• No results found

4.3.1. De eis van toereikendheid bij (milieu)ethiek De eerste, relatief kleine, kanttekening die ik bij Sandlers be- nadering wil plaatsen is niet kritiek op een antwoord dat hij heeft geformuleerd op een van de eisen waaraan een milieu- ethiek moet voldoen maar meer dat hij die eis niet als onre- alistisch heeft ontzenuwd. Het betreft hier een passage waarin eerst wordt vastgesteld dat er een algemene overeen- stemming binnen de milieuethiek is dat iedere milieuethiek argumenten moet leveren om duurzaam beleid en duurzame levensstijlen te verdedigen en te bevorderen. Dit geldt voor de theorie maar ook voor de praktijk. Om aan deze voor- waarde te voldoen “… moet [de ethiek] ook doeltreffend zijn in het bevorderen van oplossingen voor werkelijk in de wereld voorkomende milieuproblemen” (Sandler, 2007, pp. 107-108).

Het is evident dat dit vakgebied zich in moet zetten om oplossingen voor wereldwijde milieuproblemen dichterbij te brengen; dat is zoiets als haar bestaansgrond. Mijn beden- king richt zich tegen de eis van doeltreffendheid bij het bevor- deren van oplossingen. Deze eis is ofwel politiek wenselijk taalgebruik en dan kun je bezwaar maken tegen de aanwe- zigheid ervan in een milieuethische publicatie ofwel een niet op zijn resultaat te toetsen criterium en ook dan moet het gebruik ervan worden afgewezen. Ethiek moet voldoen aan

Commentaar

- 79 -

de eis van zorgvuldig ethisch redeneren. Bij toegepaste ethiek – wat milieuethiek is – komt daar de aanvullende eis ‘toepasbaar in de praktijk’ bij. Maar daar houdt het mee op. In het geval van onze omgang met de natuurlijke omgeving dient niet de ethiek doeltreffend te zijn maar het beleid. Dat beleid kan zijn geïnstigeerd of geïnspireerd door vele facto- ren, waaronder ethische inzichten. Tussen een ethisch in- zicht en uitgevoerde maatregelen die daaruit kunnen voort- vloeien liggen dermate veel tussenstappen dat de kwaliteit van de uitvoering noch positief noch negatief op het conto van de ethiek mag worden bijgeschreven.

In het in het Voorwoord genoemde boek van Benjamin Barber stelt deze dat het systeem van door de idee van soe- vereiniteit gefundeerde natiestaten niet langer geschikt is om sturing te geven aan de steeds meer globaliserende vraag- stukken waarmee we ons geconfronteerd zien: terrorisme, milieu, armoede, migratie. Een structuur van ‘kleinschalige’, open, interdependente cellen (steden) met politiek verant- woordelijken (burgemeesters) die vooral worden gedreven door oplossingsgerichtheid – en daardoor door samenwer- king en pragmatisme – en veel minder door ideologie en af- scherming heeft volgens Barber een veel levensvatbaardere en doeltreffender toekomst.22 Deze thematiek schetst treffend

de praktische onmogelijkheid van de voorwaarde van doel-

22 Ik doe Barber uiteraard te kort met deze veel te beknopte

samenvatting van 450 pagina’s. In het boek laat hij overigens ook nog ruimte voor het voortbestaan van de natiestaten, omdat zij op sommige beleidsgebieden (defensie, buitenlandse zaken e.d.) wel nuttig kunnen zijn.

- 80 -

treffendheid aan willekeurig welke milieuethiek: de doeltref- fendheid hangt niet af van de kwaliteit van de ethische the- orie maar van de praktische gegevenheden van de wereld.

4.3.2. Drie grondbegrippen en een herwaardering In Character and Environment en in alle publicaties die zoeken naar een ethische basis waarop de omgang van de mens met zijn natuurlijke omgeving kan worden gevestigd speelt het begrip waarde een centrale rol en ook de termen antropocen-

trisme en, sinds Paul Taylor, respect voor de natuur en intrinsieke waarde. De reden voor deze aanhoudende discussie is dat het

moeilijk of misschien zelfs onmogelijk is om de natuur en haar elementen zonder aanvullende criteria vanuit het we- tenschappelijke naturalisme een vaste, eigen ethische plek te geven.

Ook Sandler is met deze begrippen aan de slag gegaan. Ik meen echter dat zijn theoretische fundering van de meer- voudige teleologische benadering met name met betrekking tot het gebruik van het begrip ‘intrinsieke waarde’ een her- ziening behoeft. Ik zal in het onderstaande eerst de ge- noemde begrippen eerst nog iets verder uitdiepen alvorens mijn eigen inzicht naar voren te brengen.

Antropocentrisme

Een deel van de discussie kan worden herleid tot het feit dat de term antropocentrisme door de tijden heen een aantal onge- lijke invullingen heeft gekregen die niet altijd even helder zijn en worden geëxpliciteerd. (1) De eerste en vroegste in- vulling is een beschrijving van een algemene levenshouding, waarbij de mens impliciet en vanzelfsprekend als centrum van het universum wordt gepositioneerd. Er is geen sprake van een keuze maar van een (onbewust) gegeven.

Commentaar

- 81 -

(2) De tweede invulling die kan worden bedoeld als wordt gesproken van antropocentrisme is de opvatting dat de mens aan de top staat van de natuur en dat alle andere natuurlijke entiteiten er zijn ten dienste van de mens of dat ze aan hem onderhorig zijn. Zo kunnen we bij Aristoteles lezen dat “…alle andere wezens er zijn ten behoeve van mensen…” (Aristoteles, 2012, p. 1256 b 15 e.v.) en laat de christelijke Bijbel zijn scheppende God zeggen ”Laat ons mensen ma- ken naar ons beeld […] opdat zij heersen […] over de gehele aarde.” (Bijbel, 1967, p. Gen. 1:26).

Beide bovenstaande invullingen zijn met name producten van het Westerse denken die in de geschiedenis o.a. hebben geleid tot opvattingen en daden die we nu als schadelijk of betwistbaar beschouwen. Dit is de reden dat de term in onze tijd ‘antropocentrisme’ soms een negatieve bijklank heeft en zo af en toe impliciet verwijtend wordt gebruikt in het mili- euethische discours.

(3) De derde invulling verwijst naar een geëxpliciteerde ethische opvatting die al dateert uit de Griekse Oudheid, waarbij wordt gesteld dat het in het bestaan en de ethiek ten diepste gaat om het menselijke geluk, het goede leven, eudaimo-

nia.

(4) De vierde invulling heeft veel meer de bedoeling een beschrijving te geven van een feitelijke situatie: we zijn men- sen en alles wat we doen wordt gestuurd en beperkt door ons menszijn. (Brennan & Lo, 2015)

Sandler bespreekt zijn meervoudige teleologische benade- ring vanuit de laatste twee invullingen, getuige zijn reactie op het mogelijk te antropocentrische karakter van de deugd- ethiek: a) allereerst is elke ethiek antropocentrisch. Haar hoofdvraag is immers in het algemeen de vraag hoe de mens

- 82 -

dient te leven. Haar onderwerp (object) is antropocentrisch. b) Ten tweede is de vragensteller (subject) de mens en c) ten derde kan de mens vanuit willekeurig welke benadering hij ook re- ageert nooit buiten zijn menszijn treden. Hij voert nog een vierde punt op dat meer op zijn eigen benadering is gericht: omdat de meervoudige teleologische benadering mede gefundeerd is op het ethische naturalisme worden deugden gespecifi- ceerd aan de hand van het soort wezens dat we zijn: mensen. (Sandler, 2007, p. 114) Dit laatste argument lijkt me geen toegevoegde waarde te hebben: het is een andere met op de eigen theorie toegespitste formulering van het genoemde onder c).23

Een klein onderdeel van Sandlers argumentatie moet nog kort aan de orde komen, namelijk zijn argumentatie over welk deel van zijn theorie non-antropocentrisch is (Sandler, 2007, p. 115). De voorbeelden die hij noemt stellen in hun

23 Ik wil hier een nevenopmerking bij maken: een klein deel

van Sandlers argumentenopbouw lijkt te worden gekleurd door zijn streven absoluut niet als een ‘full-blown’ antropocentrist te worden weggezet. Dat is ook niet verwonderlijk, vanwege het kwaad dat is aangericht in de natuur door onopzettelijk of opzettelijk menselijk handelen vanuit een onbewust wereld- beeld of een vorm van superioriteitsdenken van de mens (invullingen 1 en 2). Ik meen dat de antropocentrische positie die gebaseerd is op een argumentatie die past binnen de invullingen 3 en/of 4 als ethische positie zeer respectabel is of kan zijn en dat het niet verstandig is de term ‘antropocentrisme’ te laten ‘kapen’ door de invullingen 1 of 2. Het is aan critici van de ‘antropocentrische’ positie om met een inhoudelijke argumentatie deze positie ter discussie te stellen, waarbij geëxpliciteerd moet worden wat men in een specifieke argumentatie afwijst zonder daarmee de impliciete connotatie van de invullingen 1 en 2 als argumentatieve kracht te gebruiken.

Commentaar

- 83 -

uitwerking weliswaar andere entiteiten als ten minste gelijk- waardig aan de mens maar hij geeft zich daarbij onvol- doende rekenschap van het gegeven dat hij daarin in de the- orie die keuze heeft gemaakt, wat hem impliciet als mens automatisch tot centrum van zijn ethisch milieu-universum maakt. Hoe kon hij ook anders, gezien zijn eigen uitspraak van een pagina eerder dat je als mens nooit aan je menszijn kunt ontsnappen.

Taylors ‘Respect voor de natuur’

Het begrip ‘respect voor de natuur’ is door Taylor in zijn gelijknamige boek uit 1986 opgevoerd om uit te breken uit een denkwereld die volgens hem werd gedomineerd door een misplaatst superioriteitsgevoel van de mens in zijn na- tuurlijke omgeving. Hij modelleerde een milieuethische blik die als volgt geschetst kan worden: de natuurlijke wereld is een interdependent systeem van levende organismen die ie- der hun eigen doel in het leven hebben en hun eigen behoef- ten om te kunnen gedijen. Al deze organismen hebben hun eigen, intrinsieke en gelijke waarde in het systeem. Conse- quentie van deze blik is dat de mens als levend organisme binnen deze natuurlijke wereld op geen enkele wijze superi- eur is en dus ook geen voorrechten kan claimen.

Hoewel er zeker kanttekeningen zijn te maken bij deze zgn. ‘biocentrische’ benadering – en dat ook veelvuldig is gebeurd – is Taylor door zijn radicaal gelijkwaardige inter- pretatie van de levende natuur zeer invloedrijk geworden; iedere milieuethische stroming of theoreticus moet zich sindsdien beraden op de eigen positie hiertegenover.

Ook Sandler heeft het begrip ‘respect voor de natuur’ ex- pliciet opgenomen als ontstaansgrond voor specifieke deug- den, waarbij Taylors ‘intrinsieke waarde’ een van de doelen

- 84 -

is binnen ‘respect voor de natuur’ waaruit de werkzame deugden kunnen worden afgeleid.

Intrinsieke waarde

Alvorens over te gaan tot mijn behandeling van het begrip ‘intrinsieke waarde’ is er een toelichting nodig waarom ik nauwelijks aandacht zal besteden aan de vooral in de analy- tische en logische filosofie en de taalfilosofie ruimschoots aanwezige publicaties over dit onderwerp. Deze discussies spelen zich vooral af op het gebied van de logica en de the- oretische geldigheid van morele begrippen d.w.z. dat er diep wordt ingegaan op de ontologie van begrippen als ‘waarde’ en van ‘intrinsieke waarde’ en op vragen die het karakter hebben van: ‘Stel dat vastgesteld kan worden dat zaken geen waarde hebben, is het dan ook zo dat zaken geen waarden

kunnen hebben’. Aangezien deze discussie te breed is ge-

voerd om hier in een paar alinea’s samen te vatten, volsta ik met het vooraf aangeven vanuit welke positie ik het onder- werp zelf behandel. Zoals uit de onderstaande alinea’s zal blijken deel ik (een belangrijk deel van) de visie zoals die o.a. door Monroe Beardsley is verwoord, namelijk dat elke waarde extrinsiek is, omdat we als mensen ‘intrinsieke waarde’ – als die al bestaat – niet kunnen kennen en dat dit begrip dus geen rol mag spelen in onze argumentatie waarin ‘waarde’ een rol speelt (Beardsley, 1965). Ik zal in deze bij- drage wel beargumenteren waarom het begrip ‘intrinsieke waarde’ geen werkbaar begrip is in onze discussie met be- trekking tot milieuethiek.

In de behandeling van het begrip ‘intrinsieke waarde’ in deze scriptie spelen de eerder gebruikte begrippen ‘antropocen- trisme’ en ‘respect voor de natuur’ een belangrijke rol. Tay-

Commentaar

- 85 -

lor gebruikt deze term, die herinneringen oproept aan ou- dere, religieuze benaderingen van de natuur24 (Boersema,

1991), om de door hem gesignaleerde en gesmade eerste en tweede invulling van het antropocentrisme zoals die hierbo- ven zijn beschreven en de daarmee gepaard gaande geschie- denis van beschadiging van onze natuurlijke omgeving te bestrijden. Omdat Taylor de waarde van de natuur een eigen theoretisch fundament wil geven, los van de menselijke gril- len, stelt hij dat natuurlijke entiteiten een eigen, autonome waarde (kunnen) hebben die volstrekt gelijkwaardig is aan die van de mens; er bestaat immers geen onafhankelijk cri- terium in de natuur waarop de mens een voorkeursbehan- deling voor zichzelf kan baseren. Deze eigen autonome waarde noemt Taylor de intrinsieke waarde. Deze wijze van benaderen wordt de ecocentrische positie genoemd

Behalve de antropocentrische en de ecocentrische posities die in hun verschillende gradaties een rol spelen, is er ook nog een derde weg mogelijk, nl. de fenomenologische waarin de mens meer wordt gesitueerd als een in-de-wereld- zijn, waarmee de polariteit en al te drastische scheiding tus- sen de mens en zijn (al dan niet natuurlijke) omgeving wordt gerelativeerd. In zijn doctoraalscriptie uit 1982 gaat Ruud Steinhaus in op wat dat voor resultaat voor het begrip ‘in- trinsieke waarde’ zou kunnen hebben. Het toekennen van waarde door de persoon als een actieve handeling van die persoon wordt gerelativeerd. Het toekennen geschiedt in de

24 In de verdere behandeling van het begrip intrinsieke waarde

in deze scriptie doe ik dit tegen de achtergrond van de weten- schappelijk naturalistische deugdbenadering; ik behandel in mijn argumentatie geen religieuze of spirituele waardemoge- lijkheid.

- 86 -

interactie mens – natuurlijke omgeving. Het toekennen wordt in de mens gewekt of geïnspireerd. Dat wat buiten de actieve betrokkenheid van de mens plaatsvindt zou dan de inhoud van de waardering zijn, want de inhoud van de waar- dering is ‘in de natuur zelf gelegen en derhalve in principe kenbaar’ (Steinhaus, 1982, p. 28). Los van de vraag of deze conclusie (volledig) houdbaar is, roept ze wel de vraag op of er een ‘waarde’ bestaat voorafgaand aan de waarderings- act; immers, alleen dan kan er sprake van zijn dat de inhoud waarover wordt gesproken samenvalt met intrinsieke waarde.

Van binnenuit versus van buitenaf

De betekeniscombinatie die in de woordgroep intrinsieke

waarde besloten ligt lijkt me niet mogelijk als we zoeken naar

funderende meta-ethische begrippen die voortvloeien uit de doelen van de meervoudige naturalistische, teleologische be- nadering, t.w. a) het voortbestaan van het individu, b) het voortbestaan van de soort, c) het hebben van plezier en het vrij zijn van pijn, d) het functioneren van de groep overeen- komstig de wijze van zijn soort, e) autonomie, f) kennis g) een zinvol leven. Het eerste lid van de woordgroep, het bij- voeglijk naamwoord ‘intrinsiek’, duidt op de eigenschap van het zelfstandig naamwoord ‘waarde’ dat volledig en onlos- makelijk samengaat met het fenomeen waaraan ze wordt toegekend. Dat is in het geval van waarde vanuit de aard van haar eigen betekenis onmogelijk. ‘Waarde’ heeft van zichzelf een betekenis die samenhangt met een contingente toeken- ning van buiten dat fenomeen. ‘Waarde’ wordt altijd bepaald of toegekend, ze is nooit ‘zelfdragend’. Een waarde is geen

eigenschap van het fenomeen waaraan het wordt toegekend

Commentaar

- 87 -

voor degene die de waardering geeft. Het is een relationeel be- grip: het beschrijft (een deel van) de verhouding tussen spre- ker en onderwerp. De zinsnede ‘een groen schilderij’ geeft doorgaans25 andersoortige informatie dan ‘een mooi schil-

derij’. De eerste is informerend gekleurd, de tweede waarderend. Ik volg met deze typering deels Christine Korsgaard, die spreekt over a) intrinsieke, niet-relationele waarde versus b) ex- trinsieke, relationele waarde (Korsgaard, 1983), Ik ben echter van mening dat we in het ethische discours het begrip ‘waarde’ voor de intrinsieke variant zouden moeten inwisse- len voor ‘eigenschap’. In de ethiek is immers de morele af- wegingswaardigheid een basale vraag, waarbij het gaat om de waarde die de mens toekent in een proces van morele af- weging aan het fenomeen waarvan de afwegingswaardigheid in het centrum van de vraagstelling staat.

Een anekdote

Ik was altijd al gecharmeerd van de uitspraak ‘Beauty lies in the eye of the beholder’. Het begrip ‘schoonheid’ kreeg zo voor mij een boeiende, interactieve toevoeging. Toen de ge- legenheid zich voordeed om mijn werkruimte wat meer naar mijn smaak in te richten dacht ik meteen aan deze spreuk. Omdat het ging om een ruimte in een basisschool, moest de spreuk wel in het Nederlands, vond ik. Een collega en ik hebben elkaar bestookt met mogelijke vertalingen. Uitein- delijk werd het: ‘Schoonheid wordt verwekt in de ogen van wie kijkt’.

Ik vermeld deze anekdote ter illustratie van het verschijn- sel dat wanneer je eenmaal over waardenuitspraken en het

25 Dit wordt natuurlijk anders in een situatie dat de spreker een

speciale, waarderende betekenis toekent aan de ‘groenheid’ van het schilderij.

- 88 -

proces van wat ze feitelijk beschrijven gaat nadenken, de in- druk dat er iets over een object of fenomeen wordt gezegd verandert in het idee dat er eigenlijk meer (maar niet uitslui- tend!) wordt uitgedrukt over degene die de uitspraak doet. De spreker víndt iets, maar je weet niet of het zo ís.

Conclusie

Het begrip intrinsieke waarde26 is niet houdbaar als een objec-

tief, van de mens onafhankelijk criterium, wat er wel mee beoogd wordt in de op het naturalisme gegronde milieufilo- sofie met het doel bij het antropocentrisme weg te blijven. De argumentatie is tweeledig: a) er is sprake van een interne tegenspraak die in de woordgroep optreedt en b) het begrip

waarde is geen eigenschap maar een relatiebetekenisbeschrij-

ving. Dat laatste wil niet zeggen dat het begrip volledig an- tropocentrisch is. Het gewaardeerde fenomeen blijft aanwe- zig als aanstichter van de waarderingshandeling.

Deze conclusie zegt dus niets meer dan dat het begrip in-

trinsieke waarde ons in het milieuethische debat niet verlost

van een van de in 4.3.2.1. beschreven invullingen van antro-

pocentrisme, omdat het begrip ‘waarde’ onlosmakelijk verbon-

den is met de mens of een voor ons onbekende betekenis heeft in de niet-menselijke wereld (zo die er al is). Ze is in die zin een ondersteuning van de opvatting dat aan ‘antro- pocentrisme’ in de betekenis van invulling 3 en 4 uit 4.3.2.1. niet te ontkomen is. We zullen hieronder zien dat dit niet

26 Voor het verdere verloop van mijn argumentatie is het wel

van belang om te expliciteren dat ‘waarde’ in het begrip intrin- sieke waarde volgens mij beperkt moet worden geïnterpreteerd, nl. als ‘waardevol’ in de zin van ‘nuttig’, ‘iets toevoegend’, ‘bij- zonder’ e.d. en niet als een verzamelnaam van meeteenheden zoals valuta-/ temperatuureenheid.

Commentaar

- 89 -

leidt of hoeft te leiden tot de conclusie dat alleen de mens moreel afwegingswaardig is en zijn egoïstische gang kan gaan in zijn natuurlijke omgeving.

Wat zijn de gevolgen van het verdampen van dit hoek- steenbegrip?

4.3.3. De verdwenen hoeksteen: steunbeer of kie- zel?

Ik meen dat een fenomenologische ethiek de vage verbin- ding tussen aanleiding en waardetoekenning die resteert na het verdwijnen van intrinsieke waarde zal beschouwen als het directe gevolg van de wederzijdse vorm- en betekenisgeving van mens en wereld, van het mens-in-de-wereld zijn. De mi- lieudeugdethiek in de versie van Sandler kan deze ‘vage ver- binding’ heel goed een plek geven in milieuresponsiviteit, het openstaan voor en reageren op entiteiten in de natuur- lijke omgeving, overeenkomstig de deugden die op een situ- atie of vraagstelling van toepassing zijn.

De gevolgen voor stromingen binnen het milieuethische denken, zoals het biocentrisme, die het antropocentrisme (ook de vormen die vallen onder de invullingen 3 en 4 uit 4.3.2.1.) als harde basis van de ethiek afwijst zijn echter aan-