• No results found

5. Vergelijking wetsvoorstellen

5.3 Vragen en onduidelijkheden over het huidige wetsvoorstel affectieschade

Er zijn een aantal zaken nog niet duidelijk in het nu voorliggende wetsvoorstel. Ik bespreek in deze paragraaf vijf onduidelijkheden geuit door onder andere de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het Openbaar ministerie, de Raad voor de Rechtspraak en Kamerleden naar aanleiding van het ter consultatie voorgelegde wetsvoorstel .194

187 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.14-15.

188 A.J. Akkermans e.a., Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en

hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel II Affectieschade, Den Haag: WODC 2008, p.45-46.

189 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.6. 190 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.19, tabel. 191 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p. 6.

192 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3, Onderzoek van de VU, Slachtoffers en aansprakelijkheid, deel II affectieschade 2008. 193 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p. 20.

I. Kring van gerechtigden en de hardheidsclausule

In het voorliggende wetsvoorstel is in onderdeel g een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de ‘vaste kring’ van gerechtigden behoort. Voor het aannemen van een nauwe persoonlijke betrekking noemt de Memorie van Toelichting dat er een hechte affectieve relatie dient te worden aangetoond waarbij de omstandigheden van het geval bepalend zijn. De rechter zal dus de feitelijke verhouding tussen de naaste en slachtoffer moeten beoordelen.

Voor de toekenning van een eventuele vordering dient de rechter zich bewust te zijn van de precedentwerking. Dat in grensgevallen discussie mogelijk of zelfs noodzakelijk is, lijkt onontkoombaar. Zo zullen er grensgevallen zijn waarbij een afwijzing van een affectieschadevordering van iemand die diep getroffen is en zich beroept op de hardheidsclause als zeer pijnlijk kunnen worden ervaren.195 De Memorie van Toelichting spreekt van een spanningsveld tussen de wenselijkheid van een eenvoudig uitvoerbare regeling en een waar het niet de bedoeling is dat naasten buiten de regeling vallen omdat deze lastig zijn ‘in te delen’ terwijl zij recht moeten hebben op affectieschade.196

II. Het begrip ‘ernstig en blijvend letsel’

De begripsomschrijving ‘ernstig en blijvend letsel’ krijgt (nog steeds) veel kritiek. In de Memorie van Toelichting is geprobeerd dit begrip zo goed mogelijk te omschrijven, verder stelt de wetgever in de Memorie van Toelichting vast dat er uiteraard in concrete gevallen nadere duiding in de rechtspraak nodig is.197

Er wordt onder andere ter indicatie van ‘ernstig en blijvend letsel’ een blijvende functiestoornis van 70% genoemd.198 De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom zij voor een uitval van tenminste 70% van lichaamsfuncties heeft gekozen bij de toepassing van het criterium ernstig en blijvend letsel.199 Verder kan het percentage van 70% ter indicatie van het begrip ‘ernstig en blijvend letsel’ leiden tot ongewenste a contrario-redeneringen.200 Dit kan leiden tot gevallen waarbij een slachtoffer

195 M. Hebly, I. Zalm & E. Engelhard ‘Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade: verbetering van de positie van slachtoffers

en naasten’, Ars Aequi februari 2015, p.100.

196 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.18. 197 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.15. 198 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.15. 199 Kamerstukken II 2015–2016, 34 257, nr.5, p.3.

200 Zie A.J. Verheij, ‘Een evenwichtsoefening tussen hanteerbaarheid en individuele rechtvaardigheid’,

Verkeersrecht 2014, p.223, en zie o.a. Kremer, F.Th. ‘Affectieschade en zorgschade; een (on)mogelijke duo?, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2014/4, p. 130-132.

bijvoorbeeld een functioneel verlies heeft van 60%, terwijl dit om een zeer bijzondere ernst van letsel gaat en het letsel van grote invloed is op het leven van de gekwetste en de naaste.201 Verder blijft het moeilijk om vooraf vast te stellen wat als ‘ernstig’ letsel moet worden gezien, dit is afhankelijk van de waardering van feiten en van alle omstandigheden.

Het begrip ‘blijvend’ geeft mogelijk ook aanleiding tot discussie. De wetgever geeft aan dat er sprake is van blijvend letsel wanneer het vooruitzicht ontbreekt dat de gevolgen na verloop van tijd verminderen, althans in die mate dat het letsel niet meer als ernstig valt aan te merken.202 Of letsel daadwerkelijk blijvend is, zal niet altijd meteen duidelijk zijn. Vaak zal de ‘blijvendheid’ pas na een zeker tijdsverloop blijken of berusten op een inschatting van een deskundige. Men zal bij schadeafwikkelingen, met name bij voeging in een strafrechtelijke procedure die doorgaans relatief kort na een incident plaatsvindt, het moeten doen met een voorspelling van de ‘blijvendheid’.203

III: Shockschade

In het onderhavige wetsvoorstel wordt geen aandacht besteed aan de onduidelijkheid rondom shockschadevorderingen (zie paragraaf 1.3.2.). In het Taxibus-arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat nabestaanden onder strikte voorwaarden (als nabestaanden rechtstreeks geconfronteerd zijn met de schokkende omstandigheden waaronder het ongeval heeft

plaatsgevonden, waardoor een hevige schock teweeg is gebracht die tot geestelijk letsel heeft geleid) recht hebben op vergoeding van ‘shockschade’.204 Het onderscheid tussen deze vormen van schade is in bepaalde gevallen lastig te maken, het is dan ook opmerkelijk dat in het wetsvoorstel hier geen aandacht aan wordt besteed. Betoogd is dat ‘in de immateriële schadecomponent shockschade en affectieschade in elkaar overlopen en dat afscheiding van het gedeelte affectieschade van het gedeelte shockschade niet goed mogelijk is zonder een pijnlijk debat over de kwaliteit van de affectieve relatie van het slachtoffervan de

shockschade met degene die door het ongeval is gedood of gekwetst’.205

Shockschadevorderingen en affectieschadevorderingen zijn juridisch gezien twee

verschillende schadeposten maar kunnen niet, als beide vorderingen worden ingesteld, los van elkaar bestaan. De rechter moet dan namelijk een onderscheid maken tussen de immateriële schade door confrontatie (shockschadevordering) en om verlies (affectieschadevordering).

201 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.15. 202 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.14.

203 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr.3, Extern advies Raad voor de Rechtspraak, p.7.

204 HR 22 februari 2002,ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240,m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus). 205 Zie S.D. Lindenbergh, RM Themis 1997, blz. 190 en A.J. Verheij, NJB 1999, blz. 1413.

Dit leidt tot onduidelijkheid. Helder moet worden, zeker als het gaat om shock wegens het ervaren van letsel van een naaste, of er, als de nieuwe wet affectieschade is ingevoerd, dan nog steeds onderscheid tussen shockschadevorderingen en affectieschadevorderingen moet worden gemaakt.206

Een andere beschouwing over de samenloop van shocksschade en affectieschade laat zich lezen in de uitspraak van de Hoge Raad in het Taxibus-arrest. In r.o. 5.4: ‘Bij het naar

billijkheid schatten van de immateriële schadevergoeding zal de rechter ermee rekening moeten houden dat in een geval als het onderhavige een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verdriet van de getroffene dat een gevolg is van de dood van haar kind, ter zake waarvan haar geen vergoeding kan worden toegekend, en haar leed dat veroorzaakt wordt door het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het ongeval ter zake waarvan haar wel een schadevergoeding toekomt.’207

Kort gezegd maakt de Hoge Raad wel degelijk een onderscheid tussen affectieschade (het verdriet van de getroffene dat een gevolg is van de dood van haar kind) en shockschade (leed dat veroorzaakt wordt door het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het

ongeval). Het betreft dus twee verschillende vorderingen die complementair aan elkaar zijn. De Hoge Raad is van mening dat shock- en affectieschade te scheiden zijn, r.o. 5.4: ‘Degene

die door de confrontatie met de gevolgen van het ongeval geestelijk letsel heeft opgelopen, een en ander zoals hiervoor nader omschreven, heeft te dier zake recht op schadevergoeding, ook voor zover van een samenloop als in de onderdelen bedoeld sprake is. De rechter zal aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs een

afweging moeten maken in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding met deze samenloop rekening wordt gehouden.’208

De conclusie onder punt 22 van de A-G mr. Strikwerda, bij dit arrest, bevestigt dit: ‘De

affectieve relatie verhoogt als het ware de gevoeligheid voor shockschade, maar dit betekent niet dat, indien eenmaal shockschade, d.w.z. psychisch letsel, is vastgesteld, bij de vaststelling van de omvang van de immateriële schadevergoeding voor dat psychisch letsel affectie als aftrekpost in rekening moet worden gebracht. Het onwenselijke gevolg zou zijn dat

slachtoffers van shockschade die geen affectieve relatie hebben met degene die door het ongeval is gedood of gekwetst bij de begroting van de schade beter af zijn.’209

206

J. Doomen, ‘Smart en geld’, Executief 2008, p. 51.

207 HR 22 februari 2002,ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240,m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus), r.o. 5.4. 208 HR 22 februari 2002,ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240,m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus), r.o. 5.4.

IV: De rol van de strafrechter

Het nieuw voorgestelde artikel 51f Sv maakt het mogelijk dat naasten en nabestaanden zich in het strafproces kunnen voegen ter zake van hun vordering tot affectieschade en voorts voor de kosten die deze naasten en nabestaande ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt. Hierdoor zal de strafrechter meer (letselschade)vorderingen van slachtoffers en naasten en nabestaanden moeten beoordelen.210Enerzijds moet de strafrechter ervoor zorgen dat de vordering geen onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Duidelijk blijkt echter niet uit de Memorie van Toelichting wanneer er sprake is van een onevenredige belasting. Anderzijds zal dit een moeilijke opgave worden omdat de strafrechter hoogstwaarschijnlijk te maken krijgt met ingewikkelde vorderingen als het gaat om affectieschadevorderingen bij ernstig en blijvend letsel. De strafrechter staat dus voor de lastige taak om ervoor te waken dat het strafproces niet onevenredig wordt belast ondanks het feit dat deze essentiële vorderingen voor naasten en nabestaande ingewikkeld zijn.211

Een dilemma kan ontstaan als de strafrechter in zijn ontvankelijkheidsoordeel moet beslissen over een naaste die zich ten aanzien van een affectieschadevergoeding beroept op de hardheidsclausule en andersom, een aansprakelijke die zich op artikel 6:2 BW beroept.212 Met een beroep op artikel 6:2 BW, tweede lid, kunnen gevallen waarin vergoeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, worden afgewezen.213 Gevolg hiervan is dat de werklast van rechtbanken zowel als gerechtshoven toeneemt. De Rvdr, de NVvR en het OM hebben een kritische houding tegenover de mogelijkheid om de vorderingen tot affectieschade te behandelen in het strafproces.214 De strafrechter zal echter in de praktijk de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering als de behandeling daarvan een “onevenredige belasting van het strafgeding” oplevert.215

V: Draagkracht van veroordeelde

Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in een uitbreiding van schadevergoedingsaanspraken voor naasten en nabestaanden De Raad voor de rechtspraak is kritisch over of de schadevergoedingsverplichting reëel is. Op basis van praktijkervaringen verwacht men dat de

210 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.24-26.

211 Zie S.D. Lindenbergh, ‘De letselschadevordering in het strafproces. Dat moet beter kunnen’, NJB 2014, afl. 38, p. 2698. 212 Hebly M., van der Zalm I., Engelhard E., ’Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade: verbetering van de positie van

slachtoffers en naasten’, Ars Aequi 2015, nr. 2, p.104.

213 Dit criterium, zo blijkt uit de memorie van toelichting van het wetsvoorstel, leent zich slechts voor zeer uitzonderlijke gevallen

Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.19.

214 Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr 3.p.3. 215 Artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering.

meeste verdachten niet voldoende draagkrachtig zijn om aan deze vergoedingsverplichting te kunnen voldoen. De Raad vreest dat een groot deel van de op te leggen nieuwe schadevergoedingsmaatregelen ten laste zullen komen de Staat er daarmee van de collectieve middelen.216 Bovenstaande kritiek van de Raad heeft niet geleid tot aanpassing hiervan in het voorliggende wetsvoorstel.

Conclusie

Dit onderzoek richtte zich op de beantwoording van de volgende vraag: Wat is de positie van naasten en nabestaanden van letselschadeslachtoffers binnen het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht onder huidige en toekomstige wetgeving?

In het huidige stelsel van het Burgerlijk Wetboek is er geen mogelijkheid voor naasten en nabestaanden om vergoeding van affectieschade te vorderen. Vanuit extern perspectief bezien loopt het Nederlandse schadevergoedingsrecht op het gebied van toekenning van affectieschade uit de pas. In bijna alle Europese landen is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen.217 Het ontbreken hiervan wordt als een lacune gezien in het Nederlandse schadevergoedingsrecht, zowel vanuit intern als extern perspectief.218

In hoofdstuk één heb ik het Nederlandse schadevergoedingsrecht beschreven om zo de positie van naasten en nabestaanden onder huidige wetgeving in kaart te brengen. Kern van het Nederlandse schadevergoedingsrecht is dat het een gesloten stelsel is. Recht op schadevergoeding voor derden bestaat enkel voorzover dit uit de wet blijkt. Omdat Nederland een gesloten stelsel van recht op schadevergoeding voor derden kent – omdat artikel 6:162 BW alleen het directe slachtoffer beschermt- is het voor derden in beginsel niet mogelijk om vergoeding te krijgen van immateriële schade voor het verdriet om verwonding of overlijden van iemand met wie zij een affectieve band hebben. De Hoge Raad heeft twee jurisprudentiële uitzonderingen gecreëerd om zo het gesloten systeem van het schadevergoedingsrecht te omzeilen. In zowel het Oogmerk-arrest219 als het Taxibus-arrest220 heeft de Hoge Raad jegens de derde een immateriële schadevergoeding toegekend met als grondslag de onrechtmatige daad.

216Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr.3, Extern advies Raad voor de Rechtspraak, p.9.

217 Zie M. Bona, P. Mead & S.D. Lindenbergh, Fatal Accidents and Secondary Victims, St. Albans: XPL publishing 2005, p. 422 e.v. en

Rijnhout 2012, p. 147 e.v.

218 M. Hebly, I. van der Zalm & E. Engelhard, 'Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade: verbetering van de positie

van slachtoffers en naasten', AA 2015, afl.2, p.6.

219 HR 21 oktober 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2775,NJ 2002/216,m.nt. J.B.M. Vranken (Oogmerk). 220 HR 22 februari 2002,ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240,m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus).

Onder andere naar aanleiding van het Taxibus-arrest en kritiek geuit in de literatuur, is in februari 2003 wetsvoorstel 28 781 ingediend bij de Tweede Kamer.221 De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel aangenomen maar het is uiteindelijk in 2010 door de Eerste Kamer verworpen. Het gevolg daarvan is dat affectieschade voor naasten en nabestaanden in Nederland nog steeds niet wettelijk is vastgelegd. 222

Het nieuwe wetsvoorstel dat voorligt (2015), sluit aan bij wat is vastgelegd door het kabinet in het regeerakkoord, namelijk dat slachtoffers en hun naasten een sterkere positie moeten krijgen.223 In het nieuwe wetsvoorstel zijn de bezwaren geuit tegen het wetsvoorstel 28 781, meegenomen. Het is in de kern niet aangepast: zowel bij ernstig blijvend letsel als bij overlijden is de aansprakelijke persoon smartengeld verschuldigd aan bepaalde naasten. Deze mogelijkheid wordt gecreëerd door uitbreiding van de artikelen 6:107 en 6:108 in het Burgerlijk Wetboek. De bij AMvB vast te leggen bedragen zijn verhoogd van €10.000 in wetsvoorstel 28 781 naar bedragen van €12.500 tot 20.000 in het nieuwe wetsvoorstel. In het nieuwe wetsvoorstel wordt er gewerkt met differentiatie tussen bepaalde gevalscategorieën waarbij onderscheid wordt gemaakt naar oorzaak, de affectieve verhouding tussen naaste en slachtofferen is de aard van de gebeurtenis bepalend voor het bedrag dat wordt toegekend; bij een geweldsmisdrijf is de vergoeding €2500 meer dan bij andere gevallen. Van belang is verder dat er in de toegekende bedragen onderscheid gemaakt wordt tussen naasten en nabestaanden.224

Zo wordt dus in het nieuwe wetsvoorstel vastgehouden aan het gesloten stelsel van derde schadevergoeding maar wordt dat anderzijds ook verruimd. Tevens worden de begrippen ‘ernstig en blijvend’ letsel meer geëxpliciteerd en is er een hardheidsclausule opgenomen.225

Alhoewel nu al duidelijk is dat ook het voorliggende wetsvoorstel vragen oproept ben ik van mening dat door het nieuwe wetsvoorstel de positie van naasten en nabestaanden aanzienlijk verbetert en dat beide Kamers dit wetsvoorstel moet aannemen. Dat is immers waar de maatschappij behoefte aan heeft en al jaren om vraagt.

221 Kamerstukken II 2002/03, 28781, nr. 1-2.

222 Kamerstukken II 2002/2003-2006/2007, 28 781, nr. 1-13; Kamerstukken I 2004/2005-2009/2010, 28 781, nr. A-H.

223 Kamerstukken II 2014/15, nr. 2, 33 750 ,VI. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor

het jaar 2014, Slachtoffer centraal (artikel 34).

224 M. Hebly, I. Zalm & E. Engelhard ‘Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade: verbetering van de positie van slachtoffers

en naasten’, Ars Aequi februari 2015, p.102.

225 Zie voor punten van kritiek A.J. Verheij, ‘Wetsvoorstel zorg-en affectieschade, Een evenwichtsuitoefening tussen hanteerbaarheid en

Mijn conclusie luidt dan ook dat de positie van naasten en nabestaanden verbetert als het nieuwe wetsvoorstel wordt aangenomen. In het huidige Nederlandse schadevergoedingsrecht is geen mogelijkheid om vergoeding van affectieschade te vorderen. Als het nieuwe wetsvoorstel wordt aangenomen komt deze mogelijkheid er wel.

Uit het verslag van de Tweede Kamer vastgesteld op 3 november 2015, blijkt dat de leden van onder andere de VVD-fractie, de PvdA-fractie, SP-fractie en ook de CDA-fractie met grote interesse en een positieve houding het wetsvoorstel hebben bestudeerd.226

Ik ben benieuwd en hoopvol gestemd.

Literatuurlijst

Boeken

Akkermans e.a. 2008

A.J. Akkermans e.a., Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften,

verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel II Affectieschade, Den Haag: WODC 2008.

Akkermans e.a. 2009

A.J. Akkermans e.a., ‘Onderzoek biedt steun voor wetsvoorstel: vergoeding van affectieschade helpt mits zorgvuldig aangeboden’, Aansprakelijkheid, verzekering &

schade 2009-3, p. 113-123.

Akkermans & Hulst 2009

A.J. Akkermans & J.E. Hulst, „Uitkomsten onderzoek affectieschade Vergoeding voorziet in behoefte, maar zorgvuldige aanbieding cruciaal. Politiek lot vergoeding van affectieschade nog steeds onzeker‟, PIV-Bulletin 2009-5, p.1-7.

Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* (2009)

A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk recht, Verbintenissenrecht, Deel II, De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, dertiende druk, Deventer: Kluwer 2009.

Bolt 2015

A.T. Bolt, Groene Serie Schadevergoeding, 3.1.1 Alleen de in art. 6:108 BW genoemde

schadeposten bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 108 (overlijden), Deventer: Kluwer

2015.

Huver e.a. 2007

Huver e.a., Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen

en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel I Terreinverkening, Den Haag: WOCD 2007.

Jansen 2014

K.J.O. Jansen, Groene Serie Onrechtmatige Daad, artikel 163 Boek 6 BW

(relativiteitsvereiste), aant. 1.4, Deventer: Kluwer 2014.

Lindenbergh e.a. 2015

S.D. Lindenbergh, W.J.G. Oosterveen, N. Frenk, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek,

Vergoedbare schade bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 95 (schadesoorten), aant. 1,

Deventer 2015.

Lindenbergh e.a. 2015

S.D. Lindenbergh, W.J.G. Oosterveen, N. Frenk, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek,

Ander nadeel dan vermogensschade bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 6:106 (immateriële schade), aant. 2, Deventer 2015.

Nieuwenhuis, Stolker & Valk (red.) 2005

J.H. Nieuwenhuis, C.J.J.M. Stolker & W.L. Valk (red.), Tekst & Commentaar 2005,

Burgerlijk Wetboek. Boeken 5,6,7 en 8, Deventer: Kluwer 2005.

Parl. Gesch. Boek 6

C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe

burgerlijk wetboek, Boek 6, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer

1981. Artikelen

Bona, Mewad & Lindenbergh 2005

M. Bona, P. Mewad & S. Lindenbergh, Fatal Accidents and Secondairy Victims, St. Albans: XPL publishing 2005, p. 422-428.

Doomen 2008

J. Doomen, ‘Smart en geld’, Executief 2008, p. 51.

Hartlief 2003

T. Hartlief, ‘Affectieschade: vergoeden of erkennen? ‘De rol van het vermogensrecht bij het verwerken van het leed van naasten’, NTBR 2003, p. 72-82.

Hebly 2015

M. Hebly, I. van der Zalm & E. Engelhard, 'Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en

affectieschade: verbetering van de positie van slachtoffers en naasten', AA 2015, afl.2, p.1-14.

Jansen 2009b

M. Jansen (red.), Smartengeld: uitspraken van de Nederlandse rechter over de vergoeding

van immateriële schade, ‘s-Gravenhage: ANWB 2009.

Kremer 2014

Kremer, F.Th., Affectieschade en zorgschade; een (on)mogelijke duo?, Tijdschrift voor

Vergoeding Personenschade 2014/4, p. 130-132

Lindenbergh 2014

S.D. Lindenbergh, ‘De letselschadevordering in het strafproces. Dat moet beter kunnen’, NJB 2014, afl. 38, p. 2698.

Lindenbergh 2014

S.D. Lindenbergh, ‘Opweg naar meer erkenning van naasten’, privaatrecht actueel 27 september 2014/7033, p. 856.

Lindenbergh 2010

Lindenbergh S.D., ’Het wetsvoorstel affectieschade: een treurige dood (?)’, NJB 2010, nr. 24, p.1530-1532.

Lindenbergh 2008

Lindenbergh 1998

S.D. Lindenbergh, Smartengeld (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998.

Lindenbergh 1997

S.D. Lindenbergh, Rechtsgeleerd Magazijn Themis 1997, blz. 190.

Pans 2009

E. Pans, ‘Empirisch onderzoek geeft steun aan Wetsvoorstel Affectieschade’, Verkeersrecht 11-2009, p. 337.

Rijnhout 2014

R. Rijnhout & J. Emaus, ‘Damages in Wrongful Death Cases in the Light of European Human Rights Law: Towards a Rights-Based Approach to the Law of Damages’, Utrecht Law Review 2014, afl. 10(3), p. 91-106.

Rijnhout 2012

R. Rijnhout, Schadevergoeding voor derden in personenschadezaken (diss. Utrecht), BJU 2012.

Rijnhout 2012

R. Rijnhout, ‘Een ‘nieuwe’ weg naar volledige schadevergoeding voor derden in personenschadezaken’, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2012/4, p.119-120.

R. Rijnhout 2012

R. Rijnhout, ‘Schadevergoeding voor derden in personenschadezake, een rechtsvergelijkende studie naar de artikelen 6:107 en 6:108 BW in relatie tot het onrechtmatige daadsrecht en schadevergoedingsrecht’, Boom Juridische uitgevers 2012, p. 3.

Rijnhout 2010

R. Rijnhout, ‘Wetsvoorstel affectieschade verworpen door de Eerste Kamer’, Tijdschrift voor