een gesprek met de begeleider in sommige gevallen niet goed mogelijk.

(21)

Voorlichting

Naast de sfeer die de respondenten ervaren rondom homoseksuele gevoelens met hun begeleiding, is ook gevraagd naar de ervaringen van de respondenten omtrent de seksuele voorlichting die zij hebben ontvangen van hun begeleiding dan wel zorginstelling.

De respondenten geven overwegend aan seksuele voorlichting te hebben ontvangen. Acht respondenten hebben seksuele voorlichting ontvangen op school. Deze voorlichting was voornamelijk gericht op praktische aspecten van seksualiteit. Deze voorlichting was tevens heteroseksueel georiënteerd. Geen van de respondenten heeft ervaring met een plenaire voorlichting in een woonvoorziening. De seksuele voorlichting die de respondenten hebben ontvangen vanuit een zorginstelling zijn op individueel niveau.

De ervaringen met deze individuele voorlichting verschillen. Drie respondenten geven aan dat seksuele voorlichting door beperkte tijd van de zorgverlener zeer gering aan de orde komt tijdens begeleidingsgesprekken. Een man geeft aan wel seksuele voorlichting gehad te hebben van zijn begeleider in een woonvoorziening. Dit was echter louter heteroseksueel georiënteerde seksuele voorlichting.

I: ‘Heb je seksuele voorlichting gehad in de woonvoorziening waar je gewoond hebt?’ R: ‘ja dat wel, dat hebt mijn eerste begeleidster daar wel gedaan. Maar niet over homoseksualiteit, want daar werd niet over gesproken.’ (Mark, 45 jaar)

Een vrouw geeft aan dat de begeleidster, waar zij tegenover uit de kast kwam, heeft uitgelegd hoe lesbische seksualiteit wordt vormgegeven en hoe seksuele handelingen verricht dienen te worden. Dit gaf voor haar veel duidelijkheid, omdat zij niet op de hoogte was van het feit dat seksuele diversiteit bestond. Echter mistte zij uitleg over hoe zij relaties met iemand aan kon gaan en waar zij mensen kon ontmoeten. Ze kreeg alleen een praktische voorlichting, maar de emotionele kant, die voor haar misschien nog wel belangrijker was, kwam niet aan de orde. De overige ervaringen omtrent homoseksueel georiënteerde seksuele voorlichting komen voort uit vragen die respondenten zelf aan begeleiders hebben gesteld. De begeleiders van zeven

respondenten hebben niet vanuit zichzelf seksuele voorlichting over homoseksuele gevoelens opgestart.

Voorlichting over homoseksuele seksualiteit die de respondenten hebben ontvangen is voor sommige respondenten voornamelijk gericht op negatieve aspecten van seksualiteit. Hierbij zijn voornamelijk veiligheid, normen en waarden aan de orde gekomen. Het gebruik van voorbehoedsmiddelen, het voorkomen van zwangerschappen en het voorkomen van

(22)

Conclusie

De ervaringen van de respondenten met hun begeleiding in de huidige situatie zijn voor iedereen positief. Alleen is het gesprek voeren over hun seksuele gevoelens voor sommigen lastig. Wanneer het onderwerp ter sprake komt, komt het initiatief in bijna alle gevallen vanuit de respondenten. Begeleiders zijn volgens de respondenten niet zelf gestart met het geven van een voorlichtingsprogramma. De voorlichting die de respondenten hebben ontvangen van hun begeleiders is voornamelijk gericht op grenzen en gevaren van seksualiteit. De ervaringen van de respondenten over de reacties op de coming out waren positief. Echter bleek het onderwerp daarna voor veel respondenten niet meer bespreekbaar met hun begeleiding.

4.1.2 Ervaringen van de doelgroep met de ontmoetingscafés

Acht van de tien respondenten hebben ervaring met een ontmoetingscafé. Vier van de acht respondenten zijn in aanraking gekomen met het ontmoetingscafé via internet. De andere vier respondenten zijn via hun zorgverleners in aanraking gekomen met het ontmoetingscafé. De respondenten die hier geen ervaring mee hebben weten wel dat de ontmoetingscafés bestaan. Zij hebben alleen geen behoefte aan een uitgaansgelegenheid en ze geven aan dat ze aan hun eigen problemen genoeg hebben. Ze zijn bang dat ze opgezadeld zullen worden met de problemen van anderen wanneer zij een ontmoetingscafé zullen bezoeken.

In dit onderzoek zijn de bijeenkomsten van de ontmoetingscafés van het COC in Amsterdam en Utrecht en het ontmoetingscafé in Enschede dat is opgericht vanuit zorginstellingen in de regio en MEE Twente opgenomen. In het café in Amsterdam is de voornaamste activiteit een samenkomst waar mensen met elkaar kunnen praten en dansen. Daarnaast worden er regelmatig activiteiten georganiseerd als een playbackmiddag, een dansles, een etentje samen, een discussiemiddag of een voorlichting. In Utrecht wordt getracht iedere maand een activiteit te organiseren. Deze verschilt van lasergamen tot samen koken. In Utrecht speelt het geven van voorlichting geen rol binnen de bijeenkomsten. De structuur van het ontmoetingscafé in Enschede lijkt meer op de structuur van het ontmoetingscafé in

Amsterdam. Er wordt in Enschede aan de mensen zelf gevraagd wat voor activiteiten zij willen ondernemen. Daarnaast beginnen ze vanaf februari 2014 voor het eerst met het geven van voorlichting op het gebied van seksualiteit.

Alle acht respondenten, die de ontmoetingscafés bezoeken hebben positieve ervaringen met de cafés. Zeven van de acht respondenten uit de doelgroep geven aan dat de samenkomst van gelijkgestemden de grootste motivatie is om naar het ontmoetingscafé te gaan. ‘Omdat er ook mensen zoals ik komen. En dat we steun aan elkaar hebben.’ (Lianne, 41 jaar). Het

ontmoetingscafé wordt door alle acht respondenten als een ontmoetingplek gezien waar mensen vrienden kunnen maken en met gelijkgestemden gezelligheid kunnen beleven. ‘Nou

(23)

willen ontmoeten, ik zoek een vriend, ik zoek een vriendin, ik wil uit, samen ergens eten. Eehm gewoon gezellig gesprek. Ja we kunnen hier onszelf zijn.’ (Johan, 49 jaar).

Voorlichting

Vier respondenten hebben ervaring met een vorm van seksuele voorlichting in een

ontmoetingscafé. Twee respondenten gaan naar het ontmoetingscafé in Enschede en hebben dus nog geen ervaring met voorlichting, maar staan hier wel positief tegenover. De vier

respondenten die wel ervaring hebben met voorlichting zijn hier positief over. Ze geven aan dat ze veel leren van deze voorlichting en vragen kunnen stellen. Deze ervaringen betreffen allemaal het ontmoetingscafé in Amsterdam. Ondernomen activiteiten omtrent seksuele voorlichting zijn; een lezing over de gevaren van het surfen op internet, een documentaire over een persoon met een lichamelijke handicap en homoseksuele gevoelens en een plenaire voorlichting over praktische kanten van seksualiteit.

De laatste activiteit is echter na een half uur afgerond, omdat er onder de bezoekers schrikeffecten en negatieve gevoelens naar boven kwamen. Het zien van een dildo was voor twee vrouwen volgens een respondent de oorzaak van de onrust. De vrouwen vonden het niet fijn om geconfronteerd te worden met deze dildo. Toen is besloten de voorlichting af te ronden en over te gaan op een disco. Het doel van de voorlichting was om mensen te informeren, maar de keuze is verstandig om de voorlichting af te breken wanneer er teveel negatieve gevoelens geuit worden. Anders kunnen negatieve gevoelens de boventoon voeren wanneer er seksuele voorlichting gegeven wordt, terwijl seksuele voorlichting leerzaam en in veel gevallen leuk dient te zijn.

Naast de plenaire vorm van voorlichting zien de respondenten ook voorlichting op individueel niveau.

R:‘Je hebt dus mensen die dat leiden, coördinatoren zeg maar. En als jij met specifieke vragen zit dan kan je dus hem aan zijn jasje trekken of haar aan haar jasje trekken van ‘joh hoe zit dit of hoe zit dat’, ‘Hoe moet ik dit oplossen, heb je daar ideeën in of weet jij welke weg ik moet bewandelen?’ (Sebastiaan, 53 jaar)

Deze is aanwezig, zoals te zien is in het citaat, doordat de respondenten een open sfeer ervaren om vragen te stellen en te discussiëren over seksualiteit.

(24)

kunnen zijn. De ervaringen die respondenten hebben met voorlichting zijn positief, echter blijkt het wel een gevoelig onderwerp te zijn dat voor sommigen negatieve gevoelens naar boven kan brengen. Respondenten ervaren wel een open sfeer om vragen te stellen over seksualiteit. Deze open sfeer ervaren de respondenten als positief.

4.2 Behoeftes van de doelgroep

Dit deel van de resultaten zal de behoefte van de doelgroep beslaan. Het gaat hierbij om de behoeftes van de mensen met een lichte verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelen met betrekking tot seksuele voorlichting. In het eerste deel zal de focus liggen op de behoeftes aan voorlichting in zorginstellingen en in het tweede deel zal de focus liggen op de behoeftes van de doelgroep voor voorlichting bij de ontmoetingscafés.

4.2.1 Behoeftes doelgroep zorginstelling

Naast de ervaringen van de respondenten is ook gevraagd naar hun behoeftes omtrent seksuele voorlichting vanuit hun begeleiding. Het voornaamste aspect waar de respondenten behoefte aan hebben is voorlichting op het moment van de coming out. Zij zouden graag uitleg krijgen over hoe alles werkt, zoals waar op gelet dient te worden met het leggen van contacten en waar zij mensen kunnen ontmoeten van dezelfde doelgroep.

R: ‘In die zin, hoe begin je iets? Het is allemaal ontdekken en beginnen. En je zit dan, ik kan dan toch wel zeggen. Kijk ik ben nu een stuk ouder, maar toentertijd had ik wel kunnen zeggen van ‘joh, ik heb die gevoelens en hoe moet ik daar mee omgaan en hoe kan ik dat hendelen? Waar kan ik mijn soortgenoten, lotgenoten, soortgenoten vinden en hoe leg ik contacten en hoe ver kan ik gaan met bepaalde contacten?’. (Sebastiaan, 53 jaar)

Vier respondenten geven aan dat de begeleider een steuntje in de rug dient te zijn. Een steuntje die de respondenten door de worstelingen heen helpt. Worstelingen met hun gevoelens voor hetzelfde geslacht en worstelingen over hun kennis over homoseksueel georiënteerde seksualiteit.

De hierboven genoemde voorlichting kan ook wel emotionele seksuele voorlichting genoemd worden. De meeste respondenten geven aan deze emotionele voorlichting belangrijker te vinden dan de praktische seksuele voorlichting. Het lijkt erop dat de respondenten behoefte hebben aan een voorbeeld voor sociaal wenselijk gedrag. Behoefte aan iemand die hen duidelijk maakt wat wel en wat niet kan wanneer het gaat om liefde en intimiteit.

Alle respondenten geven aan dat homoseksueel georiënteerde voorlichting al op jonge leeftijd gegeven dient te worden. Openheid over seksuele diversiteit ziet een vrouw ook als

(25)

belangrijk punt. Zij was tot haar coming out namelijk alleen op de hoogte van het bestaan van heteroseksualiteit.

I: ‘Heb je ooit seksuele voorlichting gehad?’

R: ‘Op school enzo, maar er werd nooit voorgelicht over homoseksualiteit. Ik wist niet eens dat dat bestond.’

I: ‘Hoe ben je daar achter gekomen? Toen je vlinders in je buik kreeg voor je begeleidster?’ R: ‘Ja en toen wist ik ook niet waar het dan vandaan kwam. Ik had eerst heel lang gedacht dat ik geen gevoelens had enzo. Ik kan helemaal geen relatie met een man opbouwen en ik had vroeger ook nooit gevoelens naar jongens.’ (Lianne, 41 jaar)

Een andere vrouw geeft het belang van begrijpelijk voorlichtingmateriaal weer. Ze geeft aan dat pictogrammen daarvoor een goede oplossing kunnen zijn. Pictogrammen over de verschillende aspecten van seksualiteit. Als het voor mensen lastig is om te luisteren naar een theoretisch verhaal, kan het verhaal worden weergegeven in plaatjes. Deze plaatjes laten zien hoe seksualiteit werkt , maar kunnen ook laten zien hoe je met mensen om moet gaan. Wat de normen en waarden zijn van het contact tussen twee mensen. De pictogrammen moeten volgens de vrouw erg simpel gemaakt worden zodat mensen met een iets zwaardere verstandelijke beperking ze ook kunnen begrijpen.

Conclusie

De respondenten hebben voornamelijk behoefte aan een steuntje in de rug van de begeleiding. Het gaat hierbij om het ondersteunen en stimuleren van de ontplooiing van de seksualiteit van respondenten. De respondenten hechten de meeste waarde aan verbeteringen in de emotionele seksuele voorlichting. Zij achten praktische aspecten van seksualiteit echter ook nog steeds van belang. Praktische seksuele voorlichting die op jonge leeftijd gegeven wordt en waar aandacht is voor seksuele diversiteit.

4.2.2 Behoeftes doelgroep ontmoetingscafé

Naast de behoeftes van de respondenten voor voorlichting van hun begeleiding zien de

respondenten ook verbeteringsmogelijkheden voor de voorlichting bij de ontmoetingscafés. De behoeftes van de respondenten uit de doelgroep zijn zeer divers. Een mogelijke oorzaak hiervan kan zijn dat de mensen met een ander doel de ontmoetingscafés bezoeken. Zoals eerder

aangegeven zien de meeste respondenten de ontmoetingscafés als een sociale samenkomst met gelijkgestemden, maar voor sommigen is het ook een plek om dingen te leren en ontdekken.

(26)

Een andere vrouw gaf aan de ervaringen het liefst op een plenaire schaal te willen delen. Een mannelijke respondent gaf aan dat hij graag mensen wil helpen met zijn eigen kennis en ervaringen. Hij wilde graag met mensen in gesprek die nog in twijfel zijn over hun seksuele voorkeur.

R:‘Wij zijn allang uit de kast en er zijn niet heel veel mensen uit de kast en daar is dat heel mooi voor, voor de mensen die uit de kast willen komen en vrijheid blijheid geeft voor die mensen.’ (Berend, 57 jaar)

Het lijkt erop dat de bezoekers opzoek zijn naar rolmodellen. Ze zijn benieuwd naar de ervaringen en kennis van andere mensen uit de doelgroep. Met deze kennis zouden zijn misschien hun eigen kennis kunnen verbreden over het eerder besproken sociaal wenselijke gedrag.

Naast het delen van ervaringen en kennis stelden de respondenten ook een

laagdrempelige manier van voorlichting voor. Hierbij werden een leestafel, foldermateriaal en een internetsite geopperd. De behoefte aan foldermateriaal werd door vier respondenten naar voren gebracht. Folders kunnen een stille manier van voorlichting zijn. De bezoekers hebben de mogelijkheid om deze te pakken wanneer zij dat willen en de informatie tot zich te nemen wanneer zij dat zelf willen. Wanneer zij vragen hebben over de informatie kunnen zij hier later op terugkomen bij andere bezoekers dan wel de vrijwilligers van het ontmoetingscafé. De respondenten voelen hiermee de vrijheid om zelf te bepalen hoe, wanneer en wat zij voorgelicht willen hebben. Een internetsite kan op dezelfde manier werken als folders. Mensen kunnen op hun eigen moment de informatie opzoeken over de dingen waar zij informatie over willen.

Een andere vorm van voorlichting werd door een vrouw geopperd. Zij zag een coming out groep voor zich. Met een coming out groep zouden mensen die uit de kast komen begeleid worden in het proces van uit de kast komen en bij de ontwikkeling van hun seksuele identiteit. Zij heeft dit in haar eigen proces gemist. Zoals het citaat van Berend aangaf ziet hij de

bijeenkomsten van de ontmoetingscafés als een mogelijkheid om mensen te begeleiden in hun coming out. De ontmoetingscafés zouden hierin dus ook een rol kunnen vervullen.

Conclusie

De behoeftes van de mensen aan voorlichting zijn divers. De behoeftes die de boventoon voeren bij de mensen gingen over het delen van ervaringen. De respondenten hadden echter wel op verschillende niveaus behoefte aan het delen van ervaringen. Daarnaast hebben de

(27)

of een internetsite. Deze laagdrempelige manier van voorlichting geeft de doelgroep de vrijheid voorlichting te krijgen wanneer zij dat willen en waarover zij dat willen.

4. 3 Zorgverleners

Naast dat er gekeken is naar de ervaringen en de behoeftes van de doelgroep is er ook gekeken naar de zorgverleners. Hoe spelen de zorgverleners in op de hulpvraag van de doelgroep? De twee zorgverleners die aan dit onderzoek hebben meegewerkt geven aan beiden seksuele voorlichting te geven aan hun cliënten. Hierbij gaat het om zowel heteroseksuele als

homoseksuele voorlichting. In beide gevallen gaat het om voorlichting op individueel niveau. Dit heeft te maken met het feit dat zij mensen op ambulante wijze begeleiden.

De zorgorganisatie Aveleijn kent een protocol voor seksualiteit. In dit protocol is opgenomen dat ieder mens recht heeft op een positieve seksualiteitsbeleving. Hierbij achten de zorgverleners het van belang positieve aspecten van seksualiteit te benadrukken en niet louter aandacht te schenken aan negatieve aspecten van seksualiteit als aids en het voorkomen van zwangerschappen. Om dit protocol te hanteren krijgen alle begeleiders in de zorginstelling een training over seksualiteit. Bij deze training worden de mogelijkheden, hoe seksuele voorlichting gegeven kan worden, doorgenomen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van verschillende materialen zoals; voorwerpen, boekjes, spelletjes, enzovoort. De keuze voor het

voorlichtingsmateriaal ligt bij de begeleider. De begeleider kan de materialen gebruiken die het beste van toepassing zijn op de desbetreffende cliënt. De vrijheid die de begeleiders hebben kan ook een gevaar zijn. Voor begeleiders die zelf niet open zijn over seksualiteit en dit liever niet bespreken met hun cliënten is deze ruimte er ook. Dit kan vervolgens ten nadele komen van de cliënt. Beide zorgverleners die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek geven aan te beogen wel in te spelen op de zorgvraag van de cliënt en de cliënt te begeleiden zoals de cliënt dat het liefst heeft.

De eerste zorgverlener, Evelien, geeft aan open te zijn over seksuele diversiteit. Ze benoemt geregeld verschillende mogelijkheden van seksuele voorkeur en heeft daarmee als doel aan te geven dat een gesprek over seksuele gevoelens voor haar geen probleem is.

R: ‘Ja, ik weet niet hoe een ander dat doet, maar ik noem vaak dat je kan vallen op mannen en vrouwen. Ben je wel eens verliefd geweest op een man of een vrouw, weet je. Zo doe ik dat dan. De signalen opvangen als degene erop reageert. Dat is natuurlijk ook een beetje polsen, want diegene kan er natuurlijk ook over liegen. Als nooit iemand dat heeft gezegd en het wordt benoemd, dan kan het me voorstellen dat je niet gelijk volmondig ja zegt, maar misschien eerst bevestigend van ‘ow, dat kan dus ook’. Ik weet dat dat iets is wat je

(28)

De tweede zorgverlener, Annet, geeft tevens aan open te staan voor seksuele diversiteit. Alleen heeft zij een andere benadering dan Evelien.

I: ‘Hoe ga je om met de homoseksuele gevoelens van cliënten? Verschilt dit van cliënten met heteroseksuele gevoelens?’

R: ‘Moet dat?’ (Annet, zorgverlener)

Het verschil tussen Evelien en Annet kan gevonden worden in het feit dat Annet

homoseksualiteit op dezelfde manier lijkt te willen benaderen als heteroseksualiteit. Terwijl Evelien hier meer verschillen in ziet. Evelien laat zien meer erkenning te hebben voor de worstelingen waar iemand mee kan zitten wanneer die persoon gevoelens heeft voor hetzelfde geslacht. Annet geeft aan te kijken naar het kennisniveau over seksualiteit en daarop verder in te spelen. Zij geeft tevens aan het lastig te vinden om te controleren of iemand homoseksuele gevoelens heeft.

I: ‘Hoe ga je om met het proces wanneer iemand uit de kast komt?’

R: ‘Weet je dat is heel lastig. Wij begeleiden een vrouw van 33 en we hebben het er wel eens onderling over gehad van ‘zou zij lesbisch zijn’. Maar het niveau van haar is zo laag. Ga je dat aanzwengelen? Wat doe je daarmee? Dat is zo lastig. Dat is niet, dat weten we dus niet zo goed. Dan voel je je wel eens met je handen in het haar zitten. Moet je daar mee

beginnen of maak je dan veel meer onrust bij zo iemand? Kies je daarvoor? Wat brengt dat met zich mee? Dat is een hele lastige.’

I: ‘En hoe hebben jullie het uiteindelijk aangepakt?’

R: ‘Nog niet. Dan ga je het voor je uitschuiven.’ (Annet, zorgverlener)

Annet geeft aan dat het bespreken van de emotionele kant van seksualiteit soms lastig is. Dit ligt aan de openheid van de cliënt en ook aan de persoonlijkheid van een zorgverleners. Ze geeft aan dit wel te behandelen, maar heeft ook haar eigen grenzen in hoeverre zij dit bij mensen aankaart. Grenzen liggen voor bij haar bij haar kennis over homoseksuele gevoelens en haar eigen openheid over seksuele gevoelens. Evelien geeft eveneens aan aandacht te besteden aan de emotionele aspecten van seksualiteit. Ze geeft net als Annet aan hier soms moeite mee te hebben. Echter is Evelien van mening dat dit ligt aan het feit dat zorgverleners hun eigen maatstaven op de cliënten drukken terwijl de cliënten andere maatstaven kennen. Veel cliënten ervaren volgens Evelien moeilijkheden met het onderhouden van een relatie, seksualiteit hoeft bij deze mensen daarom niet perse binnen een relatie plaats te vinden. Joke Stoffelen, de

(29)

wetenschapster, laat ook zien dat de maatstaven van mensen zonder een lichte verstandelijke beperking niet toegepast kunnen worden op mensen die wel een lichte verstandelijke beperking hebben.

R: ‘dat je daar (dat seks met hetzelfde geslacht niet hoeft te betekenen dat deze persoon homoseksuele gevoelens heeft) voor open moet staan. Want het is geweldig als er wel aandacht is voor homoseksualiteit, maar dan ga je ze nog weer in ons kader gieten, van je bent dit of je bent dat. Als je homoseksueel bent, dan hebben wij weer een beeld van hoe dat, moet zijn. Maar ga nou eens uit van wie zij zijn, waar zij nou behoefte aan hebben. Laat jouw idee los van, dat je dat ineens bewust wordt. Snap je, dat is ook al een aanname. Dat is vanuit ons perspectief’. (Joke Stoffelen, wetenschapster)

Het volgende citaat laat eveneens zien dat de maatstaven en kaders losgelaten moeten worden. De mensen met een lichte verstandelijke beperking hebben, lijkt het, minder last van de sociale druk van deze kaders en doen meer waar zij zich prettig bij voelen.

R: ‘Ja, dat zou mijn advies ook zijn. Laat jouw kaders los. Laat ook die kaders van misschien, je bent gewoon mens. Laat het los. Misschien vinden ze dit leuk, misschien vinden ze dat leuk. Vraag nou eens wat zij leuk vinden. Laat die kaders los. Misschien vinden ze de ene keer seks met mannen leuk en de andere keer vinden ze iets anders leuk, maar dat maakt iemand nog niet homoseksueel. Dat zijn allemaal etiketjes die wij erop plakken. (Joke Stoffelen, wetenschapster)

Naast het feit dat de emotionele kant van seksualiteit soms voor problemen zorgt ervaart voornamelijk Annet geregeld problemen door het gevoel over te weinig kennis over

homoseksualiteit te beschikken. Vanwege het gebrek aan deze kennis is het voor haar soms lastig een cliënt met homoseksuele gevoelens te begeleiden. Ze stelt zich daarom voornamelijk op met een luisterend oor en geeft hulp en advies waar mogelijk. Dit advies is hoofdzakelijk gericht op het stellen van grenzen, normen en waarden. Zij zou zelf graag meer voorlichting willen over homoseksuele gevoelens. Haar eigen kennis hierover reikt niet ver genoeg voor haar gevoel om mensen met homoseksuele gevoelens volledig te kunnen begeleiden.

Beide zorgverleners ervaren tijdsdruk als beperkend voor het behandelen van seksualiteit met hun cliënten. Beide zorgverleners geven aan dat het een gevoelig onderwerp betreft en dat het openen van dit onderwerp enige tijd vereist.

(30)

Conclusie

De twee zorgverleners geven aan de positieve seksualiteitsbeleving van hun cliënten belangrijk te vinden. Zij geven beiden aan open te staan voor seksuele diversiteit. De zorgverleners geven echter beiden aan ook problemen te ervaren met het behandelen van de emotionele kant van seksualiteit. Door de persoonlijkheid van zowel de cliënt als de zorgverlener dan wel door een misvatting over maatstaven van seksualiteit. Hun eigen maatstaven sluiten niet goed aan bij de maatstaven van de doelgroep. Deze disbalans wordt ook door Joke Stoffelen naar voren

gebracht. Hierbij wordt aangegeven dat het belangrijk is om de doelgroep hun vrijheid te geven en hen hun eigen seksualiteit te laten beleven volgens hun eigen maatstaven. Gebrek aan kennis over homoseksualiteit wordt door Annet tevens als beperking ervaren en beide zorgverleners ervaren complicaties door beperkte beschikbare tijd.

4.4 Vrijwilligers COC ontmoetingscafés

Naast de focus op de zorgverleners is in dit onderzoek ook focus gelegd op vrijwilligers van de ontmoetingscafés van het COC. Er is gekeken hoe zij inspelen op de behoeftes van de bezoekers van de ontmoetingscafés. De twee vrijwilligers van de ontmoetingscafés in Amsterdam en Utrecht geven beiden aan als doel te hebben in te spelen op de behoeftes van de bezoekers van de cafés. Hierbij wordt in beide cafés getracht een veilige ontmoetingsplek te creëren voor de doelgroep. Dit wordt zowel door de vrijwilligers als de bezoekers aangegeven als een essentiële kwaliteit van de ontmoetingscafés. In beide cafés wordt aan de bezoekers zelf gevraagd wat zij graag zouden willen doen en willen bespreken tijdens de bijeenkomsten in het ontmoetingscafé. Deze eigen stem is voor veel respondenten belangrijk. De focus op de eigen wil van de mensen, dat er aan de mensen zelf gevraagd wordt wat ze willen. Volgens Joke Stoffelen gebeurt dat te weinig bij de doelgroep: ‘Er wordt heel weinig gevraagd wat ze nou zelf willen er wordt heel vaak voor hun gedacht. En over hun gedacht maar niet met hen.’ (Joke Stoffelen, wetenschapster). Het volgende citaat laat tevens zien dat de doelgroep geen eigen stem heeft en er niet gevraagd is naar hun wensen en behoeftes.

R: ‘Ja, sociaal bedoel je. Ja ik kwam gewoon iemand tegen. En dan kom je iemand tegen dat in het schema keurig stond. In het weekend slaapt die bij zijn vriend en het andere weekend slaapt zijn vriend bij hem. Toen vertelde die zo van dat hij vaak laat nog televisie keek zo van zulke spannende programma’s. Als je zelf laat opblijft dan zie je die programma’s zelf ook. En waar kijk je dan naar vroeg ik? ‘ Ja naar een vrouw met dikke borsten’.

Ow, dat vond hij echt geweldig. En waarom vrij je dan niet met een vrouw met dikke borsten, waarom heb je daar dan geen seks mee? ‘Hoe kom ik daaraan?’ Omg iedereen denkt dat ze iemand perfect begeleiden, met de beste wil van de wereld hebben ze dingen

(31)

georganiseerd. Maar ze hebben nooit gevraagd, waar droom je nou van.’ (Joke Stoffelen, wetenschapster).

De ontmoetingscafés beogen juist wel de mensen een eigen stem te geven en te vragen naar hun behoeftes. Dit kan gezien worden als een kwaliteit van de ontmoetingscafés.

In Amsterdam komt seksuele voorlichting wel aan de orde en in Utrecht niet, bij het ontmoetingscafé. In Amsterdam worden wel problemen ondervonden met het opzetten van seksuele voorlichting, omdat uit de reacties van de bezoekers blijkt dat het onderwerp te gevoelig ligt om plenair te bespreken. Om die reden vindt seksuele voorlichting in Amsterdam voornamelijk op individueel niveau plaats. Deze voorlichting wordt vormgegeven door het gesprek aan te gaan met de bezoekers en hen ruimte te geven om te praten over problemen waar zij tegenaan lopen, of worstelingen waar zij mee zitten. Daarnaast worden de bezoekers geïnformeerd over onder andere seksualiteit via een nieuwsbrief die de bezoekers per e-mail ontvangen. Deze informatie kan een link, een stukje tekst, een tekening of een filmpje betreffen. Deze vormgeving van voorlichting sluit goed aan op de behoeftes van de doelgroep. Zoals eerder is aangegeven vinden de mensen uit de doelgroep het belangrijk om ervaringen te kunnen delen met anderen en hebben zij behoefte aan een laagdrempelige wijze van voorlichting.

In Utrecht is er bewust voor gekozen om geen seksuele voorlichting aan de orde te stellen. Het doel van het ontmoetingscafé in Utrecht is voornamelijk dat mensen elkaar kunnen ontmoeten en vrienden kunnen maken en niet het geven van seksuele voorlichting. De huidige situatie van het ontmoetingscafé wordt momenteel niet stabiel genoeg ervaren om seksualiteit aan de orde te stellen. Het café bestaat volgens de coördinator nog niet lang genoeg om zich daarmee bezig te houden. De laatste jaren is het café druk bezig geweest om een groep vrijwilligers op te bouwen en de doelgroep te werven. Wanneer de situatie stabieler is en wanneer er vraag naar seksuele voorlichting komt en deze voorlichting meer bezoekers zal aantrekken, wordt het geven van seksuele voorlichting wel overwogen.

Op dit moment geeft de vrijwilliger de volgende reactie wanneer het gaat over het geven van seksuele voorlichting: ‘Als ze daar niet om vragen dan doen wij het dus ook niet.’ (Bas,

vrijwilliger COC)’. Dit geeft aan dat de vrijwilliger van mening is dat de mensen zelf aan moeten geven waar ze behoefte aan hebben en dat er dan iets mee gedaan zal worden. Echter is de vraag of de doelgroep zelf in staat is aan te kaarten dat ze behoefte heeft aan voorlichting. De houding van de vrijwilliger is positief, omdat hij de ruimte voor de mensen laat om aan te geven waar zij zelf behoefte aan hebben. Echter moet er ook gekeken worden naar de capaciteiten van de doelgroep. Zijn zij in staat aan te geven wanneer zij behoefte hebben aan seksuele voorlichting?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek is gekeken of de risicoscan van Aveleijn bijdraagt aan een betere kwaliteit van bestaan van de cliënt, in hoeverre de risicoscan naast de dossiers

Het komt dan ook vaak voor dat de cliënten met een verstandelijke beperking door begeleiders van mensen met een verslaving worden overvraagd, en daardoor de behandeling niet

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

Er kwamen steeds meer werkers op de Hafakker die niet geschoold waren in zorg, maar wel een grote menselijke interesse hadden, nieuwsgierig waren, zich thuis voelden aan de rand

• Voor alle deelnemers was het zinvol geweest dat ze wat meer informatie hadden gekregen over wat ze hadden kunnen doen als ze tijdens het stemmen iets niet begrepen of als er

▪ Samen er zijn; Palliatieve terminale zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, door VPTZ-vrijwilligers. Matla, P., Eiling, e., Mantel, D.,

Toch worden er door huisartsen ook zelf extra maatregelen genomen om informatie vastgelegd te krijgen in cliëntdossiers en patiënten actief te vervolgen, waarbij ze in de

Er zijn veel interventies ontwikkeld die hebben bewezen te helpen bij toeleiding naar werk van mensen met een psychische aandoening of lichte verstandelijke beperking.. Een gemeente